Het zal koud zijn in 't water als 't vriest
(1980)–Hinke van Kampen, Herman Pleij, Bob Stumpel, Annebel Venmans, Paul Vriesema, Anoniem Het zal koud zijn in 't water als 't vriest– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 162]
| |
LieripeDe gegevens over het leven van Cornelis van den Kerckhove zijn schaars en er is zelfs ooit aan getwijfeld of hij wel echt bestaan heeft. Maar sinds zijn naam in de gildeboeken is teruggevonden, is in ieder geval daarover geen twijfel meer mogelijk.Ga naar eind139 Hij was actief tussen 1540 en 1563 in Antwerpen.Ga naar eind140 In 1561 bracht hij Lieripe op de markt, een van de weinige drukwerkprodukties die we van hem kennen. Over de identiteit van de schrijver die zich verschuilt achter de naam Lieripe, kan niets met zekerheid gezegd worden.Ga naar eind141 Het enig bekende exemplaar van deze editie wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eind142 Het is een quartoformaat van één katern (4 bladen). De datering 1561 staat vermeld in het colofon. De titelhoutsnede bevat een voorstelling van een slapende Hercules die in een droomvisioen de gepersonifieerde Deugd en Wellust ziet verschijnen. Deze voorstelling is al bekend uit het Narrenschiff van Sebastian Brant: nog niet in de oorspronkelijke Duitse versie van 1494, maar het eerst in de Latijnse vertaling die door Joh. Locher in 1497 in samenwerking met Brant gemaakt werd.Ga naar eind143 De Narrenschiff-illustraties zijn vanaf Lochers vertaling via de Nederduitse bewerking van H. van Ghetelen (1498) terecht gekomen in de eerste editie van de Nederlandse vertaling, die in 1500 verscheen bij G. Coopman in Parijs.Ga naar eind144 De tweede editie van de vertaling, verschenen bij Hendrick Eckert van Homberch in Antwerpen in 1504, bevat dezelfde tekst maar andere houtsneden, in die zin dat de oorspronkelijke houtsneden in andere stijl zijn nagevolgd.Ga naar eind145 De derde editie van de vertaling verscheen in 1548 bij de Weduwe van Jacob van Liesveldt en gaf weer de oorspronkelijke houtsneden.Ga naar eind146 Lieripes houtsnede lijkt identiek aan die in de editie van 1548. Waarom juist deze afbeelding op de titelpagina is gebruikt, blijft een raadsel, want van enige toepasbaarheid op de tekst lijkt geen sprake te zijn. Blijkbaar heeft Van den Kerckhove zomaar een plaatje dat hij bij de hand had gebruikt om de titelpagina te sieren. Lieripe is een over het algemeen nogal vrije bewerking van gedeelten van François Rabelais' Pantagruéline Prognostication, waarvan de eerste editie (‘pour l'an 1533’) in 1532 in Lyon by François Juste verscheen. Het is tevens het vroegste blijk van navolging van een tekst van Rabelais in de Nederlanden. De meest recente wetenschappelijke uitgave van de Franse tekst vermeldt nog zeven andere 16e-eeuwse Franse edities, waarvan vooral die uit 1542 en 1553 belangrijke, waarschijnlijk door Rabelais zelf aangebrachte wijzigingen bevatten.Ga naar eind147 Er zijn aanwijzingen dat er vóór het verschijnen van Lieripe twee eerdere edities van een vertaling in de zuidelijke Nederlanden zijn uitgebracht, beide keren met een zelfstandig toegevoegde (want van Rabelais niet bekende) Prophetie.Ga naar eind148 De varianten wijzen uit dat Lieripe gebaseerd is op (het type van) de Franse editie 1542. Belangrijke verschillen ten opzichte van dit voorbeeld worden gevormd door | |
[pagina 163]
| |
weglating van de kapittels met ‘De l'eclips de ceste année’, ‘De l'estat d'aulcuns pays’ en ‘Des quatres saisons de l'année’, verder door toevoeging van het openingsgedichtje (r. 7-16) en door de merkwaardige verandering van de titel, waaruit alle referenties aan Rabelais' tekst bewust verwijderd moeten zijn. Curieus is weer dat de bewerking op een aantal punten herinnert aan een spotvoordracht, en wel op plaatsen waar dat geheel ontbreekt in het Franse voorbeeld. Hiervóór gingen wij al in op de mogelijkheid dat de onbekende vroegere vertaling dichter bij een opvoering stond.Ga naar eind149 Over de verdere aard van de relatie van L met de twee Nederlandstalige ‘voorgangers’ valt weinig met zekerheid vast te stellen. De anonymisering van de titel zou wel eens kunnen samenhangen met de weerstanden die deze originelere versies hebben opgeroepen nadat ze op de markt waren gebracht. Zo doet de bezwerende toon van het openingsgedichtje sterk denken aan een gedeelte van de conclusie van Van Ghelens Expositie (vgl. Appendix B, r. 26-32). Op deze slechte faam duidt later weer het voorkomen van de Pantagruelsche Prognosticatie op een index van verboden boeken.Ga naar eind150 In andere zin merkwaardig is het figureren van de Gentse Muyepoorte (r. 214) in deze Antwerpse tekst. Hieraan en aan enkele dialectwoorden mogen we wel enig belang hechten bij de veronderstelling dat L in enige mate afhankelijk is van de Gentse druk van Jan Cauweel uit 1554, met de druk van Van Ghelen mogelijk als intermediair. Over het algemeen zijn de bewerkte gedeelten breedvoeriger dan het voorbeeld van Rabelais. Dat wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat de bewerker zich heeft laten meeslepen door het voor Rabelais typische (maar bij hem nergens zó uitvoerige) opsommen van al dan niet allittererende, rijmende en binnenrijmende synoniemen en betekenisverwante woorden: L is af en toe ‘rabelaisiaanser dan Rabelais’, een verschijnsel dat men wel meer bij epigonen van deze grote spotgeest kan aanwijzen. Bijvoorbeeld bij Johann Fischart (1546-1590), de vertaler-bewerker van meerdere Rabelais-teksten, die in 1572 de Pantagruéline Prognostication omwerkte en uitbreidde tot de beroemde Aller Praktik Grossmutter.Ga naar eind151 Terecht heeft men gewezen op het taal-exploratieve aspect van Fischarts werk: ‘De Duitse taal werd zich bewust van haar rijkdom [...]’.Ga naar eind152 En een zelfde bewustzijn mogen we nu ook veronderstellen bij de auteur die verantwoordelijk is voor dit verschijnsel in L. Deze woorddronkenheid ook zou wel eens de oorzaak kunnen zijn van de omissies ten opzichte van het voorbeeld. Is er in de bewerking geschrapt of heeft de bewerker zich beperkt om de totale hoeveelheid tekst niet het volume van het gebruikelijke, commercieel-aantrekkelijke quartoformaat te boven te laten gaan? Er is al eens op gewezen dat het typische taalgebruik van Rabelais ook de jezuïet J. David (1545-1613) sterk heeft bekoord. Een aantal van zijn meestal felle, | |
[pagina 164]
| |
polemische geschriften draagt daar inderdaad de sporen van. Blijkens een passage in zijn in 1602 verschenen Domphooren der Hollanscher fackel, een sterk door de traditie van de spotprognosticatie beïnvloede tekst, heeft hij ook de Pantagruéline Prognostication of één der vertalingen daarvan gekend. In bedoelde passage qualificeert hij bijvoorbeeld de Hollanders onder meer als ‘Raescoppers, hooldroomers en de molle vanghers’ (vgl. L 185-6) en als ‘Bugghers, boeven en Roffiaenen’ (vgl. L 230-2).Ga naar eind153 Niet minder dan eenderde van de tekst van Lieripe wordt in beslag genomen door opsommingen en besprekingen van de planetenkinderen, een soort revues van allerlei beroepen en typen, die elk op hun beurt aan de invloed van één bepaalde planeet onderhevig werden gedacht. Ook hierin is L weer uitvoeriger dan Rabelais en ook hierin heeft de opsomming van allittererende en van andere kunstgrepen getuigende woorden een belangrijke rol gespeeld. Onduidelijk is waarom in L enkele kinderen zijn ondergebracht onder een andere planeet dan in het voorbeeld het geval was. Alle zeven opsommingen geven ons een voortreffelijk inzicht in de status van wat Lieripe eufemistisch ‘lieden van nederen state’ (r. 182-3) noemt. Die aanduiding moet men karakteriseren als een eufemisme, omdat het in feite om veel meer gaat: een eindeloze optocht van om allerlei duidelijke en onduidelijke redenen verguisde, geminachte of op z'n minst in een kwade reuk staande typen uit alle maatschappelijke klassen. Ze worden allemaal bekritiseerd. Herkent men in een aantal van de opgesomde beroepen, bedrijvigheden en typen nog een duidelijke relatie tussen de smerigheid of voosheid van bepaald werk of een bepaalde geaardheid met die minachting, de resterende meerderheid kan alleen vanuit twee geheel andere gezichtspunten verklaard worden. Het eerste is dat van de ook uit de standensatire bekende slechte reputatie van de hogere dienstverlenende en handelsberoepen, een categorie die zich in de 16e eeuw nog pas sinds korte tijd onder het patriciaat mocht rekenen, maar zich vanwege haar onscrupuleuze geldzucht en poeha een zelfde faam verwierf als de standen van geestelijkheid en adel exclusief hadden genoten in de driestandenstructuur van de voorafgaande eeuwen. Het tweede gezichtspunt ontlenen we aan Danckerts studie Unehrliche Leute; die verfemte Berufe. Deze heeft - hier en daar