Een koopman in Venetië
(2001)–Anoniem Koopman in Venetië, Een– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| ||||||||||
Afb. 10. Jan van Eyck, het echtpaar Arnolfini. (Londen National Gallery)
| ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
De contextInleidingDe kennismaking met de tekst heeft al heel wat aan het licht gebracht: we hebben te maken met de wereld van een koopman rond 1500, met de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Italië, en met een taalleerboekje, dat gegoten is in een vorm die het leren van de taal combineert met praktische wenken en wijze, in de christelijke moraal verankerde, levenslessen. De vraag is nu: hoe is dit alles te plaatsen in de historische, cultuurhistorische, context? Anders geformuleerd: wat zijn de achtergronden van dit intrigerende boekje? Om antwoord te geven op deze vraag moeten we ons bezighouden zowel met de handelsbetrekkingen tussen Noord-Italië en de Zuidelijke Nederlanden in die periode als met de vorming van de koopman, én met de traditie van (tweetalige) gespreksboekjes. | ||||||||||
Handelsrelaties tussen Noord-Italië en de Zuidelijke NederlandenOntstaan en ontwikkelingIn de tekst is sprake van ‘Flaminge/Vlaminge’ (1131), van ‘Flamingo/Vlaminch’ (1291), en van ‘Flandria/Vlaenderen’ (1306). Het begrip ‘Vlaming’ kon ook toen op twee manieren worden opgevat. Enerzijds verwees het specifiek naar iemand afkomstig uit het graafschap Vlaanderen. Anderzijds kon het staan voor de algemene betekenis ‘iemand uit de Lage Landen’, ongeacht of hij uit Vlaanderen, Brabant of Holland kwam.Ga naar voetnoot1 Uit het taalkundig onderzoek is gebleken dat de auteur van het Koopmansboek een Brabander is, en voor wat het Italiaans betreft moeten we denken aan Venetië en omgeving. Ook de brief aan het slot van het boekje (1503) wijst in deze richting: de koopman, die | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
zich kennelijk in Venetië bevindt of dat althans lijkt te suggereren, adviseert zijn werkgever om in Antwerpen handel te drijven met de Engelsen. Dit alles stemt overeen met hetgeen we weten uit de historische werkelijkheid. Uit geschiedkundige bronnen is bekend dat rond 1500 de handelsrelatie tussen Noord-Italië en de Zuidelijke Nederlanden intensief was. De twee gebieden waren in de voorgaande eeuwen de belangrijkste handelscentra in Europa geworden. In de Zuidelijke Nederlanden had zich sedert enkele eeuwen met name de textielnijverheid ontwikkeld, tengevolge waarvan een levendige handel ontstond. De Noord-Italiaanse steden waren van oudsher vooral belangrijk vanwege hun vergevorderde geldhandel (krediet- en wisselhandel). Al in de twaalfde eeuw was er tussen beide gebieden een netwerk van uitwisselingen ontstaan. Kooplieden uit Artois en Vlaanderen - in de ‘beperkte’ betekenis - kwamen aan het einde van de twaalfde eeuw tot in Genua om daar hun goederen te verhandelen. In het begin van de dertiende eeuw bereisden zij Milaan, Piacenza, Bologna en Florence en vanaf 1265 Venetië. In Vlaanderen ontmoeten we als eersten ‘Lombarden’, Italiaanse geldwisselaars afkomstig uit Lombardije of Noord-Italië, vanaf het midden van de dertiende eeuw, in het bijzonder in Brugge.Ga naar voetnoot2 De basis voor de handel tussen Noord-Italië en Vlaanderen was gelegd op de jaarmarkten in een aantal steden in de Franse Champagne. Deze jaarmarkten, die hun hoogtepunt beleefden in de dertiende eeuw, waren van fundamenteel belang, zowel voor de goederen-, als voor de geldhandel. Vanaf het eind van de dertiende eeuw verplaatste de Italiaanse geldhandel zich naar Brugge: Cosimo de’ Medici zette er een permanent filiaal op van zijn bankiershuis in Florence. Brugge had door zijn ligging aan het Zwin een uitstekende verbinding met de zee. Vanaf 1277 kwam jaarlijks een convooi galeien en ook wel kraken vanuit Genua (en enkele decennia later vanuit Venetië) naar Brugge. Schepen van Florentijnse kooplui volgden.Ga naar voetnoot3 De aanwezigheid van grote Italiaanse handelshuizen was zeer belangrijk voor Brugge. Niet alleen over land, maar ook over zee kwamen Italiaanse kooplieden hier naar toe. De bekendste Italiaan in Brugge is ongetwijfeld Giovanni Arnolfini, koopman uit Lucca. Hij stierf in de stad aan het Zwin in 1472, nadat hij door geld- en wisselhandel een groot fortuin had vergaard en het zelfs tot officieel financier van Brugge had gebracht. Zijn roem leeft voort tot in onze tijd dankzij het portret dat Jan van Eyck van hem en zijn vrouw maakte (Londen, National Gallery; afb. 10).Ga naar voetnoot4 | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
Afb. 11. Gezicht op de rede van Antwerpen. Unio pro conservatione rei publice [...], Antwerpen, Jan de Gheet, 1515.
Het verval van Brugge, onder andere ten gevolge van de verzanding van het Zwin, was begonnen aan het eind van de veertiende eeuw en zette zich voort in de vijftiende eeuw. Na de opstand van de inwoners van Brugge in 1488 tegen keizer Maximiliaan van Oostenrijk was het met de reeds lang tanende economie van Brugge gedaan. De buitenlandse kooplieden, ook de Italianen, | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
trokken weg naar Antwerpen en droegen in de volgende eeuw bij aan de bloei van deze stad (afb. 11). Antwerpen bereikte in de zestiende eeuw zijn hoogtepunt in economisch opzicht. De periode van 1500 tot 1585 wordt daarom wel de Gouden Eeuw van Antwerpen genoemd. Deze economische bloei trok veel buitenlanders aan. In 1567 schatte de Florentijn Lodovico Guicciardini, die toen in Antwerpen woonde, het aantal buitenlandse kooplieden op meer dan duizend, ‘mede begrypende heur voornaemste dienaers’.Ga naar voetnoot5 Dit vermeldt hij in zijn beroemde, dat jaar verschenen, Descrittione Ai tutti i Paesi Bassi, dat al spoedig in vele talen vertaald werd en beschouwd moet worden als belangrijkste contemporaine bron voor gegevens over de handelssituatie te Antwerpen in de zestiger jaren. De welvaart in Antwerpen was te danken aan twee belangrijke handelsbewegingen: de Engelsen verspreidden hun geheel of half afgewerkte wolfabrikaten vanuit Antwerpen over het hele continent, en vanaf 1501 ruilden de Portugezen in Antwerpen hun specerijen uit Indië tegen metaal, waarin de Zuid-Duitsers handelden. Andere handelsroutes, waarbij vooral Italianen en Hanzeaten een rol speelden, waren aftakkingen van deze twee handelsstromen.Ga naar voetnoot6 Naast de goederenhandel waren er internationale activiteiten op het gebied van bank- en verzekeringszaken. In deze branche waren veel Italianen en Zuid-Nederlanders actief. In de tekst wordt de stad Venetië een aantal keren genoemd. Venetië was, als bekend, een van de belangrijkste handelssteden van Noord-Italië. De opkomst van de Venetiaanse republiek als een belangrijke internationale handelsmacht vond met name plaats na de vierde kruistocht in 1204. De Venetiaanse dukaat, die in 1284 voor het eerst werd geslagen, was gedurende drie eeuwen, samen met de Florentijnse florijn, de gangbare munt in het internationale handelsverkeer in West-Europa.Ga naar voetnoot7 Bovendien vormden de Venetianen een belangrijke schakel in de handel tussen Azië en Europa. In hun handelsposten langs de kusten van het oostelijk Middellandse-Zeebekken, de Levant, en in India en China werden Aziatische producten ingekocht, zoals specerijen en zijde. Die werden vervolgens zowel over land als over zee vanuit Venetië naar West-Europa vervoerd. In de loop van de vijftiende eeuw kwam de Venetiaanse handel sterk onder druk te staan door de uitbreiding van het Turkse rijk. Venetië moest een aantal van zijn koloniën in de Levant aan de Turken prijsgeven.Ga naar voetnoot8 Kort na 1500 was | ||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||
het Turkse gevaar zeer actueel. De zinsnede uit de dialoog tussen twee vrienden kan dan ook in dit kader geplaatst worden: Ende dar vande ie ghesellen
die my quader maken dan die Turken (932-3).
