| |
| |
| |
Boekbeoordeeling.
Lelie der dellingen en bloemen des Velds door J. Winters, pr.
Lelie der dellingen is de vertaling van een IJslandsch gedicht, waarschijnlijk in het midden der 14e eeuw geschreven door een Augustijner monnik, met name Eystein Asgrunsson.
Het is een lofgedicht ter eere van O.L. Vrouw, waarin de bijzonderste geheimen van den godsdienst bezongen worden.
Het getuigt van een diep gelool en echten christelijken zin.
Bloemen des velds zijn gedichten van verscheiden aard en ook ongelijke waarde, de natuur bezingend of van godvruchtigen aard, frisch en lief zonder hoogvliegerij.
| |
Oda en Ylfken. - Eene tweelinglegende door J. Lenaerts, dichter van de verdwijning der alvermannekens.
Oda een blind meisje, verloofd met Rodolf belooft aan God maagd te blijven als de blindheid haar van de oogen valt.
Ze geneest en vlucht met Ylfken, hare vriendin. Schild, Oda's vader, en Rodolf haar vader achtervolgen haar. Ylfken wordt gevangen, bedaart Schild en neemt de plaats in van Oda.
Rodolf en Oda worden gevangen door Abovo die zijne ziel aan den booze verkocht. Doch Abovo en zijne stad verzinken in den grond. Ylfken wordt gespaard en brengt alle jaren een dag met Oda door.
De toon van het gedicht is naïef, kinderlijk, verhalend: mooie zangen en balladen wisselen de sage af.
Hier of daar nochtans klinkt het vers wat fel prozaïsch als bij voorbeeld:
‘Nu kent de woede en roofzucht der Noren geen teugel meer’.
Verder veroorlooft de dichter zich eenige vrijheden die wat al te ver gaan: Multa licent poëtis, non omnïa. Zoo is b.v. de invoeging van n achter het lidwoord, in den nominatief, voor een klinker.
| |
| |
Een woordenlijstje van de Limburgsche woorden zou ook goed van pas komen.
De dichter in zijne inleiding spreekt van terugkeer tot de middeleeuwen, en prijst die beweging:
Goed, maar de 20e eeuw mag met spreken zooals de middeleeuwen: andere tijden, andere wetten.
Wat kinderlijk was in de middeleeuwen, schijnt nu wel eens kinderachtig.
Verder veroordeelt hij ‘in globo’ de geheele nieuwere school, vastgekluisterd door gemaaktheid, gezochtheid, gekunsteldheid en onnatuurlijkheid. Hij daagt ze uit, iets leesbaars voort te brengen, langer ten minste als een rederijkersch klinkdicht of sonnetje.
Dat veroordeelen van 't is gelijk welke schoons, classieke, romantische of nieuwere schijnt ons voor het minst onbezonnen toe - of heeft de jonge dichtkunst der 25 laatste jaren in Noord-Nederland vooral, en ook in Vlaanderen, geene meesterstukken voortgebracht, zoo schoon als die middeleeuwsche zangen; en zeide Boileau niet:
‘Un bon sonnet vaut seul un long poëme’.
In alle scholen is kaf onder 't koren, de fout dier verwijtingen ligt in het toepassen op allen van wat slechts voor eenigen geldt.
| |
Nederlandsche Metriek door J. Geurts, leeraar aan Sint Jozefscollege te Hasselt.
Kleine versbouwkunden, waarin willekeur en gril de regels ingaven, hebben we genoeg gezien; maar een ernstig wetenschappelijk, geleerd werk, als dat van den heer Geurts is eene merkwaardige verschijning.
Wat in 't oog valt bij de lezing is de flinke gevolgde methode, de belezenheid van den schrijver, de afleiding van de regelen uit de werken van al de dichters, zoo uit Zuid- als uit Noord-Nederland, zelfs van de jonaste school; de onpartijdigheid in wraken en loven: (Hij aarzelt niet sommige verzen van Gezelle, van Vondel te hekelen) de zorg der bewerking en de duidelijkheid der uiteenzetting.
Eene eerste aldeeling handelt over het vers, eene tweede over het Rijm, eene derde over de Strophe: dit derde deel vooral is belangrijk: Al de soorten van Strophe-indeelingen: de Nederlandsche, de Fransche, de Classieke, de Oostersche (makame-ghazele), tot zelfs de Maleische dichtvorm worden er in onderzocht.
| |
| |
De strophenverbindingen: drielingsrijmen, klinkdichten worden er in uiteengezet.
