De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijOp de Voorgaande Toon.
Wat baat u leggen by een ander,
Is dat zo lieflijk en zo zoet?
En lugt te scheppen van malkander?
Ik Min die eenig leggen moet.
Ik geef geen Staat of Oud af-komen,
Voor de aanstoot van een naakte voet:
Ik houw van Geld en Goude zomen:
Ik Min die eenig leggen moet.
Ik ben gerust dat al mijn weeten
Getrouw’lijk blijft in mijn gemoed;
Dat niemand spreekt van mijn zekreeten
Ik Min die eenig leggen moet.
Ik ken by Dag mijn Staat vergroten,
Van elk gezien en wel gegroet,
| |
[pagina 60]
| |
En onbekommerd my ontbloten:
Ik Min die eenig leggen moet.
Vind ik vermaak in Jeel en Fluyten,
Ik vraag het noyt een Meyden-stoet;
Gaan ik ter Jagt of Vaar na buyten,
Ik Min die eenig leggen moet.
Komt my voor ’t oog wat schoone Maagden,
Ik denk ik zie u altijd goed;
Maar blijf nogtans die Vryheyd haagden:
Ik Min die eenig leggen moet.
’k Word door geen Droom van een gehinderd
Die schielijk raast of woeld verwoed;
Geen grage wil mijn slaag verminderd:
Ik Min die eenig leggen moet.
Is ’t voor my koud, ik laat my dekken.
Dat ik zo warm ben als een gloed;
Wil ik vroeg op, ik laat my wekken;
Ik Min die eenig leggen moet.
Wil ik eens gaan mijn Vriend bezoeken,
Een ander zegt niet, gaat met spoed;
Ik zie geen spook met Kind’re-doeken:
Ik Min die eenig leggen moet.
Ik kies de Vryheyd hier op Aarden,
Van Vry beroofd is bitter roet,
En houw de Vryheyd hoog in waarden:
Ik Min die eenig leggen moet.
|
|