weliswaar wat al te rigoreus - getracht aan te tonen dat de reputatie van ‘on-eerlijkheid’ van een aantal toch alleszins nuttige leden der maatschappij (vooral in de middeleeuwen en late middeleeuwen) terug te voeren is op ‘eer-loosheid’ veroorzaakt door omkering, verdringing en demonisering van de sacrale en cultische aspecten die bedoelde beroepen en bedrijvigheden (of archetypes daarvan) nog hadden in heidense tijden. Omdat er zo vaak aanleiding toe is, valt het extra te betreuren dat het niet mogelijk is steeds te wijzen op de boeiende betogen die Danckert afsteekt over de redenen van de slechte reputatie van veel van de categorieën die ook in L | |
[pagina 165]
| |
worden genoemd. We moeten er dan ook mee volstaan hier met de meeste nadruk te wijzen op de inhoud van deze studie, en erop aandringen het hier geschetste steeds in gedachten te houden. Verder moet men rekening houden met door ons niet herkende dubbelzinnigheden in de benoeming van de verschillende ‘kinderen’; vergelijk daarvoor vooral de ‘toevallige’ opheldering van het dubbelzinnige sindaelsnijders (r. 186). Bij de woordverklaring hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de aantekeningen bij Rabelais ed. 1974, en bovendien van Claudio Gallitalo's kundige en gewetensvolle vertaling uit 1682 van een Franse editie van het type 1542.Ga naar eind154 Dat neemt niet weg dat we bij een belangrijk aantal woorden een zekere verklaring schuldig moeten blijven, wat in veel gevallen samen moet hangen met voor de gelegenheid geconstrueerde neologismen en met door affectieve en associatieve invloeden gevormde unica. | |
[pagina 166]
| |
[pagina 167]
| |
Mars
Jupiter
Zon
| |
[pagina 169]
| |
1Nieuwe prognosticatie ende wonderlijcke calculatie van den 2toecomenden jaren, seer wonderlijck ende vremt om lesen. Ghe-Ga naar voetnoot2 3calculeert by M. Lieripe alias Gheldeloos op de mericaet vanGa naar voetnoot3 4d'Lant van Proesmol buyten Antwerpen, daer ghelt te verteren isGa naar voetnoot4 5als men 't brengt. Coopt wonderlijcke grillen om cleyn ghelt.Ga naar voetnoot56Ghedruct t'Antwerpen by Cornelis van den Kerckhove. Anno MDLXI. Ghy schampighe schimpers, hout uwen beck, zeck,Ga naar voetnoot7
Van te berispen yemants inventie;Ga naar voetnoot8
Al en is de materie niet dan ghebreck, gheck,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
't En is niet ghedaen tot quader intentie.Ga naar voetnoot10
Condt ghy hem verleenen gheen audiëntie,Ga naar voetnoot11
Soo blijket sonder faute wel by dien,Ga naar voetnoot12
Dat ghy slacht een soorte van liën,Ga naar voetnoot13
Die niet en comen te sermoeneGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Uut vreesen, dat sy daer mochten misschien
Hooren berispen dat si pleghen te doene.
| |
17Den suetsinnighen ende welgemockelden leser zij pays in zijn bedde, goedenGa naar voetnoot17 18dach en de cost19Heelsame ende vermufte leser, aenghemerct 't onendelijc abuys, welwetendeGa naar voetnoot19 20waerswanen, groote leugenen ende geen profijt, jaerlijcx geschiedende deurGa naar voetnoot20 21een ongemonsterde menichte van prognosticatiën, meugelijck gemaect uutGa naar voetnoot21 22der speculatie ende onder de schaduwe van eenen back wijns, soo hebben wyGa naar voetnoot19-22Ga naar voetnoot22 23u hier eene gheclutst, geclotert ende gecalculeert voor d'aldersekerste, wa-Ga naar voetnoot2324rachtichste ende bequaemste die noyt moeder aen borst leyde, so u d'ex-Ga naar voetnoot2425periëncie terdeghen wel mettertijt bewijsen sal. Want voor alsoo hebben wy 26ons willen wachten van wetens, willens ende voordachtichsins te liegen endeGa naar voetnoot26 27bedrieghen meest al de werelt, die men hedensdaechs so neerstich, begherich 28ende sorchvuldich siet van allen nieuwicheden, dat zy, 't selfs dicwils welGa naar voetnoot27-8 29wetende, haerlieder ghelt om groote gedobbelzoolde leugenen geven. Ja, datGa naar voetnoot29 30meer is, men vint er sommige die dese curieuse cladderinge so smachtelijcGa naar voetnoot29-30 31smaect ende soo seer daerna snaken, dat, so wanneer henlieden yemant nieusGa naar voetnoot31 32overcoemt, d'eerste propoost dat si henlieden voorhouden, dat 's te vraghen:Ga naar voetnoot32 33‘Que nouvelles?’, ‘Hoort ghy ons niet blasen?’, ‘Wat is den roep?’, ‘Hoort ghiGa naar voetnoot33 34ons niet nieus?’ ende diergelijcke. Welc vragen en begheren van weten 35sommege so ter herten nemen, dat zij 's hen belgen, so wanneer yemant uutGa naar voetnoot35 | |