Alles wordt toegelicht door voorbeelden.
Een aanhangsel over het middelnederlandsche vers sluit dit belangrijk boek.
* * *
Wij kunnen tot de onze maken, de woorden die de Heer Lecoutere, hoogleeraar te Leuven in de inleiding schrijft:
‘Als wij letten op het lastige van den arbeid en op het goede dat ons werd geleverd, zullen wij den schrijver de leemten en onvolkomenheden niet hoog aanrekenen.
Moge het werk gunstig onthaald worden.’
Wij voegen erbij: aangenomen worden in alle Middelbare onderwijsgestichten, bestudeerd worden door al dezen die zich op de dichtkunst toeleggen; het zal bijdragen tot eene betere uitdrukking der gedachten, tot verhooging van de letterkundige waarde der gewrochten, door den glans van den vorm.
L.D.
| |
Laag gezonken. - Drama, zonder vrouwenrollen, in vier bedrijven door Albrecht Claeys. Drukkerij der gebroeders Grootaert te Deynze.
Een slechte zoon, Karel Verbeke, is socialist geworden, laat zich door slechte makkers meêslepen, veracht vader en moeder, wordt brandstichter om eindelijk op het kerkhof, alwaar vader en de twee jonge broêrkens kaarskens aansteken op moeders graf, door gendarmen te worden aangehouden.
Die schande van den zoon is vader Verbeke's dood: hij sterft op het kerkhof.
Na eene twintigjarige gevangenschap komt Karel vrij. Wij vinden hem in 't vierde bedrijf, arm en ziekelijk, naar wroeging overhellend, op een ellendig zolderkamerken terug. Hij wordt er bijgestaan door zijne twee broeders: de eene dokter, de andere pastoor geworden, én door Dominicus, den vroegeren knecht zijns vaders.
Na vergiffenis te hebben bekomen van hen die hij miskend had, blaast hij den laatsten adem uit.
Een onderwerp met hetwelk, de groote tijdruimte tusschen 3e en 4e bedrijf geweerd zijnde, voorzeker iets degelijks te maken was.
Laten wij het maar rechtuit zeggen, Albrecht Claeys heeft aanleg voor het tooneelschrijven. Verscheidene tooneeltjes van | |
| |
het stuk zijn wel geschetst en staan, op zichzelf genomen, nog al hoog voor hetgeen kleur en overtuiging gelat. Twee, drie bedrijven zijn niet zonder verdiensten, doch zijn niet nauw genoeg aan elkaar verwant.
De schrijver, wellicht in tooneelzaken nog onervaren, schijnt door samenstelling en tooneelschikking, entwat uit zijn lood te zijn geraakt; althans hij hecht nog al veel belang aan oppervlakkige samenspraak en verwaarloosde het tot in den grond bestudeeren van zijn veelzijdig onderwerp.
Zooals bij ons, jongere Vlaamsche tooneelschrijvers, meerendeels het geval is, liet Albrecht Claeys zich door overgevoeligheid meêslepen en verloor aldus tijdeliik bij 't schrijven van zijn stuk, die nauwgezetheid in het uitwerven, die scherpzinnigheid in het nasporen en afteekenen, dit logisch aanbrengen van toestanden en karakterteekening, voor het opbouwen van een goed tooneelgewrocht onmisbaar.
Om ons belang te doen stellen in den val en in de wroeging van Karel Verbeke, ware het vooral noodig geweest dien jongeling te bestudeeren en te volgen van af een zeker ontwikkelingspunt tot aan het einde van hetgeen hem verleid en tot het kwaad heelt gebracht. Wij zouden aldus voor de natuurlijke ontwikkeling van een karakter, voor een wel beschreven strijd hebben gestaan die Karel trapsgewijze naar zijn verderf moesten leiden.
Het doel van den schrijver: Waarschuwen tegen het aankleven van al te hevige princiepen, tegen het gevaar van slechte gezelschappen, zou er des te beter en te klaarder door uitgekomen zijn: en hoeveel inniger zou ons medelijden voor Karels armoede en ongeluk niet geweest zijn, indien wij. anders dan door woorden, zijn val hadden kunnen volgen en betreuren.
Niets is moeilijker om tot een goed einde te brengen, doch niets is ook verdienstelijker in een tooneelstuk, dan de ernstige studie, de logische ontwikkeling van een karakter, van een geestes- of zielstoestand. Zoodra dit verwaarloosd wordt, geraakt de schrijver enkel tot eene kleurlooze schets die, met welken overvloed van woordenpraal ook opgesmukt, geenszins tot den geest spreekt en geen voldoenden indruk nalaat.