Het openen van een directe specerijenroute over zee om Afrika heen was een nieuwe slag voor Venetië, aangezien de Portugezen Antwerpen als internationale monopoliehaven hadden uitverkoren (1501). Van deze klap heeft Venetië zich later min of meer hersteld, maar de centrale positie die de stad op commercieel gebied innam was voorbij door de opkomst van grote zeemachten zoals Spanje, Portugal en Engeland, die hun producten rechtstreeks uit Amerika, Azië en Afrika haalden.Ga naar voetnoot9 | ||||||||||
Handelsbetrekkingen rond 1500Door de nauwe handelsbanden tussen Noord-Italië en de Zuidelijke Nederlanden vestigden veel kooplieden uit beide gebieden zich voor korte of langere tijd in den vreemde om daar handel te drijven. Al in 1459 - zo blijkt uit een register van het stadsarchief te BruggeGa naar voetnoot10 - is er in Venetië een filiaal van de Brugse compagnie van Jan van Hersvelt actief. Verder blijkt uit documenten in het notariële archief van Venetië dat er zich aan het einde van de vijftiende eeuw enkele kooplieden uit de Zuidelijke Nederlanden in Venetië hadden gevestigd.Ga naar voetnoot11 Overigens: pas aan het eind van de zestiende eeuw vond de grote toeloop van Zuid-Nederlandse kooplieden naar Italië plaats.Ga naar voetnoot12 Een van de eerste Zuid-Nederlanders die in dit verband genoemd kan worden is Cornelis van Bomberghen, een rijke Antwerpse koopman, die aan het einde van de vijftiende eeuw naar Venetië verhuisde. Hij handelde vooral in textiel. Na zijn dood werd zijn firmaGa naar voetnoot13 voortgezet door zijn zonen Frans, Antoon en Daniël. De laatste twee vormden een associatie. Wanneer ze in Antwerpen verbleven, lieten ze zich in Venetië vertegenwoordigen door een agent. De levendige, in het Venetiaans geschreven, handelscorrespondentie (1532-1543) van deze broers met hun agent, Antonio Grimani, getuigt van het | ||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||
Afb. 12. Palazzo van Maarten de Hane te Venetië (gebouwd omstreeks 1528).
belangrijke aandeel dat zij hadden in de handel tussen Venetië en de Lage Landen.Ga naar voetnoot14 Zij verhandelden veel goederen, zowel uit Italië als uit de Nederlanden, vooral textiel. Een belangrijk product was ook Engels laken, in het bijzonder een grove gekeperde kwaliteit, karsaai genaamd. Zij verrichtten ook commissiehandel voor verschillende Venetiaanse kooplieden.Ga naar voetnoot15 Een andere belangrijke Zuid-Nederlandse koopman, een Brusselaar, was Maarten de Hane. Hij vestigde zich rond 1500 definitief in Venetië en werd daar ook een zeer gezien handelaar.Ga naar voetnoot16 Hij bezat een ‘palazzo’ aan het Canal Grande en was vriend en beschermheer van Titiaan en Pordenone (afb. 12). Venetië werd de centrale zetel van de firma De Hane. Filialen waren gevestigd | ||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||
in Verona, Antwerpen en Londen. Ook hun belangrijkste handelsartikel was textiel: uit Engeland en de Nederlanden gingen grote hoeveelheden stoffen, zoals karsaai, frisetteGa naar voetnoot17 en wol naar Italië. In omgekeerde richting werden vooral zijde en zijdedraad verhandeld.Ga naar voetnoot18 De vestiging van Maarten de Hane in Venetië trok veel jonge Zuid-Nederlandse kooplieden aan om er het vak te leren. Een van hen was Jan della Faille, die op vijftienjarige leeftijd in dienst was getreden bij de firma De Hane. Hij keerde na tien jaar terug naar Antwerpen en mede dankzij zijn kennis wist hij een bloeiende internationale firma in de textielhandel op te zetten met filialen in Hamburg, Londen, Venetië en Verona. De leden van de familie Della Faille hebben behoord tot de zeer vooraanstaande kooplieden in het zestiende-eeuwse Antwerpen.Ga naar voetnoot19 Een van de dochters van Maarten de Hane trouwde met Daniël van der Molen, zoon van Frederik van der Molen. Deze laatste werd aan het begin van de zestiende eeuw associé van de Venetiaanse koopman Bernardo di Zanchi. De familie Van der Molen onderhield in de zestiende eeuw nauwe relaties met Venetië: ze hadden een eigen firma, maar waren ook partners in een internationaal handelsnetwerk met filialen in Venetië en Ancona.Ga naar voetnoot20 De aanwezigheid van de eerste Italiaanse kooplieden in Antwerpen dateert, zoals we gezien hebben (p. 53-4) uit het einde van de vijftiende eeuw. Tot 1502 was er een voortdurend touwtrekken tussen de Italianen in Antwerpen en de Brugse magistratuur die hun terugkeer naar Brugge wenste. In 1510 was de commerciële aantrekkingskracht van Antwerpen zodanig dat de Italianen zich er blijvend vestigden. In zijn grondige, inmiddels klassiek geworden Etude sur les colonies marchandes méridionales (Portugais, Espagnols, Italiens) à Anvers de 1488 à 1567 (1925) zet Jan-Albert Goris uiteen hoe de Italianen in Antwerpen georganiseerd waren. Zoals alle buitenlanders organiseerden zij zich in Antwerpen in zogenoemde ‘naties’. Er waren in deze periode vier Italiaanse naties: de Lombarden, de Genuezen, de Florentijnen en de Lucchezen. De handelaars uit de andere Italiaanse steden schaarden zich onder de hoede van deze naties.Ga naar voetnoot21 Opvallend - in het kader van het Koopmansboek - is dat de Venetianen geen afzonderlijke natie vormden. | ||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||
Hoewel de Italianen in het zestiende-eeuwse Antwerpen niet de grootste groep buitenlanders vormden, moet hun rol in het handelsverkeer zeker niet onderschat worden. Belangrijk was in het bijzonder hun manier van handel-drijven. Zij waren het die nieuwe handelstechnieken in Antwerpen introduceerden, zoals de verschillende methodes van geld wisselen, het betalen door middel van wisselbrieven. Nauw verbonden hiermee was ook de ontwikkeling van het bankwezen en de methode van het dubbele of ‘Italiaanse’ boekhouden.Ga naar voetnoot22 De aanwezigheid in het Nederlands van vele Italiaanse handelstermen (netto, bruto, saldo, giro, kassa, valuta, bankroet [It. banca rotta], enzovoort) is te danken aan het feit dat Italiaanse kooplieden in deze periode een belangrijke stempel hebben gedrukt op de handelswereld in de Lage Landen.Ga naar voetnoot23 De Italianen stonden ook bekend om hun handelsmentaliteit: ze durfden te speculeren en winst te maken.Ga naar voetnoot24 Veel Antwerpse kooplieden hebben geprofiteerd van de grote internationale bedrijvigheid in hun stad. Dankzij de komst van de vreemdelingen, vooral de Italianen, werd Antwerpen een leerschool voor de bovengenoemde moderne handelstechnieken. De Antwerpenaren kregen zo alle kans om carrière te maken in de internationale handel. De bovengenoemde families Van Bomberghen, De Hane, Della Faille en Van der Molen zijn hier voorbeelden van. Door hun nauwe relatie met de Italiaanse handelswereld werden zij vooraanstaande internationale handelaren. | ||||||||||
Vorming van de koopmanPraktische vormingHandelskennisDe dialogen in de tekst zijn doorspekt met voorbeelden hoe een koopman zich in handelssituaties dient te gedragen, hoe hij daarbij goed beslagen ten ijs moet komen en zich - om een ander beeld te gebruiken - niet de kaas van het brood moet laten eten. Informatie over vreemde munten, over tolheffingen, kwaliteitseisen met betrekking tot artikelen en regels bij borgstelling, over het leren | ||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||
tellen in een vreemde taal, enzovoort, wordt verstrekt temidden van allerlei andere wenken van praktische aard. Het gaat allemaal om kennis die onontbeerlijk is bij het handeldrijven. Op welke manier nu kon de koopman zich deze kennis verwerven? In de tijd van de grote jaarmarkten in de Champagne - de twaalfde en dertiende eeuw - was het nog gebruikelijk dat de koopman rondtrok met zijn waren, ze op de markten verkocht en met andere koopwaar weer terugkwam. Voor deze activiteiten hoefde hij nog niet te kunnen lezen en schrijven. Maar in de veertiende eeuw gingen steeds meer kooplieden handeldrijven vanuit een vaste woonplaats en handeldrijven-op-afstand was voor een ongeletterde koopman niet eenvoudig. De nieuwe ontwikkeling maakte een opleiding noodzakelijk: het internationale koopmansmilieu was een van de weinige milieus waarin men móest kunnen lezen, schrijven en rekenen.Ga naar voetnoot25 De opleiding van een koopman-in-spe begon met die basisvaardigheden. Elementaire kennis van het Latijn bleef evenwel nog steeds de basis voor het leren lezen en schrijven in de volkstaal. Al vroeg kwamen, naast de traditionele Latijnse scholen, de scholen op waar de volkstaal als onderwijstaal werd gebruikt.Ga naar voetnoot26 In deze scholen werden vooral praktische vakken onderwezen: boekhouden, handelsrekenen en vreemde talen. Vakken die nodig waren voor een handelscarrière. In Antwerpen werden deze vakken in de loop van de zestiende eeuw door een groeiend aantal schoolmeesters onderwezen.Ga naar voetnoot27 In Venetië ontstonden er in de loop van de zestiende eeuw scholen waar in de volkstaal les werd gegeven en waar de vakken een praktisch karakter hadden. Daar werden de eerste beginselen van het Latijn onderwezen, maar vooral ‘lezer, scriver, abbaco et quaderno’, dat wil zeggen ‘lezen, schrijven, rekenen en boekhouden’.Ga naar voetnoot28
Er was ook een andere vorm van scholing: de stage. Die vormde een belangrijk onderdeel van het leerproces dat een middeleeuwse koopman moest doorlopen en was een zeer adequate manier om de regels van het koopmansberoep in de praktijk te leren.Ga naar voetnoot29 Wilde een koopman zich internationaal gaan oriënte- | ||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||
ren, dan kon hij een stage volgen in het buitenland. In dit kader moet dan ook het verblijf van een groot aantal Italiaanse en Zuid-Nederlandse kooplieden in den vreemde worden gezien. Tijdens zo'n stage deed de stagiaire veel kennis op. In de eerste plaats was er de kennis van handelsusances. Wilde de koopman goed handeldrijven, dan moest hij zich aanpassen aan de wetten en regels van de streek of het land. Dat hield in dat hij op de hoogte moest zijn van privileges, handelsverdragen en rituelen, en ook van de regels waaraan een buitenlandse koopman zich had te houden.Ga naar voetnoot30 Dit kon variëren van juridische kennis tot alledaagse weetjes als het gebruik rond het geven van fooien. Een voorbeeld uit de categorie ‘praktische tips’ treffen we aan in de dialoog tussen twee vrienden, wanneer de jonge vriend de situatie langs de Adriatische kust uiteenzet. Het is van belang te weten, zo zegt hij, dat je in de stad L'Aquila belasting moet betalen op geld dat je daar hebt verdiend. Als je niet kunt aantonen dat je die voldaan hebt, kom je in de gevangenis terecht: want, als ghi comen suit op den pas,
van den officiaels suldi sijn besocht
tot in u broeck ende overal.
