De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijVoys: Van de Meriton.
Onlangs ging ik eens na buyten,
Met mijn beste Kleeren aan,
‘k Hoorde veel Vogels fluyten,
En ik, zag een Meysje staan,
Om het Minnespel. Minnespel, om het Minne,
Om het Minne uyt-gegaan.
Ik zag bey haar Wangen blozen,
Als twee Roozen zoet van geur,
Al zo cond dan Appel-kozen,
Daar mee riep ik zerviteur,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne.
Om het Minne zonder getreur.
’k Sprak mijn alderliefste Meysje,
Cupido heeft my gewand,
| |
[pagina 19]
| |
Met een Pijl als een Radijsje,
Kijk my uwe lieven Mand,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne dat’s gezand.
Heden misselijke Vryer,
En zijt na ik merken kan,
Eenen Wever of een Snyer,
Of een slegte Ambagts-man,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne zwijg daar van.
Zoete Zusje wild aanmerken,
Ik ben een Oost-Indies-vaar,
Die zeer weynig houd van werken,
Maar ik heb mijn tuygje klaar,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minnespel zo waar.
Ik zal jou wat nw ons vereeren,
In het lieve groene Gras,
Ik kan Laten en Klesteren,
Krek of ik een Doctoor was,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne net van pas:
Hier op gaf dit zoete Zusje,
Aan dees Vryer in het Groen,
Lings en regts al menig Kusje,
Sprak nu kund gy alles doen,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Dog zy minden om de Poem.
Dees gelieven om een hoekje,
Speelde zaam dat’s jou dat’s my,
Want zy schreven in een Boekje,
Van Vrouw-venus even bly,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minnespel sprak hy.
Deze Jonkman ging haar leeren,
Hoe een Zeeman wel bekwaam,
| |
[pagina 20]
| |
Past op Wenden en Laveeren,
Zy sprak van haar Poffer-kraam.
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne aangenaam.
’t Knegtje raakte in de Branding,
En hy stranden op een Klip,
Daar mee riep hy van die Landing,
Krijgt mijn Boeg-spriet haast de pip,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne trots een snip.
Na al deze zoete streeken,
Liep de Minne-trots een Slak,
Hy had zijne kans verkeken,
Al het Geld waar uyt zijn zak,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne met gemak.
Daar mee ging hy aan het Vloeken,
En hy liep voor dol en blind,
Om het Meysje weer te zoeken,
Maar het was zo veel als wind,
Om het Minnespel, Minnespel, om het Minne,
Om het Minne Venus-kind.
|
|