[pagina 171]
| |
36ander landen, steden oft gewesten coemt ende niet te blasen en weet oft met 37den mont niet spelen en can, dat sy se bottaerts, beesten, stoppelwouters,Ga naar voetnoot36-7 38ezels, ackerbouten ende diergelijcke namen gheven. Ende hoewel dat menGa naar voetnoot37-8 39gemeynlicken seyt: ‘men liecht van d'een huys in d'ander’, ‘van hoorenGa naar voetnoot38-9 40seggen is wel half gelogen’ oft: ‘groote leugenen en zijn gheen sonde’, 41nochtans, desen niet tegenstaende, so is de begeerte altijt wat nieus. 42Om dan te voldoen de begeerte van alle vrome fijnebuycs ende henlieden oocGa naar voetnoot42 43wat nieus by te bringen, so hebbe ic daertoe gerevolueert, deurloopen,Ga naar voetnoot43 44deurworstelt, deurwremelt, deurfutselt, deurfymelt, deursnuffelt, deur-Ga naar voetnoot4445luystert ende deurmuystert alle de hoecken, canten ende boorden des firma-Ga naar voetnoot4546ments, daer ic lanck genoech was om toe te reycken. 47Practiquierende, calculerende ende exponerende alle de quadraten van derGa naar voetnoot47 48manen ende aspecten van planeten, die ic noyt hoorde oft sach geschiën.Ga naar voetnoot48 49Hoopende, cnoopende, packende en sackende al den bruy met den bras, dieGa naar voetnoot49 50ick er met al mijnder quisselinge en quasselinge uut gequanselen coste. Ja,Ga naar voetnoot50 51noch veel meer dan noyt en droegen, drolden oft droomden alle d'aextremij-Ga naar voetnoot5152nen, waerseggers, tooveressen, oude quenen, alven, alvinnen, varende vrou-Ga naar voetnoot51-2Ga naar voetnoot5253wen, vodden, fandoosen, maren, weerwolven, waterneckers, couwoutersGa naar voetnoot52-3Ga naar voetnoot53 54ende alle ander gedrochten die noyt en wandelden. Confererende al 't selveGa naar voetnoot54 55neerstelijcken naderhant met onsen doorlochtigen meester Pantagruel, de-Ga naar voetnoot5556welcke hem zeer hertelijcken ghebiet in ulieder aldergoede gratie.Ga naar voetnoot56 57Aldus soo hebben wy hier, siet, een deel van den Tu Autem met cortenGa naar voetnoot57 58capittelen geopenbaert en verclaert. U versekerende (foy de puceau), datGa naar voetnoot58 59daer niet meer af en is aengaende der waerheyt, dan sulxc als ghy hier daerafGa naar voetnoot58-9 60lesen sult. Ende 't gene dat daer bovendien meer toe geseyt sal wesen, dat sal 61men eerst al wel ende fijnkens deur onsen grooten tems busselen, brasselen,Ga naar voetnoot61 62sichten en seven, soo men best mach, oft immers deur de sporten van eenGa naar voetnoot62 63lange leere. En 't sal ooc misschien gebeuren ende mogelijc niet, my en lust 64daer niet om te liegen - leugen is sonde. Siet voor u ende en maect u beetkenGa naar voetnoot64 65niet te vet, maer steect liever boter in uwe pap dan in 't vier, want daer salderGa naar voetnoot64-5Ga naar voetnoot65 66noch genoech verbernen indien de pasteybacker hem niet en verslaept. NuGa naar voetnoot66 67mijn kinderkens, snut uwen neuse, dan suldy eens drincken, en daerme slaet 68ga wat seyt se.Ga naar voetnoot66-8 | |
[pagina 172]
| |
[pagina 173]
| |
69Van 't gulden ghetalGa naar voetnoot6970Ten eersten aennopende 't gulden getal, daeraf en maken wy geen gheschal,Ga naar voetnoot70 71want wat calculatie dat wy daerop maken, 't gulden getal en sal in veel buydels 72niet wel geraken. Maer veeleer so bevinden wi dat Borsbeke van den cruys-Ga naar voetnoot[70-2]Ga naar voetnoot7273broeders berooft sal wesen eer immermeer Halfvasten lijden sal. Nu keeret 'tGa naar voetnoot72-3Ga naar voetnoot73 74blaeyken om ende laet ons voortgaen.Ga naar voetnoot73-4 | |
75Van den gouverneur ende heere des jaersGa naar voetnoot7576Wat u dese astrologheneers (meyne ick: astrologijns) oft sterrekykers endeGa naar voetnoot76 77hemelmeters vele souden willen bollen, clappen, snappen oft snateren, enGa naar voetnoot77 78gelooft geensins dat dit jaer eenen anderen heere oft regeerder van der 79gehelder werelt wesen sal, dan God den Heere van hierboven, die 't eens alGa naar voetnoot79 80maecte. Ende en sullen Saturnus noch Mars, noch Jupiter, noch gheen anderGa naar voetnoot80 81planeten, niet selfs de ingelen, noch menschen, noch duvels eenigherhande 82macht, cracht oft influentie hebben, indien si henlieden deur Gods gehenge-Ga naar voetnoot8283nisse niet ghegont ende ghegheven en wert. Want soo Avicenna seyt, deGa naar voetnoot82-3Ga naar voetnoot83 84tweede oorsake en heeft geenderhande cracht noch werckinge, indienGa naar voetnoot84 85d'eerste oorsake daertoe niet en influeert oft doet. Wat dunct u daeraf? Segt 86hy niet waer, den goelijcken man? Ke wel, ke wel.Ga naar voetnoot86 | |
