Jong Dietschland. Jaargang 4(1901-1902)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 307] [p. 307] Sancta Maria, mater virgo. 'k Sta geren in het bosch, wanneer de dag zijn droomend oog omneeren toeslaat, en de wind door de eêken hun soppen, de avondbede bidt, als 't maanlicht in de takken zit, en striepen goud op 't gers laat leken: ja, God is groot, zoo denk ik dan, en Gij, Ge zijt er Moeder van. Maria, Gij de Moeder van Dien niets of niemand meten kan, Die is, en in zijn eindloos leven zich zelf voldoet, en Die zijn macht en heerlijkheid, met zooveel pracht heeft op de blauwe wolk geschreven; en Gij, Ge werdt in eeuwigheid als Zijne Moeder voorbereid. Mysterie! 't schepsel baart den Heer; 'k geloof, en buig den kop omneer; de Geest kwam op U neergedreven: [pagina 308] [p. 308] het menschzijn gaaft Ge aan 't Woord dat is, uit U naar uw gelijkenis, Mysterie, en zijt Maagd gebleven. Het licht dat zijne stralen schiet door perelsdauw, bevuilt ze niet. Gij Moeder Gods en Maagd, Ge zijt me een zon die zwelt en openslijt, de wolken afspolt, en heur stralen op witberijmde velden leekt, en bot en knoppen openbreekt, en alles Weer laat ademhalen. Heel 't menschdom juicht U toe, en 't kwaad dat vleugelstrijkt vóor uw gelaat. Ik ook, al hakkelend, 'k groet U, en Ge weet Gij hoe ik trentelend ben, - ik liep zoo dikwijls al verloren - de hei van 't leven is zoo breed, 't is donker rondomom, en 'k weet geen uitweg, Moeder, ga mij voren. Bescherm uw kind zijn maagdelijkheid en 'k love U in der eeuwigheid. K. Jozef. Vorige Volgende