Jong Dietschland. Jaargang 4(1901-1902)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Judas Donder me dood, zwoegende zwerk, beeld van den dreigenden Vader, van Hem! Bliksemen, bliksemt het bIind, 't spookoog van mijne verbeelding, 't beeld van den Vader, van Hem! Rent saam op mijn hoofd, nevelen van alle de nachten! Zwijgt, winden, 'k gebied het u, zwijgt. 'k Hoor in uw zuchten de stemme van Hem! 'k Hoor in uw stormen het stormen der bent daarginder om Hem!..... Beelden, verdooft. Stemmen, daar in mij, verstomt. Of ik beuk me 't gebeente te berzelen op de schuinte dier rotslaag. Aarde, splijt op en vernietig me dan, lichaam en ziel, in de splete. God! Licht me aan de kimmen een brandend Gomorrhe! 'k Snel er heen om te gloeien, dat ik denke aan de vuurpijn en nimmer aan Hem! Ei! 't was 't vuur zijner wraak! Ze hadden malkander bezondigd! Ik! ik verkocht Hem! Hem! Ik! [pagina 196] [p. 196] Ik kuste Hem! - Vriend, zegde Hij, Hij, Godmensch, de zoon van Jehovah, zijn Jscariootschen verrader! Beelzebub op, en lits me dat zeel om den nek! Zelf en kan ik het meer. Smijt het dien dooden plataan om zijn hout: haast u, en hijsch mij het ruim in. Beelzebub, 'k geef u mijn al om dien dienst, maar stook me vaneen in den niet! E.B. Vorige Volgende