Ende bi dien so suldi sijn gevangen,
want ghi niet en hebt betaelt
van den penniggen die ghi van dar hebt bracht (1073-8).
Naast de kennis van de handelsgewoonten was voor profijtelijk handeldrijven warenkennis uiteraard onontbeerlijk. In het buitenland kon men kennis opdoen van artikelen die in het eigen land niet bekend waren. Warenkennis hield in: de kwaliteit van een artikel kunnen herkennen, weten hoe het bewerkt, vervoerd en opgeslagen moet worden, weten wat de juiste prijs voor het artikel is, enzovoort. Mer ghi wachtu zere wel
dat ghi coepet van der ierster blomen
ende van der bester verrven (1014-6)
zegt de jonge vriend tegen zijn oudere vriend over saffraan die tegen een goede prijs in de stad Lanzano te koop zou zijn. In de derde plaats leerde een koopman tijdens zijn stage rekenen met verschillende maten, gewichten en munten. Omdat maten, gewichten en munten soms per streek of stad verschilden, kwam aan het handeldrijven heel wat rekenwerk te pas. In de zo-even genoemde dialoog komen verschillende Italiaanse en Nederlandse gewichtseenheden voor: | ||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||
Verstaet oft ic segge war
dat ene summe dar es gheheten
twe barilen, die also vele houden
hondert ende xx bocalen (1115-8).
Ook worden verschillende munteenheden genoemd: Mer wildi weten so wat gheilt
enen bolengijn van onsen ghelde?
Vorwar ic segge u war
dat enen bolengijn gheilt enen halven stuver (1126-9).
In de vierde plaats moest de koopman zich bekwamen in boekhouden, want hoe groter en gecompliceerder zijn zaken, des te belangrijker was het voor hem een nauwkeurig overzicht te hebben van zijn inkomsten en uitgaven. Boekhouden leerde hij door scholing binnen het eigen bedrijf of bij een meester, maar men kon kennis hiervan ook verwerven tijdens een buitenlandse stage. De Augsburger Lukas Rem schreef in zijn dagboek dat hij tijdens een stage in Venetië met Pasen 1496 naar ene Ulrich Ehinger gegaan was die in het Fondaco dei Tedeschi werkte en hem rekenen en boekhouden bijbracht: ‘Da lernet Ich rechnen in 5 1/2 monet gar aus. Und darnach gieng Ich auf ain schuol, da man biecher halten lernt, Dar in 3 monett aus, schrib Jornal und Schuldbuch fol.’Ga naar voetnoot31
In dit verband kan de betekenis van Venetië als internationale stageplaats voor de koopliedenopleiding niet genoeg beklemtoond worden. Daar was rond 1500 al meer dan twee eeuwen het systeem van dubbel boekhouden - een Italiaanse uitvinding - in gebruik, een techniek die door veel Italiaanse handelshuizen werd toegepast. Dit systeem van dubbel boekhouden was een direct gevolg van de wijze waarop de Italianen hun filialen in den vreemde exploiteerden. Eens per jaar kregen deze filialen van hun Italiaanse moederfirma de opdracht de boeken te sluiten en balans op te maken om zo, in overleg met de andere deelgenoten, tot een winstverdeling over te gaan. Het systeem houdt het volgende in. Als een koopman-bankier zijn vermogensbestanddelen op afzonderlijke rekeningen gaat boeken, als hij rekeningen per debiteur en per crediteur gaat gebruiken, als hij bovendien een afzonderlijke rekening gaat gebruiken voor de kas en voor de goederen, dan moet hij dezelfde transactie tweemaal boeken. Stel, een koopman verkoopt goederen. Hij moet deze dan boeken op de rekening onder het hoofd ‘goederen’ én onder het hoofd ‘kas’ (bij contante verkoop) of onder ‘debiteuren’ (bij verkoop op krediet).Ga naar voetnoot32 | ||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||
Boeken en naslagwerkenOp school of tijdens een stage kon een toekomstig koopman de nodige kennis opdoen voor een goede uitoefening van zijn vak. Hij leerde door mondelinge overdracht, maar ook stond hem schriftelijk materiaal ter beschikking. Een mooi overzicht van de verschillende schriftelijke bronnen geeft Manlio Cortelazzo in zijn artikel over de koopmanscultuur in Venetië (‘La cultura mercantile e marinaresca’).Ga naar voetnoot33 Er waren handboeken, reken- en boekhoudboeken, reisgidsen en taalgidsen.
Handboeken waren voor de middeleeuwse koopman een kostbaar bezit, mede omdat ze schaars waren. In de Middeleeuwen moest een zakenman die specialistische informatie nodig had, aanvankelijk zelf aanwijzingen en gegevens verzamelen en deze opschrijven. In de loop van de tijd groeiden deze persoonlijke aantekeningen uit tot echte handboeken. Generaties lang werden deze handboeken, de zogenaamde libri segreti, beschouwd als bedrijfsgeheim. Later circuleerden ze in bredere kring. Enkele werden zelfs omgevormd tot systematische traktaten en kregen in gedrukte vorm een nog grotere verspreiding. Genoemde handboeken zijn een typisch fenomeen van Noord-Italië, in het bijzonder van Toscane en Venetië. Als vademecum vormden zij een onmisbaar instrument bij de handelsactiviteiten van kooplieden, die vooral uit waren op concrete, praktische en meetbare gegevens. Zij gaven informatie over allerlei zaken die hiervoor al ter sprake zijn gekomen: vreemde gebruiken, maten en gewichten, geldkoersen, tolheffingen en plaatselijke belastingen, tarieven, wisseltechnieken en warenkennis. Er is een zevental van dergelijke handboeken - ook wel pratiche genoemd - bekend. Zij variëren in opzet van verzamelwerken met wijduiteenlopende onderwerpen, zoals de Venetiaanse Zibaldone da CanalGa naar voetnoot34 tot meer systematische compendia, zoals La pratica della Mercatura van Francesco Balducci Pegolotti.Ga naar voetnoot35 Beide handboeken dateren uit de veertiende eeuw. Pegolotti vertegenwoordigde in Brugge de beroemde Florentijnse koopmansfamilie Bardi.Ga naar voetnoot36 Hij gaat in La pratica uitgebreid in op de per regio verschillende gewichtseenheden, waarbij hij vele steden opnoemt. Zo vergelijkt hij gewichten in Brugge (Vlaanderen) en Venetië (Italië): 1 lading specerijen, in Brugge gelijk aan 400 pond, doet in Venetië 280 pond.Ga naar voetnoot37 | ||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||
Afb. 13. Een instructie voor vingerrekenen. Filipo Calandri, Pictagoris arithmetice introductor, Firenze, per Bernardo Zucchecta, 1518.
Ook het Koopmansboek kan, vooral wat het tweede gedeelte betreft, als een pratica opgevat worden. Hoewel het allereerst bedoeld was om Italiaans te leren, diende het meteen ook als praktisch vademecum voor het koopmansvak. Zo wordt er in de dialoog tussen de twee vrienden door de jonge vriend heel veel informatie verstrekt over valuta's, handelsusances en warenkennis voor het gebied ten zuiden van Venetië (1008-1230).
Naast de handboeken over warenkennis en handelsusances waren er ook meer technische boeken voor de koopman. In de eerste plaats de abaci of rekenboeken, instrumenten bij uitstek voor handeldrijven. Deze abaci waren handleidingen voor het oplossen van in de handel voorkomende rekenkundige vraagstukken. Bekend uit deze boeken zijn de plaatjes van het zogenaamde vingerrekenen: een notatiesysteem om met behulp van de vingers de tussenstappen te onthouden van lange en ingewikkelde vermenigvuldigingen en breuken (afb. 13). Het beroemdste rekenboek is Leonardo Fibonacci's Liber Abaci uit 1202, een werk op het gebied van zowel theoretische als praktische wiskunde. Deze ver- | ||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||
handeling is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van rekenboeken in de volkstaal. Deze richtten zich voornamelijk op de behoefte van kooplieden en werden veelvuldig gebruikt op scholen waar de koopmanszonen hun vorming kregen. Het eerste gedrukte Italiaanse rekenboek, de Treviso-arithmetica, verscheen in 1478. Het oudste gedrukte Nederlandse rekenboekje verscheen in 1508 te Brussel bij Thomas van der Noot: Die maniere om te leeren cijffren na die rechte consten Algorismi. Intgheheele ende intghebroken.Ga naar voetnoot38 Wanneer de oudere vriend aan het einde van de lange dialoog te kennen geeft dat hij niet kan tellen, geeft zijn jongere vriend hem een spoedcursus door hem te leren tellen in het Italiaans. Om deze vaardigheid zo snel mogelijk onder de knie te krijgen gaan de Arabische cijfers vergezeld van hun Italiaanse equivalenten. [jonge vriend]:
Mer ic hebbe verstaen
dat een soude gheringhe leren,
alsment vint in twe maniren ghescreven,
als ic u scriven sal altehant.
