De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Op een aangename Voys.
Wie wil hooren zingen, Van den Moriaan,
Wat voor fraye dingen, Zijn daar omgegaan;
Koop voor je Geld staat niet te kijken,
’t Is vier Duyten voor het meest,
Voor de Man die ’t leest;
Men zou zijn zelven bezijken:
Voor de Man die ’t leest,
Wenste daar te zijn geweest.
’s Morgens ten agten Voeren wy uyt den Haag
Yder een die lagten, En was even graag;
Als men den Wimpel op zou steeken,
Hoorde men roepen binnen deur,
Schipper Jacob veur,
Stuurman past maar op uw streeken:
Schipper Jacob veur,
Wellekom met uw Serviteur.
Pouw de Commissaris, Sprak in zoetigheyd
Ja, gelijk het waar is Met een bolle Meyd,
Als men de Brug voorby passeerden,
Onder deur met ’t Haagze Jagt;
Yder voor de Vragt,
Geven moest aan die Heeren:
Yder voor de Vragt,
Geven haar een zoen of agt.
Coffy en Beschuytjes, Thee en Chocolaad,
Schenkt men voor die Guytjes: En voor zwarte Kaat,
| |
[pagina 16]
| |
En zy zongen om te scheuren:
Van de Bel-boelin Boelet,
Van de Bel-boket:
En meer honderd andere geuren:
Van de Belp-boket,
Yder Deuntje dat was net.
Gelijk de Muzikanten,
Door de Kermis gaan,
En de Comedianten,
Die haar Tenten op staan,
Yder die staat te gapen:
Man en Maagd komt uyt den Huys:
Als men ging door Sluys,
Wandelen als een party Apen:
Als men ging door Sluys,
Yder met zijn Lief na Huys.
|
|