Het 4de bedrijf, dat twintig jaar later speelt dan de drie vorige, staat te veel op zich zelf. Wij bevinden ons daar niet enkel voor eenen gansen nieuwen en onverwachten toestand, maar feitelijk ook voor gansch nieuwe personages, waardoor ontegensprekelijk onzekerheid en verwarring ontstaat.
Waarom ook Karel, in dit bedrijf, met de gedachte van zelf- | |
| |
moord en met het mes doen spelen? Dit melodramatische middeltje stoot hier tegen de borst, omdat het tegen de hoogere begrippen van wroeging en berouw, in schrijvers doel liggend, afsteekt.
Benevens het hier en daar al te sentimenteele in de samenspraak, wordt nu en dan een volzin aangetroffen die beter ware van kant gelaten. Het komt er niet alleen op aan geestig of scherp te zijn in een tooneelstuk, men moet het ding behoorlijk inkleeden en niet vergeten dat de jeugd kitteloorig is.
In 't 2de bedrijf, bij voorbeeld, zegt baas Jan:
Hadde ik mijn vrouwken, gedurende de twaalf jaren dat wij reeds getrouwd zijn, cadeau gedaan van zoo een dozijntje kwekkers....
En Karel - een jongman - in 't 2de tooneel van 't zelfde bedrijf:
Wel ja, mijn beste jongen! 't is immers bij ons net gebruik als de vrouwen niet braaf zijn... of... beter gesproken, als zij u vervelen, geeft men ze heel eenvoudig Congé en men zoekt naar een ander tortelduifje.
En nog eenige, te haastig neergeschreven woorden, die de schrijver, ik ben er van overtuigd, reeds met genoegen uit zijn gedrukt werk zou zien verdwijnen.
Nu dat Albrecht Claeys de ruimte kent die tusschen ontwerpen en uitvoeren ligt, zal hij met meer kennis van zaken aan 't tooneelschrijven kunnen denken.
Ik wensen van harten dat deze zoo weinig uitgeoreide Kritiek den schrijver niet te scherp toeschijne, zij werd ingegeven door rechtzinnigheid, belangstelling en eigen ondervinding.
En het ware mij een oprecht genoegen den schrijver van ‘Laag gezonken’ onvoorwaardelijk lof over een nieuw tooneelwerk te mogen toezeggen.
C. De Visschere.
| |
Rodenbachsvrienden. - Jaarboek 4e Jaar 1902.
Dit jaarboek dat 266 bladzijden behelst, is het omvangrijkste dat de bloeiende maatschappij uitgaf, en de degelijkheid van de bijdragen over 't algemeen, getuigt van rijpende krachten op het Vlaamsche letterveld.
Verzen werden ingezonden door Rene De Clercq, Godfried Hermans, Ibrahun, Jacobsen, Witbergen.
Strijdlust en vlaamsche kampvaardigheid tintelen in het verslag Over de werkzaamheden, het woord aan de Antwerpsche makkers en vooral uit het hevig, maar gespierd artikel over de Strijd voor de Vlaamsche Hoogeschool.
Critiek over Quo Vadis is zoowat vijgen na Paschen. Het | |
| |
artikel over Kunstgeest spreekt over te veel zaken, met te weinig bladzijden en bevat hier of daar te betwijfelen stellingen.
De schetsen en novelletjes zijn het belangrijkste deel van het boek. Verdronken is realisme op zijn Stijn Streuvels.
Uit het Studentenleven van mijnen vriend Dolf is eene flinke schets van het studentenleven uit de Gentsche Hoogeschool. Alwus is een Vlaamsche Klikspaan. De Gele Roos en Zielelijden schijnen ons zoo levendig en frisch niet.
Stille Genoegens door G. Lefèvre is eene lieve schildering, veel beter dan zijn ‘Onverbiddelijk’ dat ons verhaalt de oude geschiedenis van den bedrogen echtgenoot.
‘Op Zee’ door Jul is de beschrijving van een tochtje op zee met de minste bijzonderheden en de knap beschreven walgelijkheid der zeeziekte.