Ende eest dat ghijt niet wel en verstaet
so dat ghi boven suit vinden,
siet beneden ende tellet wel (1238-44).
Uit de rekenboeken ontstonden de leerboeken over boekhouden, een essentieel onderdeel van de koopmanscultuur. Het systeem van het dubbele boekhouden, waarvan hiervoor al sprake was, wordt voor het eerst op schrift uitgelegd in een hoofdstuk uit Summa arithmetica, geometria, proportioni et proportionalità van de monnik Luca Pacioli, dat in 1494 in druk verscheen. De Antwerpenaar Jan Ympyn Christoffels, die later in zijn Nieuwe instructie (1543) voor een Nederlandse vertaling en bewerking van Pacioli's boek zou zorgen, verbleef voor dit doel twaalf jaar in Venetië, waar hij zich bekwaamde in de nieuwe boekhoudtechniek.Ga naar voetnoot39
Wanneer een koopman een lange reis moest ondernemen, had hij reisgidsen tot zijn beschikking. Meestal waren dit aantekeningen van iemand die de bewuste reis al eerder had gemaakt en informatie verschafte over routes, landen, bewoners en hun gebruiken. Voor de koopman die per schip reisde waren de zogenoemde portulanen een nuttig hulpmiddel. Dit waren boeken waarin gedetailleerde kustbeschrijvingen stonden. Havens en karakteristieke punten langs de kust werden erin opgetekend. Soms vormt een portulaan het laatste deel van een algemeen koopmanshandboek. | ||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||
Het Koopmansboek heeft trekken van zo'n reisgids: in het lange gesprek tussen de twee vrienden verstrekt de jongste van de twee al pratend terloops allerlei gegevens over steden en te volgen routes.Ga naar voetnoot40 Zo weet hij bijvoorbeeld als hij de stad Manfredonia ter sprake brengt onder meer dit te vertellen: Ende by deser stad
enen berch also hoeghe
dat men van Sclavonien mach sien.
Ende dit es dien berch
dar Sinte Machiel hem oppenbarde
dien man gheheten Garganus,
darvan desen berch heft ontfaen
te sine gheheten den Berch van Gargano (1193-1200).
In een ander geval geeft hij bij een routebeschrijving nauwkeurig een afstand aan: Ende van dar gaet te Berlette,
dat niet meer en es dan xij milen,
overtreckende die zee ter ander syden (1210-2).
En meteen daarop aansluitend instrueert hij zijn oudere vriend om voor profijtelijke tarwehandel naar Trani te gaan: Ende darna so gadi tot Tranen
- ende dese stad staet half in zee -
dar gherne useren die coeplude
di willen coepen terruwe,
want dar es altijt goeden coep (1213-7).
Met dit soort van inlichtingen kon de oudere vriend - en een eventuele contemporaine lezer! - zijn voordeel doen. | ||||||||||
Lexicografische traditieHierboven is erop gewezen dat taalgidsen deel uit konden maken van de boekenbagage van de koopman. Kooplieden die deelnamen aan het internationale handelsverkeer hechtten grote betekenis aan de kennis van vreemde talen, en een taalgids was een belangrijk hulpmiddel daarbij.Ga naar voetnoot41 Deze gidsen varieerden van kleine twee- of meertalige woordenlijsten tot uitgebreidere tweetalige conversatieboekjes. Met behulp van deze gidsen kon men op elementair ni- | ||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||
veau converseren en dit bevorderde ongetwijfeld het contact tussen kooplieden uit verschillende taalgebieden. Het hier uitgegeven Koopmansboek is ook zo'n tweetalige gids. Het is - voorzover bekend - de oudste tekst waarin Italiaans en Nederlands in samenhang voorkomen. Als zogenaamd gespreksboekje staat het in een lange lexicografische traditie. Een traditie die zowel in het Nederlandse als Italiaanse taalgebied te traceren is. In de Nederlanden waren er vanaf de veertiende eeuw naast verschillende woordenlijstenGa naar voetnoot42 colloquia of gespreksboekjes in omloop. Dit zijn boekjes om een vreemde taal te leren in de vorm van gesprekken. Die gesprekken gaan over zaken uit het dagelijks leven, zoals begroetingen, eten en drinken, huisraad, lichamelijke verzorging, inkopen doen, handelsproducten, geldzaken, beroepen, enzovoort. Het bekendste en waarschijnlijk ook het oudste voorbeeld van zo'n tweetalig gespreksboek is het veertiende-eeuwse Livre des mestiers of Bouc vanden ambachten, waarin, in twee parallelle kolommen, Franse zinnen met hun Nederlandse vertalingen worden gepresenteerd.Ga naar voetnoot43 De auteur van het Livre des mestiers was waarschijnlijk een Franse schoolmeester, afkomstig uit Picardië, die zich in Brugge had gevestigd. Volgens de proloog van het Livre des mestiers is het boekje geschreven om de lezer Frans of Vlaams te leren. Vanaf 1500 worden er in Antwerpen verschillende bewerkingen van het Livre des mestiers onder de naam Vocabulaer (Vlaamse benaming) of Vocabulair (Franse benaming) gedrukt. In de uitgave van de Antwerpse drukker Roland van den Dorpe (vóór 1501) wordt het boekje met name aanbevolen voor kooplieden: Qui ce livre
vouldra aprendre,
bien porroit aprendre
marchander
d'ung pays a l'aultre,
et cognoistre mainte denree,
qui lui seroient bon
acheteer ou vendeus
pour riche devenir.
Die desen boeck
sal willen leeren,
wel sal moghen leeren
comanscapen
van d'een lant in d'ander,
en kennen veelrehande ware,
die hem ghoet waren
ghecocht oft vercocht
om rijc te werden.Ga naar voetnoot44
| ||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||
Uit bovengenoemde gespreksboekjes ontstaat het beroemde Vocabulare van de schoolmeester Noël van Berlaimont. De vroegst bekende uitgave verscheen in 1527 te Antwerpen.Ga naar voetnoot45 Dit Vocabulare had zeer veel succes en kende tot in de zeventiende eeuw een grote verspreiding: er verschenen tal van bewerkingen, deels anoniem, met versies waarbij vier tot acht talen naast elkaar werden afgedrukt.Ga naar voetnoot46 In een viertalige uitgave (1558) uit deze familie van woordenboeken wordt voor het eerst Italiaans als vreemde taal toegevoegd.Ga naar voetnoot47 In hetzelfde jaar verschijnt in Antwerpen nog een ander werk waarin Italiaans als vreemde taal voorkomt. Het is geschreven door Gabriël Meurier en het betreft hier een beknopte grammatica in vier talen. Ga naar voetnoot48 In het Italiaanse taalgebied zijn de oudste tweetalige taalgidsen Italiaans-Duits. Rond 1300 werd door de opkomst van de Zuid-Duitse steden en hun handel met Venetië het leren van Duits interessant voor Noord-Italianen, zoals het voor de Duitsers nuttig was als zij Italiaans kenden. De Duitse kooplieden waren verplicht om met hun goederen in een speciaal voor hen ingericht instituut te verblijven, de zogeheten Fondaco dei Tedeschi.Ga naar voetnoot49 Door de controle die de Venetiaanse autoriteiten op hen wilden houden, konden zij niet handeldrijven zonder een door de overheid benoemde tolk. In dit licht moet het ontstaan gezien worden van het Italiaans-Duitse Sprachbuch, toegeschreven aan meester Georg (‘Zorzi’) uit Neurenberg, die rond 1420 in Venetië verblijft.Ga naar voetnoot50 | ||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||
Het is opgezet als leerboek. Het bestaat uit drie gedeelten: een woordenlijst, een grammatica en twee dialogen. De woordgroepen en idiomatische uitdrukkingen in het eerste deel van de tekst zijn systematisch gerangschikt en worden in verticale kolommen gepresenteerd. Na de woordenlijst volgt een grammatica, waarin verschillende werkwoordparadigmata worden uitgewerkt. Achter de woordgroepen of werkwoordparadigmata worden soms spreekwoorden en uitdrukkingen tweetalig toegevoegd. Het Italiaans-Duitse Sprachbuch staat aan het begin van een lange traditie van Italiaans-Duitse woordenboeken. Deze staan bekend onder de naam van de Solennissimo Vochabuolista. Het vroegste Italiaans-Duitse woordenboek werd in Venetië gedrukt in 1477.Ga naar voetnoot51 In anderhalve eeuw heeft een tachtigtal herdrukken en bewerkingen het licht gezien. Van de oorspronkelijke tweetalige uitgave kwam men uiteindelijk tot een achttalige uitgave.Ga naar voetnoot52 Het Nederlands werd als taal toegevoegd in een vijftalige uitgave van 1534.Ga naar voetnoot53
Het op Nederlands grondgebied ontstane Livre des mestiers (met het daarop berustende Vocabolare) en het op Italiaanse bodem verschenen Sprachbuch van Meester Georg (met de daaropvolgende serie woordenboeken), behoren tot eenzelfde traditie: het genre van de gespreksboeken. De twee handboeken zijn ontstaan in een meertalig koopmansmilieu en dienen een praktisch doel: een koopman kan er op een handige, efficiënte manier een vreemde taal enigszins mee leren. De ‘methode’ ligt voor de hand: onderwerpen en situaties uit het dagelijks leven presenteren in de vorm van tweetalige dialogen, | ||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||
eventueel aangevuld met opsommingen van, bijvoorbeeld, bepaalde producten. Bij vergelijking van het Italiaans-Nederlandse Koopmansboek, de Frans-Vlaamse gespreksboeken en het Italiaans-Duitse gespreksboek blijken er zowel verschillen als overeenkomsten te zijn. Een opvallend kenmerk van het Koopmansboek is de nadruk op algemene wijsheden. Elders staan deze wijsheden minder op de voorgrond. Het Italiaans-Nederlandse Koopmansboek bevat net als het Sprachbuch dialogen tussen kooplieden, gesprekken, die verlevendigd worden met spreekwoorden en uitdrukkingen, maar in tegenstelling tot het Sprachbuch heeft het geen systematische woordenschat of grammatica.Ga naar voetnoot54 Wat de verhouding van het Koopmansboek tot het Livre des mestiers betreft, kan worden opgemerkt dat de teksten in presentatieGa naar voetnoot55 en inhoud op belangrijke punten van elkaar verschillen, maar het is mogelijk om onderdelen van het Livre des mestiers in het Koopmansboek te herkennen. Enkele voorbeelden kunnen dat duidelijker maken. In het Vocabulaer/Vocabulair - de bewerking van het Livre des mestiers - wordt onder meer een opsomming gegeven van allerhande huisraad. De inventarisatie van keukengerei vermeldt ‘potten van metale, pannen, tanghen, blaesbalghen, caudieren, ketels, beckens, lavoren [...] schotelen, souzieren, soutvaten, tellyoren’.Ga naar voetnoot56 In de dialoog tussen de Italiaanse en Zuid-Nederlandse koopman van het Koopmansboek kondigt de laatstgenoemde aan dat hij vóór zijn vertrek naar het buitenland zijn huis en al zijn koopwaar zal verhuren, waaronder: pignate e laveze,
potten ende katelen,
con tute scudele e bocale,
met alle scotelen ende bocalen,
[...]
