De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Voys: Van Liereboela.
Lieve Vriende blijft wat staan,
En hoord deze Klugt eens aan,
’t Is omtrent nu zeven Jaren
Dat een Jong Heer is getrouwt:
Ging hem in den Egt vergaren
Maar het heeft hem haast berouwt.
d’Eerste Nagt wanneer hy zou
Doen, gelijk als Man en Vrouw,
Gingen straks open zijn oogen
Hoe dat zy geschapen was
Zag hy, en hy was bedrogen;
Toen verdrayden het Compas.
Hy gink naar de Magistraat
Geeft my Heeren goede raad,
Want ik moet nu van haar scheyden,
Geeft mijn dog hier van een Brief;
Ik en kan niet langer beyden
Zy is noyt tot mijn gerief.
Als hy toen zijn af-scheyd nam
Van dat alderzoetste Lam:
Heeft de Juffrouw met haar Meysje,
Zaam geslapen op een Bet,
Ik weet niet hoe menig reysje
Maar het is niet al te net.
| |
[pagina 11]
| |
d’Íuffrouw was van beyd’ egaal,
Die dit leest verstaat de Taal,
Maar wy zullen ’t straks bevinden,
Want dees Dienst-meyd die raakt zwaar
Zy is ook verlost van ’t Kinde,
En de Juffrouw is de Vaar.
Juffrouw wierd gevizenteerd
Of iets aan haar Lijf manqueerd,
Maar zy is voor goed geschouwen,
Wel bekwaam voor zulken werk,
Nogtans onbekwaam te Trouwen,
Voor de Preek-stoel in de Kerk.
Ook de Meyd die wou wel graag,
Dat de Juffrouw alle daag,
Aan de Wieg kwam by het Kleyntje,
En zingen zus zus mijn Kind,
Of eens spelen zou douw deyntje,
Of geven een zakje Splint.
Voor haar kraam en voor haar Eer,
En dan wil zy nog al meer,
Dat het Kind zal mogen Erven,
Duyzend Guldens daar omtrent:
Als de Juffrouw komt te sterven,
Dit gemaakt by Testament.
Wat dunkt u nu van dit Spel?
’t Noemze niet gy kendze wel:
d’Stad kond gt ook ligt onthouwen
Leyd digt aan de Maas bekwaam:
Men verkoopt ‘er Kennis-touwen
Dik en dun met Cros en Vaam.
Daarom raad ik Jong en Oud,
Ziet wel toe eer dat gy Trouwt,
Past de Schoen eerst wel ter degen,
Dat ’s genoeg om te verstaan,
Anders ben j’er mee verlegen,
’s Morgens vroeg zo krayt den Haan.
|
|