87Van den siecten des jaers in 't generale88Dit jaar sullen de blinde luttel oft niet sien. De doove sullen qualijc ghenoech 89hooren. De stameleers sullen veel beter spreken dan de stomme. De arme 90lieden sullen 't in den winter veel quader hebben dan de rijcke, en de siecke 91dan de gesonde. Veel gansen, braetverkens, kiekens, capuynen, entvogels, 92ossen en weren zullen desen winter sterven, maer alsulcke grouwelijckeGa naar voetnoot92 93sterfte en sal onder de dromedarizen, vossen, wolven, ezels en simminkelenGa naar voetnoot93 94niet gheschiën. 95De oudde sal dit jaer ongeneselijc zijn, ende dat uut causen van den voorle-Ga naar voetnoot9596den jaerscharen. Die 't pleuresis hebben, sullen meest de zijde clagen endeGa naar voetnoot96 97alle die met den camerganck sullen gequelt zijn, die sullen dicwils achter-Ga naar voetnoot9798waerts peysen ende somtijts moeten by nachte opstaen te cleynen profite.Ga naar voetnoot97-8Ga naar voetnoot98 99Veel vochtige humeuren sullen dit jaar uut den hoofde in de darmen sincken, 100uut welcken de keldercortsen, metgaders de buyczwere onder de bonette, in 101den menigen regneren sal, bysonder van den morgen totter noene.Ga naar voetnoot99-101 | |
[pagina 174]
| |
[pagina 175]
| |
102Den weedom ende pijne der oogen sal den gesichte zeer contrarie zijn,Ga naar voetnoot102 103volgende welcke indien yemant blint wordt, 't sal hem in zijn oogen eerstGa naar voetnoot103 104comen. 105Ende om u de waerheyt te seggen, daer sal een soo grouwelijcke, vreesse-106lijcke, verschrickelijkcke, boose siecte regneren, generalijcken over alle 107landen, daerdoor vele versiegen ende verbaest sullen zijn, dat si niet en sullen 108weten wat aengaen oft bestaen om bate te soecken van deser siecte. Sy sullenGa naar voetnoot108 109lutsen, clutsen, lappen, leuren, liegen, zeuren en bedrieghen, den vader hetGa naar voetnoot109 110kint ende 't kint den vader, om van deser quale te becomen. Sy sullen grooteGa naar voetnoot109-10 111deuren open doen om een veynster te stoppen. Eenige sullen willen haerlie-Ga naar voetnoot110-1112der siecte verbergen ende hem schamen raet te vragen. Andere sullen haer-113lieder camer houden ende niet dorren op 't strate comen. De derde sullenGa naar voetnoot113 114gaen schoyen over den breeric, verlatende haerlieder huys, hof, lant, sant,Ga naar voetnoot114 115wijf ende kinderen met al dat si hebben, ende noch en sal henlieden dit al niet 116helpen. Veel sullen andere bystaen ende goeden raet gheven, die hemselven 117niet en sullen connen ghehelpen noch beraden, want dat den eenen helpt, dat 118en sal den anderen niet helpen. Eyndelinge, men en sal wat weten te soeckenGa naar voetnoot118 119oft te versieren om van deser siecten te ghenesen. D'aldercostelijcste mede-120cijnen ende droghen der apotecarissen, metgaders ooc al den raet, voortstelGa naar voetnoot120 121ende bedrijf, van den aldergheleertste ende expertste medicijns oft swarte-Ga naar voetnoot121122susterkens en sal al tot deser sieckten niet mogen helpen noch valideren,Ga naar voetnoot121-2Ga naar voetnoot122 123maer soude deselve geheel hinderlijc, pernitieux ende contrarie zijn. Ja,Ga naar voetnoot123 124souden 't selfs veeleer in eenen iegelijcken opereren ende genereren denGa naar voetnoot124 125oorspronck ende occasie van dien. Maer die 't wiste ende daertoe gerakenGa naar voetnoot125 126coste, de lombaerden oft possemiers sullen de beste medicijnen gheven, endeGa naar voetnoot125-6Ga naar voetnoot126 127dat door purgatie van garderobben en cabinetten. 't Es grootelijcken teGa naar voetnoot127 128deeren hoe nae de benautheit van deser siecten den menigen gaen sal.Ga naar voetnoot127-8Ga naar voetnoot128 129Alberoyt die noemt se in 't achtste capittel van zijnder Cobbenvie: ‘fauteGa naar voetnoot129 130d'argent’, dat 's te segghen: ‘geldeloose’, ende sy sal elcken meest in denGa naar voetnoot129-30Ga naar voetnoot130 131buydel deeren. 132Voorts, volgende de retrogradatie van Saturnus, soo staet dit jaer ghescha-133pen eenen grooten guytsack in 't gasthuys te sterven, uut wiens doot groote 134seditie, partielijcheyt, ja, doodelijcken haet oprijsen sal, tusschen de catten 135ende ratten, tusschen den honden ende den hasen, tusschen den oyver ende 136de vorsschen ende eyndelinghe also grooten hic tusschen de muncken ende 137den eyeren.Ga naar voetnoot132-7 | |