candeleri e salliri,
candeleren ende soutvaten,
tanaye e cradelli
tangen ende roestere (1440-5).
| ||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||
Het traditionele boodschappenlijstje van het Livre des mestiers, waarop allerlei fruit, groenten, drank, zuivelproducten, vlees- en vissoorten prijkenGa naar voetnoot57 is in een andere context en in beperkter vorm terug te vinden in de loftuitingen van de oudere verliefde vriend met betrekking tot de kookkunsten van zijn dienstbode. Zij kan vele soorten gekookt vlees klaarmaken, waaronder: de porco e de castroni,
van verkenne ende van hamels,
de agno e de agnelli,
van lammeren ende van jongen lammeren,
[...]
de galine e de caponi,
van den hinnen ende van capone,
de palastre e de palastrelli,
van kiekenne ende van jongen kiekennen,
[...]
de parnise e de phasani,
van parnisen ende van phasanen,
de aouke e de aucere
van gansen ende van jongen gansen (867-77).
Ook het onderdeel ‘cijfers en getallen’ krijgt, juist als in de bewerking van het Livre des mestiers, een plaats in het Koopmansboek (1245-80).Ga naar voetnoot58 Verder zijn er aanknopingspunten op het gebied van godsdienst en ethiek: beide teksten besteden aandacht aan de tien geboden; in het Koopmansboek wordt dit gedeelte nog uitgebreid met een tegenhanger in de koopmanswereld, namelijk de tien geboden voor de koopman (224-46).Ga naar voetnoot59 In tegenstelling tot wat we zien in het Livre des mestiers, dat veelal uit losse onderdelen bestaat, zijn de opsommingen in het Koopmansboek geïntegreerd in de dialogen. Op grond van de voorgaande bevindingen lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd dat de auteur van het Italiaans-Nederlandse Koopmansboek bekend was met de traditie van tweetalige gespreksboeken voor kooplieden. Het gaat echter te ver om te zeggen dat de auteur een bepaald gespreksboek als direct voorbeeld heeft gehad. | ||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||
Retorische traditieEen verschil, ten slotte, dat zeker niet onopgemerkt mag blijven, betreft de brief die we aan het eind van het Koopmansboek vinden. Noch in het Sprachbuch, noch in het Livre des mestiers treffen we zo'n (proeve van) schrijven aan. Modellen van koopmansbrieven zijn echter wel opgenomen in latere versies van het Livre des mestiers, bijvoorbeeld in de uitgave van het Vocabulare uit 1558.Ga naar voetnoot60 De brief waarin de Vlaamse koopman zich richt tot zijn Italiaanse meester in Antwerpen voldoet in grote lijnen aan de regels van de middeleeuwse Ars dictaminis. Dit is de kunst van het brieven schrijven, een middeleeuwse uitvinding, die gebaseerd is op de klassieke welsprekendheidsleer, de ars rhetorica. Volgens deze voorschriften bestond een brief uit vijf delen: salutatio (groet), captatio benevolentiae (het welwillend stemmen van de geadresseerde), narratio (achtergrondinformatie die moet leiden tot een verzoek), petitio (verzoek) en conclusio (slot).Ga naar voetnoot61 De auteur van de brief begint met de begroeting van zijn heer aan wie hij dit schrijven richt. De toon en inhoud van deze begroeting geven aan wat de relatie is tussen schrijver en geadresseerde: de brief wordt geschreven door een dienaar aan zijn meester: In alle nederigheid groet ik u, o grootheid, zo groot
blijkt uw edelheid, mijn zeer dierbare heer (vertaling van 1503, 1-2).
Met deze strijkage pakt hij ook meteen de captatio benevolentiae op en die vervolgt hij met een lofzang op zijn heer, waarbij hij zegt het ten zeerste te betreuren dat hij de mate en omvang van diens goedheid jegens hem niet in woorden weet te vatten, vanwege zijn gebrekkig taalgebruik en beperkt verstand: Het is immers waar: al het papier uit Venetië zou voor mij onvoldoende zijn om daarop over uw goede zorg te schrijven. Daarom ben ik niet in staat om over uw goedheid te spreken, want mijn stamelende taal en ook mijn verstand helpen mij niet uw goedheid te beschrijven. Daarom moet u het mij vergeven als ik in dat wat ik hiervoor heb geschreven, bij sommige woorden in gebreke ben gebleven (1503, 3-7). Na zijn heer zo welwillend te hebben gestemd, maakt hij duidelijk wat de bedoeling is van zijn schrijven (narratio/petitio): hij wil aan zijn heer in Antwerpen verslag doen van zijn werkzaamheden in dienstverband en hem op die manier laten zien dat hij hem trouw dient (vgl. ook 1449-57, waar hij zijn | ||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||
voornemen om een briefte schrijven kenbaar maakt). Zijn heer verneemt op die manier hoe het er met zijn zaken in Venetië voor staat. Tot slot wenst de schrijver van de brief zijn meester en de zijnen het allerbeste toe (conclusio): Maar moge God u allen behoeden
in alle gezondheid van geest en lichaam. Amen (1503, 23-4).
De retorische structuur die ten grondslag ligt aan de koopmansbrief is een aanwijzing te meer dat we waarschijnlijk te maken hebben met een auteur die althans enigermate in het Latijn geschoold was en die bij het vervaardigen van zijn werk gebruikmaakte van de kennis die hij tijdens zijn opleiding had verkregen. Misschien is de brief bedoeld geweest als een voorbeeldbrief voor kooplieden - bijvoorbeeld familieleden van de schrijver - die er in een vergelijkbare situatie gebruik van zouden kunnen maken. Opmerkelijk is echter dat in tegenstelling tot de rest van dit tweetalig boekje, deze brief alleen in het Italiaans op schrift staat, zonder een Middelnederlandse vertaling. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het feit dat de auteur van oorsprong Nederlands sprak en daarom alleen behoefte had aan een voorbeeldbrief in het Italiaans. | ||||||||||
Ethische vormingHet Koopmansboek bevat niet alleen praktische informatie voor de koopman, maar ook allerlei beschouwingen die te maken hebben met de morele of ethische kant van zijn vak. Grote nadruk wordt daarbij gelegd op de christelijke leer die hiervoor het kader dicteert. Er zijn de tien goddelijke geboden die voor alle mensen gelden (224-33), maar er worden in het Koopmansboek ook nog tien geboden gegeven die speciaal voor de dienaar van een heer bestemd zijn (237-47). De bewijsvoering waarom de koopman bepaalde eigenschappen moet hebben of dient te ontwikkelen wordt geschraagd met citaten uit de bijbel en uit geschriften van de kerkvaders en van gezaghebbende klassieke auteurs. De bedoelde gedragsnormen zijn voor de koopman van belang, niet alleen voor zijn zielenheil, maar ook voor zijn sociale aanzien. | ||||||||||
Sociale statusHet sociale aanzien van de middeleeuwse koopman is onlosmakelijk verbonden met eigentijdse opvattingen over de rechtvaardige koopman en zijn tegenpool, de woekeraar. Omdat men in de dertiende eeuw de woekeraar beschouwde als de ergste soort koopman, moest de koopman zijn uiterste best doen om geaccepteerd te worden als een betrouwbaar en integer persoon. Cruciaal voor het verschil tussen woekeraar en eerlijke koopman was het onderscheid tussen ongeoorloofde winst (lucrum turpe) en geoorloofde winst. Met name de opkomst en groei van de geldeconomie in de dertiende eeuw leidde | ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
tot een nuancering: de woekeraar verdiende zijn geld op onrechtvaardige wijze, de koopman moest zich van deze onderscheiden door zijn moreel juiste levenswandel en een gewetensvolle manier van handelen. Bij het vaststellen van de juiste of rechtvaardige prijs (iustum pretium) diende hij zich te allen tijde te laten leiden door zijn geweten.Ga naar voetnoot62 Woeker is meer ontvangen dan men gegeven heeft: usura est plus accipere quam dare.Ga naar voetnoot63 Volgens het kerkelijk recht was woeker een zonde omdat het een vorm van hebzucht (avaritid) en diefstal was. De woekeraar is de meest verderfelijke van alle kooplieden, omdat hij iets verkoopt wat niet van hem is: ‘De woekeraar verkoopt diegene die bij hem in de schuld staat slechts tijd en de tijd is van God. Hij heeft niet het recht winst te behalen uit de verkoop van het goed van een ander’, zegt de twaalfde-eeuwse Parijse theoloog Petrus Lombardus.Ga naar voetnoot64 In de Middeleeuwen werd het uitlenen van geld tegen rente dan ook beschouwd als een tegennatuurlijke activiteit: ‘Geld [...] is voornamelijk uitgevonden ten behoeve van de handel; aldus is het eigenlijke en eerste doel van geld het gebruik en de besteding ervan in het ruilverkeer. Daarom is het intrinsiek onjuist geld te ontvangen voor het gebruik van geleend geld, en daar komt woekeren op neer’. Aldus de beroemdste en grootste middeleeuwse theoloog, Thomas van Aquino.Ga naar voetnoot65 Woekeren kon dus slechts tot één eindbestemming leiden: eeuwige verdoemenis. In de Divina Commedia van Dante (1265-1321) bezetten de woekeraars dan ook een plek in de hel: zij zitten in de zevende kring van de gewelddadigen, en wel omdat ze de menselijke arbeid geweld hebben aangedaan. De Heer heeft de mens geboden zijn brood te verdienen in het zweet zijns aanschijns, terwijl de woekeraar rijk wordt zonder zich in te spannen! Interpreteren we het begin van het Koopmansboek (1-7) tegen deze achtergrond, dan wordt duidelijk dat het hier gaat om een wezenlijk aspect van de middeleeuwse koopmansethiek. De koopman die tussen twee uitersten (nl. verlies en woeker) het redelijke midden (de juiste prijs) weet te bepalen voor zijn koopwaar, kan zich met recht een rechtvaardige en gewetensvolle koopman noemen. Deze opvatting vindt nog extra ondersteuning in het standpunt dat de Italiaanse koopman in de laatste dialoog van het Koopmansboek inneemt met betrekking tot de voorwaarden voor goed koopmanschap, en in diens pleidooi voor het recht op een eerlijke winst. Hieronder wordt verstaan: winst als beloning voor de moeite en zorgen die een koopman zich heeft moeten getroosten bij het kopen, vervoeren, opslaan en verkopen van zijn pro- | ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
