Een koopman in Venetië

[p. 115]

[Vertaling]

Cristo conosce tutte le sue pecore,
Christus kent al zijn schapen,

perché loro osservano i suoi comandamenti.
want zij nemen zijn geboden in acht.

Ancora lui conosce la loro voce,
Ook kent hij hun stem,

perché loro chiamano Dio sempre senza fine:
want zij roepen tot God altoos zonder ophouden:

‘Santo fu il Vostro nome prima dell'inizio’.
‘Heilig was Uw naam vóór den beginne.’

All'inizio eravamo amati da Dio.
In den beginne werden wij door God bemind.

Perciò, voi cristiani, amate anche Dio.
Daarom, gij christen, heb ook God lief.

Chi non ama Dio, è senza paura.¹⁴⁵
Wie God niet liefheeft, kent geen vrees.

Ogni savio ha paura di Dio.¹⁴⁶
Alle wijzen zijn godvrezend.

Colui che non ha paura di Dio vive insicuro.^147-70
Wie God niet vreest die leeft in grote onzekerheid.

Insicuro vive colui che non si ricorda che morirà.
Heel onzeker leeft hij die er niet aan denkt dat hij zal sterven.

Dalla morte non può fuggire nessuno.
Voor de dood kan niemand vluchten.

145 Bedoeld wordt de ‘vreze Gods’.

146 Vgl. Spreuken 9, 10.

147-70 Voor de vanitas-gedachte zie p. 77-9.