[pagina 177]
| |
138Van der vruchtbaerheyt ende onvruchtbaerheyt van desen jare139Wy vinden uut der calculatie van Albumasar, in zijnen Boeck Van DerGa naar voetnoot139 140Grooter Conjunctie ende elders, dat dees jaerschare zeer vruchtbaer endeGa naar voetnoot139-40Ga naar voetnoot140 141overvloedich wesen sal van alle goede; principalijc voor degene die wel 142hebben warme. Maer de Fransche hoppe sal zeer den vorst in de VastenGa naar voetnoot141-2 143vreesen, ende bysondere Sint-Joriswinter.Ga naar voetnoot142-3Ga naar voetnoot143 144De peerden sullen dit jaer zeer wel varen van de havere, immer bysonder dieGa naar voetnoot144 145se wel hebben en wel meughen. Daer sal seer weynich meer specs denGa naar voetnoot145 146verkenen vallen ende overal sullen d'ossen meer ruets dan was inhebben.Ga naar voetnoot145-6Ga naar voetnoot146 147Het staet geschapen alsulc een groyende jaer te zijn, dat den menigen deGa naar voetnoot147 148teenen deur de schoenen, de kniën deur de coussen, den elleboghe deur de 149mouwe, 't hayr deur de bonette ende de bredsen deur de broec sal groyen. 'tGa naar voetnoot147-9 150Hoy sal veel zijn, maer de toemaet cleyne. Den haselaer ende de boonenGa naar voetnoot149-50 151mochten wel wat te lijden hebben, want vele sullen willen in den haseleyr 152clemmen, ende andere in de boonen spelen. Men sal groote cracht vanGa naar voetnoot151-2Ga naar voetnoot152 153tyteloosen ende van vuylpruymen vinden. Ende indien de rapen niet wel enGa naar voetnoot153 154geraken, soo mocht er wel de dierte in slaen, want al de werelt sal uut zijn omGa naar voetnoot153-4Ga naar voetnoot154 155rapen ende 't sal verboden zijn in veel plaetsen geen rapen te zaeyene.Ga naar voetnoot154-5Ga naar voetnoot155 156Wy zijn dit jaar versekert de boter te hebben om een blanke, wel verstaende:Ga naar voetnoot156 157als wyder maer een vierendeel en begheren. Maer immers so derf ic u welGa naar voetnoot157 158vastelijck toeseggen sonder sorghe, dat wy noyt beter coop boter, melck,Ga naar voetnoot158 159noch kase en cochten dan nu dit jaer, indien de verkenen ende veersenGa naar voetnoot159 160geraecten te geven gelijck de koeyen van Diest. Wederomme so werdet teGa naar voetnoot160 161beduchten dat de goubloemen ende meersbloemen in veel hoven qualijckGa naar voetnoot161 162gheraken ende voortcomen sullen.Ga naar voetnoot162 163Voorts ten anderen soo sal men meer lamoriën dan lamoenen vinden enGa naar voetnoot163 164cauwoorden dan mettelieven. Ooc en sullen de leckaertspeeren onnae sooGa naar voetnoot164 165wel geraect zijn als de smoutpeeren, noch de guldelingen als de rabauwen.Ga naar voetnoot160-5Ga naar voetnoot165 | |
[pagina 179]
| |
166Maer noyt te geenen daghe en hadden wy beter jaerschare van coren, vanGa naar voetnoot166 167wijne ende van alderhande graen dan nu dit jaer, indien den roep van den 168armen lieden verhoort wordt. | |
169Van den staet van eenighe lieden170Hoewel dat meester Jan Tybaut ende meester Gaspar Laet (beyde docteurs 171in medicijnen) zeer geleerde ende vermaerde prognosticatieschrijvers ge-172weest zijn, soo en sullen si nochtans nimmermeer seggen noch schrijvenGa naar voetnoot170-2 173datter eenich gesternte is voor de pausen, keysers, coningen oft andere 174groote personagiën, meer dan voor den armen ende simpelen menschen, 175gelijc als oft er nieu sterren geschapen waren tsindert der tijt van der DiluvieGa naar voetnoot175 176oft van de eerste creatie oft makinge der voorseyder heeren. Als van den 177gesternte: dat en can ic niet begrijpen, noch ic en wilder niet op staen. MaerGa naar voetnoot177 178laet ons couten van cometen, dat hoore ick veel liever, want de rijcke endeGa naar voetnoot178 179machtige lieden veel meer gequelt ende ghemolesteert zijn met den cometenGa naar voetnoot179 180dan d'aerme, Godt betert. Ende deghene die meynen dat hem 't gesternte 181meer moeyt met den coningen dan met den caggenest oft met den ridder danGa naar voetnoot181 182met den meersman, desulcke late ic daeraf spreken ende wille hier alleenlijc-Ga naar voetnoot182183ken schrijven van lieden van nederen state.Ga naar voetnoot183 184Eerst sullen wy segghen van Saturnusghezibbe, als lieden qualijcken byGa naar voetnoot184 185gelde, flouspinders, raescoppers, hooldroomers, quadegepeysen, suspicima-Ga naar voetnoot185186kers, mollevangers, teecsoekers, mesrapers, sindaelsnijders, labberaers,Ga naar voetnoot185-6Ga naar voetnoot186 187leuterers, leenaers, leurers, zeurers, woeckeners, financimakers, rentver-Ga naar voetnoot187188coopers, quadebetaelders, bystermakers, afleggers, oft die de maeyers ghe-Ga naar voetnoot187-8Ga naar voetnoot188
