van millioenen, onze toren bloeide als een hemellelie uit het bloed van millioenen. maar ons ideaal rees op, onze lelie bloeit.
Eeuwig rijzen, eeuwig bloeien uit ellende eeuwig, en eeuwig uit bloed. Cyrus laat zijn wat is. Rijs op uitje medelijden. Hoor naar de sterren en hoor niet naar wat klaagt van omlaag. Cyrus kom meê... Er is niets - er is niets - Babel is niet hoog, alles is domme hoogmoed en zelfbedrog.’
Maar Cyrus ziet de handen van milliarden menschen smeekend, daarna dreigend en hij verworgt Idonia.
Zie, schaterlacht Astarté, en zij weende tegelijkertijd van geluk. Mijn uitverkoren zoon daalt... Hij weerstond het lied mijner starren, hare goudzingende verlokking, Baäl en zijn hoogmoed lag koud op zijn hart. En nu Baäl hij daalt... Hij gaat terug tot de honderdduizenden, millioenen, milliarden,... hij gaat en zijn handen zijn open, zijn ziel is open om hen te ontvangen! Baäl, purperen anemonen laat ik ontbloeien uit de zee van bloed, om Babels toren spoelende. Baäl een nieuwe menschelijkheid is, als een purperen anemoon, ontsproten op het harde graniet van Babels hoogmoedige treden; Baal, er bloeit het medelijden! Baäl er bloeit het medelijden! O, machtige god, verschroei het niet met uwe zengende glories, en laat het mij beproeven, o machtige god, met mijn traan....!
Toen knielde de zachte godin, de parelblank glanzende Astarté, neêr aan de gouden voeten van Baäl, die troonde in zijn zeven zonnen, in zijn eigen zonnestralen die ver weg schoten over de azuren vloeren heen - en uit hare ambrozische oogen drupte de dauw op Babel.....
* * *
Babel is evenals het Land der Zon van Poelhekke een zinnebeeld.
Babel is de menschheid, de wereld, waarop Astarté, dank zij Cyrus, het medelijden laat bloeien.
Cyrus overwint den hoogmoed, de leer van ‘den übermensch’ van de zelfvergoding; om te denken aan het hell van de honderden, de duizenden, de milliarden.