niet tot het zoolang gevraagde: de ernstige toekenning der prijzen in tooneelletterkundige wedstrijden.
Eerst en vooral doen zich de volgende vragen voor:
Moet een letterkundig werk, in vorm van tooneelstuk geschreven, beantwoorden aan de eischen van het tooneel?
Moet het geschikt zijn om opgevoerd te worden? Moet het door gedachte, door samenstelling, door handeling, door strekking invloed op het volk kunnen uitoefenen? Is het noodig dat het streeft naar waarheid, werkelijkheid, schoonheid en harmonij, evenals alles dat aanspraak maakt op kunstwaarde?
De gezonde rede doet ons ‘ja’ antwoorden.
Doch de gezonde rede zegt ons insgelijks dat men het best die hoedanigheden ontdekken kan bij de wel verzorgde vertooning van een tooneelstuk.
Niemand kan of zoekt het te ontkennen: de taak van den jury in dergelijke wedstrijden is soms vrij ondankbaar. Ten andere, een gewettigd, beredeneerd oordeel uitbrengen over een tooneelwerk na enkele lezing, zonder de noodige voorbereiding of den noodigen tijd om het werk te doorgronden en te begrijpen, zeer dikwijls na eene korte, eenzijdige bespreking is totaal onmogelijk. Mannen van het vak, tooneelmeesters, met kennis en ondervinding, zijn soms nog bij de lezing van een tooneelwerk bedrogen.
Hoe dikwijls hoorde ik zeggen: dit tooneelstuk is wel geschreven, ik las het gaarne; nochtans maakt het bij de opvoering noch effect noch indruk.