‘Vrij Leven’ door Rogier Van Rijn is eene studie van een zielstoestand: Is vrije liefde goed mogelijk. Een dergelijk vraagpunt werd ook bestudeerd en ‘Au milieu du Chemin’ door Ed. Rod. - Het antwoord is, dat er iets meer moet zijn dan die vrije liefde, die op een zelfmoord uitloopt. Rogier Van Rijn schrijft over 't algemeen prachtig en gemakkelijk in eene rijke, zuivere taal. Hij slaagt er in om den fijnen zielkundigen roman uit het hooger leven te scheppen. De vrije liefde hoewel afgebroken met eenige regelen op het einde, wordt toch in het werk zelf wat al te verleidend en lief beschreven.
De varia op het einde zijn toonbeelden van echte geestigheid.
| |
Palfijn. - Tweemaandelijksch Bibiographisch Tijdschrift voor Nederlandsche Natuur- en Geneeskundige Literatuur; uitgegeven met medewerking en onder toezicht van de Heeren: Apoth. Bekaert, Dr Biltris, Dr De Smet, Ingen. Fornier. Dr Lava, Prof. Mac Leod, Dr Lano, Dr Schuyten, Apoth. Staes, Dr Van de Velde, Prof. Verschaffelt.
Reeds dikwijls werd gewezen op de noodzakelijkheid aan het Noordnederlandsch wetenschappelijk werk een ruime verspreiding te bezorgen. Daartoe is het onontbeerlijk aan de Vlamingen, die onwetend zijn over wat er boven den Moerdijk gebeurt, uie zoo hoog getoemde Noordnederlandsche wetenschappelijke letterkunde te doen kennen. Het onlangs gestichte tijdschrift ‘Palfijn’ vult aldus eene ware leemte aan en wij wenschen uit al onze krachten dat alle studenten in wetenschappen en geneeskunde, alle natuurkundigen, geneesheeren die het ernstig meenen met hunne Vlaamschgezindheid, dit tijdschrift met hunne inschrijving zullen steunen. Het kost 3 fr. 's jaars: de eerste jaargang wordt kosteloos toegezonden.
| |
| |
Aflevering 1 vangt aan met ‘een woord vooraf’ van hoogleeraar Mac Leod, den stichter der Vlaamsche natuur- en geneeskundige Congressen, waarin hij op de tegenwerking wijst die de verspreiders van het Nederlandsch wetenschappelijk werk in België ontmoeten en duchtig nagels met koppen slaat! Wij willen uit dit ‘woord vooraf’ geene aanhalingen doen hoe sterk wij ons daartoe ook gepraamd voelen: men moet dat lezen in zijn geheel! Bravo Mac Leod! Het opkomend geslacht zal de Vlaamsche wetenschappelijke beweging door U in 't licht geroepen met hart en ziel ondersteunen! J.S.
| |
Ook verzen, door Om. K. De Laey. - Uitgever V. Delille, Maldegem. Gedrukt op 50 prachtexemplaren, verkrijgbaar aan 2 frank en op 250 gewone exemplaren, aan 1 frank per exemplaar. Fraai bundeltje, van 60 bladzijden, formaat der Duimpjesuitgave.
In dit bundeltje geeft de dichter ons een vijftigtal korte maar snedige gedichtjes ten beste, waaronder eene dozijn Vacancerimen op z'n Westvlams. Studentenfilosofie en gezonde humor stralen door in al die gedichtjes, welke veelal eene invallende gedachte of eene enkle spreuk tot onderwerp hebben.
Die spreuken zijn meestendeels Latijnsche en in de verzen komen ook, nog al talrijk, onvertaalde Latijnsche gezegden voor. Dat maakt ze minder genietbaar voor hen die geene Latijnsche studiën hebben gedaan en dat is jammer. In alle geval, uit Ook verzen blijkt dat wij in Om. K. De Laey met een kloek gespierden en eigenaardigen dichter te doen hebben.
Als bewijs laten wij hier het stukje volgen getiteld;
| |
Karlemagnesage
(Aan dr H.P.)
's Avonds, zegt 'n duitsche sage,
langs de boorden van den Rhijn,
komt de groote Karlemanje
wandlen, in den maneschijn.
. . . . . . . . . . . . .
Doch, wij hebben vruchteloos, te
Rüdesheim, tot middernacht,
vol patientie, afgewacht.
Ondertusschen proefden wij 'n
flessche Berg-Auslese wijn,
die geloof ik, ook in Vlaanderen,
En 'k versta, na lange proeven,
dat de proevers - bovendien
zeer gemaklijk, op het laatste -
|
|