ducten. Om zijn zienswijze duidelijk te maken aan zijn collega uit het Noorden vergelijkt hij de investeringen van een koopman met de investering van een student in diens studie. De inspanning en uitgaven die de studie aan de student heeft gekost krijgt deze later vergoed in de vorm van geschenken wanneer hij anderen van dienst is met de kennis die hij tijdens zijn studie verworven heeft (1333-75). Binnen de context van het bovenstaande moet de ethische vorming van de koopman in de Middeleeuwen gezien worden: natuurlijk, hij moet praktische handelsvaardigheden verwerven, maar daarnaast is het voor hem van vitaal belang een persoonlijkheid te ontwikkelen die vertrouwen inboezemt en rechtvaardigheid uitstraalt. Deze twee aspecten van het koopmansberoep - praktische en ethische vorming - behoren tot de essentiële bestanddelen van handboeken over koopmanschap. Over die handboeken is hiervoor (p. 62-5) al het een en ander gezegd in verband met de praktische vorming tot handelaar. Met betrekking tot de ethische vorming zij hier nog speciaal gewezen op Il libro dell'arte de la mercatura van Benedetto Cotrugli. Cotrugli, een ontwikkeld koopman uit Ragusa, schreef in 1458 een handboek voor de koopman over de kunst van het handeldrijven. Hij is de eerste die niet alleen praktische handelszaken bespreekt, maar ook een theorie, een handelsleer, uiteenzet. Hij legt grote nadruk op de morele en civiele vorming van de koopman. De praktische vorming komt bij hem pas in de tweede plaats. Voor de koopman gelden tien verboden. Uit den boze zijn onder andere dronkenschap, valsheid, verkwisting en ruzie. Omdat hij uit hoofde van zijn beroep vaak wordt blootgesteld aan verleidingen, moet hij extra op zijn hoede zijn en achttien goede eigenschappen bezitten, waaronder de vier kardinale deugden: voorzichtigheid (prudentia), rechtvaardigheid (iustitia), zelfbeheersing (temperantia) en standvastigheid (constantid).Ga naar voetnoot66 Na de eerste druk, die pas veel later - in 1573 - in Venetië verscheen, kreeg het boek grote bekendheid, zowel in Italië als daarbuiten. Gegevens over het koopmansberoep en de gedachtenwereld van de koopman in de late Middeleeuwen vindt men ook in de van oorsprong Italiaanse literaire traditie van persoonlijke geschriften, de zogenoemde Ricordanze. Tot dit genre behoort de familiekroniek, die de koopman tijdens zijn leven bijhoudt ten behoeve van het nageslacht. Hierin worden de belangrijkste familiegebeurtenissen genoteerd, afgewisseld met nuttige economische gegevens, maar ook met levenslessen.Ga naar voetnoot67 Bekend zijn de handelscorrespondentie en privé-brieven van Francesco di Marco Datini, koopman uit Prato (ca. 1335- | ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
1410),Ga naar voetnoot68 en de journaals van de Italiaanse kooplieden Giovanni di Pagolo Morelli (1371-1444) en Buonaccorso Pitti (1354-1430).Ga naar voetnoot69 In dezelfde traditie staat het beroemde Libro dei buoni costumi (Boek van goede zeden), omstreeks 1460 geschreven door de Florentijn Paolo da Certaldo: een bundel stichtelijke lessen, waarbij vrome zedenpreken samengaan met raadgevingen van zuiver praktische aard.Ga naar voetnoot70 Italiaanse kooplieden die zich in de Nederlanden vestigden hebben deze schrijftraditie voortgezet. Een bekend voorbeeld is het boek dat de Piëmontese zakenman Lowys Porquin (die vanaf 1531 als lombard - als geldschieter - in de Nederlanden woonde) aan het eind van zijn leven schreef voor zijn kinderen. Het werk, dat in 1563 bij Tavernier in Antwerpen gedrukt is, bestaat uit twee delen. Het eerste deel, Een lieflick memorie boeck, vertelt zijn levensverhaal en de geschiedenis van de familie. Het tweede deel, Den uutersten wille, gegoten in de vorm van een geestelijk testament, is geschreven ter lering van zijn kinderen. Met name de onderwerpen die in dit tweede deel aan de orde komen hebben raakvlakken met de ethische lessen van het Koopmansboek. Zo hecht ook Porquin grote waarde aan de deugden voorzichtigheid, mate (zelfbeheersing), wijsheid en wellevendheid. De koopman mag zijn klanten niet bedriegen door gebruik te maken van valse maten en gewichten. De schrijver waarschuwt zijn kinderen voor de gevaren van wijn, spel en vrouwen. Zijn zonen krijgen onder meer de raad zich niet te laten verleiden door gehuwde vrouwen of vrouwen van lichte zeden, want die vormen een gevaar voor zielenheil én erfenis. Voor zijn dochters gelden met name de aanbevelingen om ‘suyverheyt’ en ‘reynicheyt’ te betrachten. Ook godsdienstplichten komen aan de orde: ‘de wortel der wijsheyt is de vreese des Heeren’. Porquin spoort zijn kinderen aan een vroom en godvruchtig leven te leiden opdat zij na dit aardse leven het paradijs zullen beërven.Ga naar voetnoot71
De hier genoemde geschriften - Cotrugli's Libro, de Ricordanze, en het Memorie boeck van Porquin - zijn afkomstig uit de kring van de kooplieden zelf. We zien hen en hun opvattingen als het ware van binnenuit. Maar er zijn ook bronnen die van buitenaf tegen het beroep aankijken. In het werk van de veertiende-eeuwse Antwerpse schepenklerk en dichter Jan van Boendale is het beeld van de koopman positief. Dat blijkt zowel uit | ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
Der leken spieghel, waarin hij alles bij elkaar zet wat leken (dat zijn in het algemeen: niet in het Latijn geschoolden) horen te weten, als uit Jans teesteye, een leerdicht over allerlei, voornamelijk maatschappelijke, onderwerpen in de vorm van een samenspraak.Ga naar voetnoot72 Naast de geestelijkheid, de wereldlijke magistratuur en de boerenbevolking is er de koopliedenstand, de vierde pijler waarop de maatschappij rust. Allerlei gevaren trotserend bij de uitoefening van zijn beroep, levert de koopman een belangrijke bijdrage aan het algemeen welzijn, omdat hij zorgt voor de distributie van levensmiddelen en goederen. Het is daarom de taak van de landsheer de koopman een veilige doortocht door zijn gebied te garanderen.Ga naar voetnoot73 Ook wordt er in overwegend gunstige zin over de koopman gesproken in de Middelnederlandse verhalende literatuur. In het merendeel van de verhalen verschijnt de koopman als eenvoudige marskramer, die met zwoegen zijn brood verdient en overgeleverd is aan de wisselvalligheden van Fortuna.Ga naar voetnoot74 In de kring van de noordelijke christelijke humanisten is het beeld van het koopmansberoep meestal negatief.Ga naar voetnoot75 Zo beschrijft Erasmus het koopmansberoep in zijn Lof der Zotheid als ‘het smerigste beroep van allemaal’ (rem omnium sordissimam) en zakenlieden als ‘het allerzotste en allersmerigste mensensoort’ (omnium stultissimum ac sordissimum negotiatorum genus), omdat zij bij elke voorkomende gelegenheid liegen en bedriegen, stelen en zwendelen, en zichzelf voornaam vinden omdat ze aan elke vinger een gouden ring dragen. De Duitse humanist Agrippa van Nettesheym, die werkzaam was in Antwerpen, trekt eveneens fors van leer tegen de koopman in zijn De incertitudine & vanitate scientiarum uit 1530: ‘Over de onzekerheid en ijdelheid der wetenschappen’. Relevant voor de achtergronden van het Koopmansboek is met name de uitspraak dat een koopman God niet kan behagen. Met andere woorden, volgens Agrippa is koopmanschap strijdig met een christelijke levenshouding.
