Jong Dietschland. Jaargang 4(1901-1902)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] Verzen van J.H. Lichtmis. ‘Een zweerd van droefheid zal uw hert doorsteken!’ - De Maagd verschijnt ten tempeltrap en voelt in haren boezem 't herte leken om Simeons zerpe zeggenschap! Zij tuurt met koortsig gensterende blikken de bange nevelkimmen aan. en zwoegend gaat de keel met lastig slikken alsof er golven wee door gaan! En Jezus weent - gewiegd in 't ademhalen dat moeders boezem golven doet, en 't lijden zijner ziel schiet lijdensstralen in moeders mateloos droef gemoed. Mijn ziele baadt in zilte droefheidsvloeden en wroeging wringt mijn herte!.. Wee, ik heb Maria's herte leêg doen bloeden en goot erin een lijdenszee! Maria, dertig jaren gaat gij 't branden dier zee daar binnen hooren slaan en hooren klimmen, tot uw bleeke handen [pagina 227] [p. 227] om 't lijk van Jezus zullen gaan! O! laat mij dan vol diepe droefheid wezen: ik wilde weenen steeds als nu en nooit van mijne droefheid zijn genezen dan later door een zucht van U! De winden buischen... Nu dunket mij dat kranke wagenbossen op hobbelbanen bollen en dreunen; zoo buischen winden horendol en verwoed als uitgehongerde ossen en doen de boomen kreunen. Er jaagt een zwerk versleten en rost gesleurde wolkenlappen: al bedelvrouwen die voor eten te krijgen vlug ter strate stappen. Er draaien met klappende vleugelslaan aschgrauwe kraaien, die zwoegen zonder baat te vinden, en ‘Op-Sinjoorken’ gaan in 't zotte spel der wilde winden. O! droevig oude-jaar, dat morgen doodgedaan zult worden, en begraven, wil stille staan, en niet in dwazen dans ten grave draven. Sint Silvester 1901. [pagina 228] [p. 228] Ik wou door doodsche duisternis... Ik wou door doodsche duisternis, op wilden peerdenrug, langs donkere steile delling voortgeslingerd worden, zoo bijster vlug, dat al wat in mij kraakbaar is zou kraken, indien ik zoo mijn Jezus kon genaken, en 't weeë lijf met 't kleed der zaligheid omgorden! Allerheiligen. Hoe zal men vieren 't Heer der Helden die hoog de hoofden droegen, die reuzenkrachten kloek te werke stelden en 't helsch geweld te brijzel sloegen? Nu moest er gaan een middeleeuwche stoet door volle zonneglorie, nu moesten klinken schelle bazuinen, nu moesten ridders rijden op driftige ruinen, nu moesten duizenden monden zingen met blijde plecht den hemelingen victorie! 'k Wou zijn daarvan de vaanderik en stappen kloek met blijden blik en blijde laten slaan voor duizenden lachende koppen de klappende zegevaan. 1 November 1901. [pagina 229] [p. 229] Toevlucht. Doe open uw Herte en laat mij binnen: ik vluchte erin met al mijn zinnen, om U, mijn Heer, alleen te minnen. De wereld rooft mijn rijken vrede: o laat mij bin, verhoor mijn bede, en dat uw Hand mijn hert herknede. Ik ben vermoeid van niet te weenen zoo langen tijd: ik tel de steenen en zoeke troost, en 'n vind er geenen. Maar Jezus, Gij, ge en zult mij laten - mijn slechte mantel is vol gaten - belachen worden langs de straten. Geef mij een kleed van schoon wit linnen: ik wil mijn leven herbeginnen... Doe open uw Herte en laat mij binnen. H.d.B. Vorige Volgende