Saturnuskinderen
| |
[pagina 180]
| |
Koopman
Jupiterskinderen
| |
[pagina 181]
| |
189dient hebben ende eyndelinghe alle melancolieuse ende truermoedigheGa naar voetnoot188-9Ga naar voetnoot189 190menschen, metgaders alle dienaers van Sinte-Reynuut; die en sullen deseGa naar voetnoot190 191jaerschare niet al hebben dat si juyste wel wilden: sy sullen seer neerstelijc-Ga naar voetnoot190-1192ken studeren op de vindinge des Cruycen ende veel coopmanschappen doenGa naar voetnoot192 193(daer si connen) op de conste van den hertoge van Gelder. Sy sullen veeleerGa naar voetnoot193 194en meer gheneghen zijn om hun coren groen te eten, dan om haerlieder speckGa naar voetnoot194 195den honden te werpen. Somma, si sullen henlieden dicwils crauwen daer 'tGa naar voetnoot195 196henlieden niet en joct.Ga naar voetnoot195-6 197Van Jupitersvolcke, als sachtlevens, swellebuycks, dobbelkinnen, leckaerts,Ga naar voetnoot197 198crollaers, lollaerts, prollaerts, cromhals, casseners, paternostersvercoopersGa naar voetnoot198 199ende alle die de nierkens saechte ligghen; die sullen hem hebben naedat si welGa naar voetnoot199 200by gelde zijn. Ooc mochtender dit jaer wel so veel geestelijcx volcx geraken te 201sterven, dat men niet en sal weten wien de beneficiën confereren en geven,Ga naar voetnoot201 202sodatser som sullen hebben en houden: drye, vier ende een te locaerde.Ga naar voetnoot202 203Nochtans, onder alle staten sal den geestelijcken staet den hebbelijcstenGa naar voetnoot203 204wesen.
‘Tavenier’
Zonnekinderen
Marskinderen
Venuskinderen
| |
[pagina 183]
| |
205Van Marscomplicen, als lantsknechten, crijschknechten, aventuriers,Ga naar voetnoot205 206waechalsen, wakers, sauweniers, 't garnisoen, swarteruyters, roovers, mor-Ga naar voetnoot206207deners, brantstichters, straetschenders, sergianten, diefleyers, hangmans,Ga naar voetnoot207 208hontslagers, quacsalvers, tantreckers, culsnijders, cleemplackers, alchimis-Ga naar voetnoot208 209ten, valschemunteners, tauwers, caefvagers, slagers, cabarettiers en ketel-Ga naar voetnoot209210buysschers; die sullen allegader dit jaer mooy slagen slaen, maer si mochtenGa naar voetnoot209-10Ga naar voetnoot210 211wel som wat crijgen van bystaene. Veel crijschlieden die tjarent na den legerGa naar voetnoot211 212trocken te voete, die mochten wel soo domineren, dat si souden comenGa naar voetnoot212 213afgereden op muylen en wel gestoffeert zijn van clemmers. Daer mocht oocGa naar voetnoot212-3Ga naar voetnoot213 214wel eenich van desen ghemaect werden bisschop buyten der Muyepoorte, die 215zijn schapen sou wachten in de mane en segenen de passanten met den 216voeten. Immers, onder alle staten en sullen dit jaer geen soo geluckich zijnGa naar voetnoot213-6 217noch so wel varen als de crijgers.Ga naar voetnoot217 218Van Soliogeslacht, gelijc buysers, banckers, dempers, vegers, steenputruy-Ga naar voetnoot218219mers, bierbutsen, verlichters van trongniën, dicksackmakers, boesemplaes-Ga naar voetnoot218-9Ga naar voetnoot219220terers, brouwers, bierstekers, maeyers, hoyleggers, sacdragers, swaendra-Ga naar voetnoot219-20Ga naar voetnoot220221gers, cryhierders, packers, pyoniers, cordewagecruyers, aerbeyders, spitters,Ga naar voetnoot220-1Ga naar voetnoot221
Venus
Mercurius
Maankinderen
| |
[pagina 185]
| |