Bezien tegen de achtergrond van al deze gegevens wordt het begrijpelijk waarom het Koopmansboek praktische aangelegenheden met betrekking tot het koopmansberoep heeft gecombineerd met aansporingen tot een morele, christelijke levenswijze en waarom rechtvaardigheid en betrouwbaarheid meer dan eens geprezen worden als de kenmerkende eigenschappen van een goede koopman. Geen wonder dat het geweten (consciencia) van de koopman daarom beschouwd kan worden als de graadmeter of spiegel van de ziel: | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
Dy verlieset die goede consciencia, hy sal verliesen dat parad[ijs].
Dy bedrieget sinen evenminsche, verliest die goede conscienc[ie] (110-1).
De deugdzame koopman dient zich er voortdurend van bewust te zijn dat het uitoefenen van zijn beroep en het vergaren van rijkdom in overeenstemming moeten zijn met de wens van God. Hij moet zich dus als koopman op de juiste morele wijze gedragen - eerlijk, betrouwbaar en vroom zijn - zodat hij op elk moment rekenschap van zijn aardse zaken kan afleggen tegenover zijn Schepper. | ||||||||||
Zedenkundige traditieHet Koopmansboek bevat heel wat raadgevingen over zedenkundige onderwerpen die in middeleeuwse geschriften altijd weer ter sprake worden gebracht, bijvoorbeeld in de Italiaanse en Middelnederlandse literatuur. Om de betrekkelijkheid van het aardse bestaan te beklemtonen vraagt de schrijver met name aandacht voor themas over de ijdelheid van deze wereld, die bedrieglijk en vals is, de vergankelijkheid van aardse glorie, en het onontkoombare van de dood. Ook zijn waarschuwingen voor de listen en lagen van het schone geslacht passen in dit kader: de wereldlijke liefde is onbestendig. Geïntegreerd in het Koopmansboek dienen alle moralisaties als een voortdurende herinnering aan, enerzijds, het voorbijgaande karakter van het aardse en anderzijds de eeuwige rijkdom die de rechtvaardige en godvruchtige koopman ten deel zal vallen. De retorische vraag: ‘Waar zijn ze toch gebleven, al die bekende en beroemde personen uit het verleden?’ - het ubi sunt?-motief - wordt in de literatuur van Oudheid en Middeleeuwen frequent gesteld.Ga naar voetnoot76. Die vraag gaat onder meer terug op enkele bijbelplaatsen, zoals bijvoorbeeld het (in de protestantse traditie apocriefe) boek van de profeet Baruch (3, 16-19). Dikwijls worden expliciet bepaalde personen genoemd, veelal algemeen bekende uit de bijbel - als Salomon, Samson en Absalon - of uit de klassieke Oudheid, als bijvoorbeeld Aristoteles, Hector en Hercules, maar soms verschijnen er ook namen die bij latere geslachten minder bekend zijn.Ga naar voetnoot77 Van beide groepen vinden we in het Koopmansboek voorbeelden: uit de bijbel - als Salomon, Samson en Absalon - of uit de klassieke Oudheid, als bijvoorbeeld Aristoteles, Hector en Hercules, maar soms verschijnen er ook namen die bij latere geslachten minder bekend zijn.Ga naar voetnoot77 Van beide groepen vinden we in het Koopmansboek voorbeelden: War es Salomon met sinder wisheit ende richede?
War es Samsoen met sinder stercheit ende sinen boele?
War es Absolon met sinder blider scoenheit?
War es Porphirius met sinder listicheit? (605-8)
[...]
War es Ethor, die jongelinch coenne? (616)
| ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
Nauw verwant hiermee is ook het motief van de ijdelheid der wereld (vanitas mundi) en de vergankelijkheid van het aardse bestaan (memento mort). Deze thematiek is bijvoorbeeld prominent aanwezig in het bijbelboek Prediker (1, 4-10): iedereen en alles gaat voorbij, alles komt en gaat, alles herhaalt zich, er is niets nieuws onder de zon. In het Koopmansboek wordt op vergelijkbare wijze aandacht gevraagd voor de tijdelijke aard van materiële rijkdom: Nemet een goet exempel
van desen ongevoeliken dingen:
ende ierstwerf dat roren der zee
die nummermeer en steet stille,
mer altoes west oft ontwest,
ende gaet oppe in een conichrike
ende comt neder in een ander.
[...]
Ende wildi wel antworden,
segget dat alle dinch heft te vorlidene,
also die baren der zee
opgaende sijn ende keren in nieute.
Ende also gaet die werelt met alder sinder begherten,
also seit die ewageliste Jan.
‘Mundus transit et concupiscencia eius’ (703-9; 713-9).
Een mooie illustratie van het thema van de ijdele wereld uit de Middelnederlandse literatuur biedt een rederijkersrefrein van de Antwerpse schooljuffrouw Anna Bijns (1493-1575) met de ‘stoc’ of refreinregel ‘O Doot, hoe bitter is u ghedincken’.Ga naar voetnoot78 In de derde strofe van dit gedicht wordt het motief van de naderende dood, de memento mon-gedachte, gecombineerd met het ubi sunt?-motief: Wat baette Salomon al sijn glorie?
Wat holpen Mathusalem sijn lange jaren?
Waer is nu Julius Cesars victorie,
Die veel Coningen dwanc met sijnder scharen?
Waer sijn de machtige, die voor ons waren,
Die op de beesten der eerden reden?
Dlichaem doot, die siele ter hellen gevaren,
En ander sijn opgestaen in haer steden.
Waer is Absalon die schoone? overleden.
Waer is Sampson, Hercules, groot van crachte?
| ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
Haer graven werden met voeten getreden,
Sij liggen in deerde ons dongeachte.
Waer is Priamus en sijn edel geslachte,
Wiens glorie men in Troyen sach blincken?
Waer is tGriecsche heyr, dat Troyen tonderbrachte?
O doot, hoe bitter is u ghedincken!Ga naar voetnoot79
Ook het motief van de schone vrouw die, bewust of onbewust, mannen het hoofd op hol brengt, komt in het Koopmansboek aan de orde. Zo het bekende bijbelverhaal over de schone en kuise Susanna, die zich van niets bewust is:Ga naar voetnoot80 Exempel hebben wy in den Ouden Testamente
van dien twe ouden priesteren,
dy, ansiende die scoenheit van Susanna,
verloren hen ghevolen
ende begherden te breken den houwelike staet.
Noch meer verloren sy hen verstennesse,
want totter doet tegen redene
was gheordelt Susanna onrechtverdichlijck.
Dit so dede die scoenheit van deser vrouwen,
dat dese richters verloren hen leven (312-21).
Meestal echter gaat het in de verhalen om vrouwen die minder deugdzaam zijn. Het motief ‘vrouwenlist’ is in de middeleeuwse literatuur niet van de lucht. Voorbeelden van vrouwenlist die in het Koopmansboek genoemd worden, zijn afkomstig uit verhalen die in de Middeleeuwen bekend waren, maar die personen uit de klassieke Oudheid als onderwerp hebben, zoals de legen-de van Aristoteles en Phyllis. Mer boven alle dinch so ghevet my groet wonder
dat die meeste mester van der philosofien,
dy Aristotel hadde name,
dy van sinen sconen lieve
als een sot met sporen liet riden (340-4).
| ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
Afb. 14. Sint Bernardinus van Siena houdt een preek op de Campo, 1427. (Siena, Capitolo del Duomo)
De rol die vrouwen op deze manier toegedicht krijgen is een geliefd onderwerp in de laatmiddeleeuwse literatuur.Ga naar voetnoot81 Ook in de vijftiende eeuw deden anti-feministische opvattingen nog opgeld. Twee voorbeelden slechts. De beroemde franciscaanse predikant Bernardinus van Siena (afb. 14 en zie 1044 van het Koopmansboek) bepleit de gelijkwaardigheid van de vrouw binnen het huwelijk, maar fulmineert herhaaldelijk tegen de vrouwelijke natuur. Zij wordt vergeleken met een varken, met een | ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
slang en gezien als helpster van de duivel. Het summum van de verdorven vrouwelijke natuur zijn de prostituees: ‘Oimmè, dinanzi a Maria a fare mercato di tanto male, che ine si facci mercato de le femine! Via quaggiù, asine! andate quaggiù dietro al Mercato, dove usa di fare tagli mercati. Così anco di molti e molta a' balli co le vostre canzoni disoneste, in quanto all'udito’ (‘Wee mij, in het aanzicht van Maria te handelen in zoveel kwaad: vrouwenhandel! Ga weg, ezelinnen! Ga naar de markt waar men dit soort handel drijft. Hetzelfde geldt voor jullie allen, jongens en meisjes, die dansen, zo te horen, op jullie oneerbare liedjes’).Ga naar voetnoot82 De dominicaan Antoninus van Florence neemt omstreeks 1450 in een theologische Summa moralis een (al bestaand) ‘alfabet van vrouwenondeugden’ op en daarin is de hele catalogus van die vele slechte eigenschappen opnieuw na te lezen.Ga naar voetnoot83 Het Koopmansboek doet in dit anti-feministische koor volop mee. Een tirade als die in de passage 308-373 liegt er niet om en in de dialoog tussen de oudere en de jongere vriend (374-1288) wordt duidelijk gemaakt, dat het dwaasheid is om verliefd te worden op een vrouw, en helemaal op een dienstbode.
Uit de voorgaande bespreking blijkt dat de wijze lessen die de auteur van het Koopmansboek in zijn tweetalige handleiding opdist, grotendeels afkomstig zijn uit bestaande zedenkundige tradities. Waarschuwingen voor de valkuilen van de wereldlijke liefde, de onvermijdelijkheid van de naderende dood, de vergankelijkheid van aardse goederen en wereldlijke roem, moeten een aansporing zijn om te allen tijde een vroom en godvruchtig leven hier op aarde te leiden. Hoewel deze algemene ethiek van toepassing is op alle rangen en standen van de middeleeuwse samenleving, lijkt ze met name relevant in de koopmanswereld. De grilligheid van Vrouwe Fortuna, die haar heerschappij uitoefent over het ondermaanse deel van de kosmos, dat gekenmerkt wordt door vergankelijkheid, is misschien nergens zo zichtbaar als in de riskante zakenwereld. ‘Want heden es de man rike / Ende marghin staet hem armelike’, leert de wijze Cato zijn middeleeuws publiek.Ga naar voetnoot84 Anders gezegd: vandaag wind mee, morgen wind tegen. In één klap kan de koopman zijn moeizaam vergaarde fortuin kwijtraken. | ||||||||||
BronnenZoals de koopman boeken had die hij gebruikte bij het uitoefenen van zijn beroep | ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
in praktische zin, zo kon hij ook over boeken beschikken voor de ethische kant van zijn beroep. We hebben dat hierboven gezien, toen Benedetto Cotrugli's Il libro dell'arte de la mercatura en het genre van de Ricordanze ter sprake kwamen (zie p. 74-5). Cotrugli wordt niet moe zijn adviezen en opmerkingen op religieus en ethisch gebied ten beste te geven. Meer dan de helft van zijn boek wordt eraan besteed. In het Koopmansboek wordt de eerste helft van de tekst eveneens gebruikt voor zulke raadgevingen, rijk gestoffeerd met verhalen en voorbeelden, die ontleend zijn aan de klassieke literatuur, aan de bijbel, aan het werk van kerkvaders en kerkleraren. De vorm waarin de bronnen aangehaald worden loopt sterk uiteen. Er komen woordelijke aanhalingen voor met of zonder exacte aanduiding van de bron, vage toespelingen op een tekst, korte aanduidingen van een heel verhaal en allerlei tussenvormen. In de meeste gevallen wordt de tekst in het Italiaans en Middelnederlands aangehaald. Een enkele keer wordt een citaat in het Latijn, met of zonder vertaling gegeven. De bijbelcitaten zijn afkomstig uit de Vulgaat. Om aan te geven dat er uit de bijbel geciteerd wordt gebruikt de tekst uitdrukkingen als:
Na der Scripturen soe es ons leven cort (116)
Noch soe seit de wet van Gode alsus (129).
Soms wordt min of meer, soms ook heel precies, aangegeven waar het citaat te vinden is: ‘Salomon’ (268) is vaag, ‘dat ewangelio van Sinte Matheus’ (392) al heel wat duidelijker, en heel precies is ‘int Boech van Daniel in sinen derttienen capittel’ (322-3). De verwijzingen zijn evenwel niet altijd correct. In 348 spreekt het Italiaans terecht van ‘Ecclesiastico’, wat in het Middelnederlands verkeerd vertaald wordt met ‘Ecclesiastes’, de Latijnse aanduiding van het boek Prediker. De juiste vertaling zou ‘Ecclesiasticus’ (‘Jezus Sirach’) zijn geweest. Vijf folia verder wordt verwezen naar het boek Wijsheid van Salomon, waar het citaat ook uit Ecclesiasticus afkomstig is (437-9). De aangeduide bijbelse verhalen worden soms op een eigen manier geïnter-preteerd en krijgen daardoor een andere betekenis of strekking dan ze in het bijbelboek hebben. Opvallend is dat een bede tot God uit een bijbelcitaat steeds wordt gewijzigd in een gebod aan mensen. Zo wordt bijvoorbeeld in 299-300 het verzoek van de psalmist tot God - ‘Wend mijn ogen af’ - veranderd in: ‘Keret omme u ogen’ (299).
De woorden krijgen zo de strekking van een bevel aan de mens (zie ook 264 en 352-3). In het verhaal van de mooie Susanna noemt de tekst de schoonheid van Susanna als oorzaak van de dood van de rechters, terwijl toch in de bijbel (Daniël 13) de slechtheid van de rechters als oorzaak van de ellende wordt gegeven. Onjuist is ook de toeschrijving aan Ester van het gebed in 767-74. De | ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
tekst in het Koopmansboek vertoont slechts een lichte overeenkomst met het gebed van Mordechai, Esters voogd.Ga naar voetnoot85 In de tekst wordt een aantal levenswijsheden onder de aandacht gebracht. Zo wordt bijvoorbeeld, naar we hebben gezien, beklemtoond dat alles, hoe machtig het ook lijkt, vergankelijk is behalve de macht van God en dat de schoonheid van vrouwen kan leiden tot de ondergang van, zelfs wijze, mannen. Om zo'n algemene levenswijsheid te illustreren en van een fundament te voorzien worden klassieke en bijbelse verhalen in reeksen opgesomd. Soms zijn in de weergave van deze verhalen onnauwkeurigheden geslopen, net zoals bij de hierboven besproken bijbelse verwijzingen. Bijvoorbeeld in het verhaal van de rechter Samgar, die volgens de bijbel (Rechters 3,31) zeshonderd man doodt: War es Segor met sinder macht,
dy sesse dusent mannen verscloech
ende dit met enen sclage? (611-3)
Er komen verhalen over klassieke auteurs voor die niet op klassieke teksten teruggaan maar in de Middeleeuwen zijn ontstaan, zoals de geschiedenis van ‘Vergilius in de mand’: de dochter van de keizer laat hem een nacht in een mand onder haar slaapkamerraam hangen (329-30). Ook het verhaal van Aristoteles die door een vrouw verleid en vernederd wordt stamt uit de Middeleeuwen (340-4).Ga naar voetnoot86 Wanneer de wijsheid van kerkvaders of klassieken wordt geciteerd, zijn auteur en werk vrijwel steeds juist aangeduid. Maar ook in deze categorie citaten begaat de schrijver wel eens een vergissing: in 634-5 wordt terecht naar Ovidius verwezen, het werk heet echter niet Methaphizica maar Metamorphoses. Teksten van kerkvaders waren soms wellicht bekend via preken en/of liturgische boeken. Een enkele keer wordt er expliciet naar verwezen, zoals naar de ‘omelien van enen martelere’ van Gregorius de Grote (570-1), en ‘den tweden getiden van Gode’ (294). Vermeldenswaard is ook het citaat uit Bernardus van Clairvaux (twaalfde eeuw): Dit so leret Sinte Bernart,
dat God es die manirre der liefden sonder andere manirre,
ende ierstwerf princepaelleken om Sijns selfs wille (482-4).
Bernardus zegt dat men God ‘sine modo’ moet liefhebben. Deze uitdrukking is in de mystieke literatuur gebruikt om de beleving van de mystieke vereniging nader te karakteriseren. De veertiende-eeuwse Brabantse mysticus, Jan van Ruus- | ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
broec, heeft deze woorden vertaald met ‘sonder wise’ of ‘wiseloes’. De context in het Koopmansboek is dat de mens God omwille van Hemzelf (en niet omwille van een of andere materiële beloning) boven alles en iedereen moet beminnen. Concluderend kunnen we zeggen dat de auteur van het Koopmansboek citaten en verhalen gebruikte om daarmee meer zwaarte te geven aan zijn beweringen op ethisch gebied. Hij beschikte over een groot aantal algemene wijsheden, maar ook over veel citaten uit en verwijzingen naar allerlei liturgische teksten, geschriften van kerkvaders als Gregorius, Hieronymus en Augustinus, en van auteurs uit de klassieke Oudheid: iedereen en alles komt aan bod. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat al die teksten de auteur in extenso ter beschikking stonden. In dit verband is het van belang dat er hier op twee dingen gewezen wordt.Ga naar voetnoot87 In de eerste plaats: er waren in de Middeleeuwen talloze zogenoemde florilegia, ‘bloemlezingen’, in omloop: boeken met excerpten van, citaten uit, en verwijzingen naar allerlei geschriften op velerlei terreinen. De hoeveelheid florilegia - onder andere in gebruik in het middeleeuwse onderwijs - is niet alleen niet te overzien, maar is ook nauwelijks bestudeerdGa naar voetnoot88. Het is niet uitgesloten dat de auteur van het Koopmansboek gebruik heeft gemaakt van een florilegium of enkele florilegia. In de tweede plaats moeten we ons realiseren dat in het algemeen het geheugen van een middeleeuwer waarschijnlijk veel sterker ontwikkeld was dan het onze. En dat kan betekenen dat de auteur van het Koopmansboek letterlijk veel meer ‘in huis’ had dan wij geneigd zijn te veronderstellen. Anders gezegd: zijn parate kennis van allerlei teksten is misschien zeer groot geweest, mede dankzij zijn vorming op school, maar ook doordat hij iets wat hij gehoord had eenvoudigweg onthield.Ga naar voetnoot89 Mogelijk heeft hij, om het zo eens te zeggen, beschikt over een persoonlijk, in zijn hoofd opgeslagen, florilegium. |
|