222delvers, desschers, sweenders, schaepherders, koeywachters, vogelers, ho-Ga naar voetnoot222223veniers, winnepenninghs, nagelmakers, gasthuysgesellen, rattecruyt, plec-Ga naar voetnoot222-3Ga naar voetnoot223 224kenuut, Gendbruggers, grandfainders, hoolcroppers, ammelakenscheerders,Ga naar voetnoot223-4Ga naar voetnoot224 225schuyffelschrapraen ende generalijc al die 't gecnoopt hemde dragen, sullenGa naar voetnoot225 226meest alle ghesont en fraey zijn ende en sullen vry 't flerecijn in de tanden nietGa naar voetnoot226 227hebben als si van der bruyloft zijn. Ooc en sullen si hem so niet stooren om 'tGa naar voetnoot227 228bovesitten, dat si daerom op haerlieder eten proncken sullen, noch en sullenGa naar voetnoot227-8 229hen om 't bescheet doen niet laten dagen, maer sullen seer d'accijse beteren.Ga naar voetnoot229 230Van Venusvassalen, als hoereerders, boeleerders, buggers, boeven, hoeren,Ga naar voetnoot230 231hoerjagers, putiers, venusjankerkens, camercatten, soldermerytkens, cop-Ga naar voetnoot231232pelers, coppelerssen, roffyanen, nachtuulen, platijnwachters, susannesbe-Ga naar voetnoot231-2Ga naar voetnoot232233ven, pockeners, jobpeners, vorterics, heesschaerders, lepelvysters, tavern-Ga naar voetnoot232-3Ga naar voetnoot233234maerten, naeysters, corte gehielde vroukens ende alsodanich volcxken, dieGa naar voetnoot233-4Ga naar voetnoot234 235liever achter aenhouwen, naeyen dan sy spinnen, al hadden si 't vlas om niet;Ga naar voetnoot235 236die sullen dit jaer al van haers gelijcke in grooter estime zijn. Maer de sonne,Ga naar voetnoot236 237gaende in Scorpio ende andere contrarieteekenen, soo moeten si henliedenGa naar voetnoot237 238wachten van pocken, van cancker, van coupisse, van clapooren, van motte-Ga naar voetnoot238239gaten, ooc mede dat si van den peerde niet geslagen en worden, opdat denGa naar voetnoot238-9Ga naar voetnoot239 240gevel niet in en valle, noch 't stroo uuten dake niet en rijse, etc. ImmerGa naar voetnoot239-40Ga naar voetnoot240 241moeten si hen wachten van eenen quaden eynde. 't Is van honderden in een,Ga naar voetnoot241 242oft dit jaer de oude maechden kint dragen sullen sonder toedoen van mans. 243Ende zeer luttel jonge maechden sullen spenne in den boesem hebben, maerGa naar voetnoot243 244het en wort henlieden niet al te wijten, want het sal henlieden som leetGa naar voetnoot244
Maan
| |
[pagina 187]
| |
245genoech zijn; God help se bat. S.-Niclaes en sal ooc voortaen niet veel meerGa naar voetnoot245 246getravailleert zijn met de maechden te beraen, want si sullen voortaen alGa naar voetnoot246 247meest henselven berayen, oft uuterlijcx, indien si eenigen raet nemen, sooGa naar voetnoot247 248wordet met haerlieder nichte in de doncker steke.Ga naar voetnoot247-8Ga naar voetnoot248 249Van Mercuriuscnapen, als speellieden, pijpers, trompers, trommelers,Ga naar voetnoot249 250danssers, tuymelers, beyaerders, bulmakers, Latijnschumers, leuyaers, loos-Ga naar voetnoot250251aerts, practizijns, penneleckers, magisters in artem, triakelproevers, const-Ga naar voetnoot250-1Ga naar voetnoot251252vinders, schoolmeesters, schriveins, sleypers, sluyerers, schilders, moleners,Ga naar voetnoot251-2Ga naar voetnoot252 253logeners, duveners, dieven, dobbelers, tuysschers, botters, scakers, verkeer-Ga naar voetnoot253254ders, rhetorizijns, dichters, verthooghers, cluchteners, camerspeelders, jon-Ga naar voetnoot253-4Ga naar voetnoot254255geleurs, leysleckers, schuymers, brocvolgers, tailgioorbracken ende alle dieGa naar voetnoot254-5Ga naar voetnoot255 256onder den septer van Maerta behooren; die sullen henliën dicwils veel blijderGa naar voetnoot255-6 257gelaten dan sy en zijn en luyde lachen met cleynen luste, oft dat der hertenGa naar voetnoot256-7 258niet lijden en sal. Ooc sullen sy seer subject zijn van bankeroeten te maken,Ga naar voetnoot257-8Ga naar voetnoot258 259indien si meer gelts in haerlieder borse vinden dan henlieden wel behoeft.Ga naar voetnoot259 260Van den lieden van Luna, als weyeners, jagers, dagers, valkeneers, vliegers,Ga naar voetnoot260 261posten, laccayen, boden, messagiers, voetgangers, landloopers, wandeleers,Ga naar voetnoot261 262dunnegesinde, ronsseneers, gelaescackers, pelgrims, gipteneers, schipliën,Ga naar voetnoot262 263waghenaers en visschers; die en sullen dit jaer niet veel stede houden, nochGa naar voetnoot263 264ghestadich zijn. Al evenwel, nochtans, soo en sal men soo veel Sint-Joos niet 265versoecken om kinderen te hebben, als 't dede voor de jaren XIX en XX,Ga naar voetnoot264-5Ga naar voetnoot265 266metgaders dat de mestinghe sindt seer gediert is. Maer men sal noch wel veelGa naar voetnoot266 267omganghen ende pelgrimagiën gaen, meer om keukene dan om de kercke, 268meer om goede chiere dan om goede wercken.
269Het is by d'octroy des keysers gheconsenteert te moghen prenten endeGa naar voetnoot269 270venten dese tegenwoordighe prognosticatie, als 't blijct per acte. DatumGa naar voetnoot270 271Bruxelle.Ga naar voetnoot270-1
Postbode
‘Medea’
|
|