| |
| |
| |
Over het Zinnebeeld.
WE waren te zamen en meenden dat de Zwane van Rodenbach een zinnebeeld is; - wie was nu weer de spotter die onkelende vroeg wat eigenlik het symbool mag wezen; - en hoe kwam het, dat we 't antwoord niet al te wel konden geven? 't Verwondere niet te danig: alledaagsche begrippen bepalen gaat bijna nooit, en wat loopt er meer de straat op als dit eigenste schuimwoordeken symbool?
Ik hebbe dan eens dieper gedacht bij me zelven wat een zinnebeeld zou wezen kunnen, en ik heb gemeend: Het moet eene voelbare, zinnelike zake zijn, en die gewaarwordelike zaak moet een afgetrokken iets omhullen en voorstellen, zoodat mijne zinnen aan mijn verstand het beeld geven, waardoor ik een afgetrokken gedacht kan begrijpen.
Hebt ge? - ja, gij hebt in Handelingen van Apostelen gelezen van het ‘vattuig’ dat Sint Pieter ‘zag nederdalen uit den hemel, en waarin waren al de viervoetige en kruipende dieren der aarde en de vogelen des hemels’? Die dieren, door Mozes' wet voor zuiver of onzuiver genomen, waren het stoffelik iets, dat voor S. Pieter verbeeldde: de zuiverheid der Joden, 't onzuiver-zijn der | |
| |
Heidenen. Sint Pieter en wist in den eerste niet wat peinzen van dit vizioen; 't en liep echter niet lang aan of hij begreep, dat het mengsel van dieren, rein en onrein, maar door den Heere nu gezuiverd, beteekenen moest dat een heiden, is hij door den Heer gezuiverd, zoo zuiver is als een Jood. (Act. x 10-29).
Het zinnebeeld is dan eene zaak door de zinnen waar te nemen, en, om wille zijner hoedanigheden geschikt om door vergelijking er een afgetrokken gedacht uit te trekken.
Uit die proeven van bepaling kan opgemaakt worden, langs welke wegen we gaan, en tot een zinnebeeld komen. Ge ziet eene stoffelike zaak, de wijde verrestrekkende zee; die wijdte doet u denken op de oneindigheid van God: Zinnebeeld, de zee.
Omgekeerd, ge wilt zeggen en doen voelen, om zoo te zeggen, wat des Heeren oneindigheid is, en ge zoekt de zake die 't best Gods oneindigheid stoffelik voorstelt: de wijde zee: Zinnebeeld, de zee.
Ik hebbe dikwijls bij me zelven gdacht: waarom we zoo geerne bezig zijn, onze gedachten in zinnebeelden te gieten, en ze zoo met stof omhuld en omkleed voor den dag te halen? Die vrage mag niet belachelik schijnen, en ik zegge daarvoor: Waarom S. Pieters vizioen, en niet het klare woord alleen: een heiden door den Heer gezuiverd, is zuiver?
Ik zal me zwichten den schijn aan te nemen van | |
| |
iemand, die Gods doenwijze wil beknibbelen. Wat Hij doet is welgedaan!
En toch: waarom zinnebeelden?
We zijn stof:
Vas figuli, dat zijt ge, o mensch;
maar
...een ijdel vat en heeft u God gelaten: Een geest heeft Hij u ingevoegd.
En zoo nauw zijn die twee deelen onderling afhankelik, dat we niets van het bovenstoffelike kennen kunnen, of 't is door vergelijking met de stoffelike wezens.
Omnia, zegt S. Thomas (S.Th. i 84 a-8), quae in praesenti cognoscimus cognoscentur per comparationem ad res sensibiles naturales. Ge zult van de ziel geen enkel begrip hebben, tenzij ge vergelijken wilt met stoffelike wezens.
't Kan vernederend zijn voor ons, altijd door het stof te moeten kruipen, om te nauwernood achter en onder dit stof, onvast en ongenaakbaar, het stoffelooze te zien wemelen, 't Kan armtierig heeten, om ons het wezen der godheid voor te ntellen, eerst te moeten gedacht hebben op iets dat aan eenen wind zou gelijken: ‘et spiritus Dei ferebatur super aquas!’
Vernedering!
En toch vernedering of niet, door het stof naar het stoffelooze gaan is ons een genoegen; zinnebeelden bezigen is ons een genoegen, omdat wij zoo doende de menschen-natuur involgen.
Vandaar dat O.L. Heer meestal zijne geheimen openbaart langs zinnebeeldigen omweg.
| |
| |
Vandaar dat ieder kunstenaar geerne symbolen gebruikt.
Vandaar nog dat een zinnebeeld ons allerbest het schoonheidsgevoel kan geven.
En dat moest eens goed bewezen worden.
Een gewrocht is schoon wanneer het ieder onzer vermogens naar gelang hunner verhevenheid en betrekkelike weerde laat werken en, werkende, voldaan zijn.
Een afgetrokken gedacht, bloot uitgedrukt, kan schoon zijn, maar 't zal oneindig schooner wezen. als oog én oor, én inbeelding hun werk mogen meedoen. Het zinnebeeld is daar als 't ware voor geschapen. Onze verbeelding heeft met de zinnebeelden volop heur werk.
Het verstand van zijnen kant, kan gedachten rapen uiʇ de beelden. - En ik wilde wel eens weten, wanneer het verstand meest bezigheid heeft, als het een afgetrokken gedacht zoo maar rechtstreeks te vatten heeft, ofwel, langzamerhand ziet komen uit een zinnebeeld.
Ziet!
Hélène Swarth heeft een jeugdig leven vol zoete liefde geleden; -
vol weedom nu,
vindt zij troost in het
herinneren aan die Jonkheid.
Zet daar nevens dit zinnebeeld:
| |
Uit Stille Dalen.
O, vredekoele aanminnig stille dalen
Van jonge idylle en kinderprent en sproke,
Waar vroom een lam in roze en lelieroke
Geliefden volgt die saamgestrengeld dwalen.
| |
| |
O laat mij, hoe de Zee van 't Leven spoke,
Valleien kalm waar blanke duiven dwalen
Bij diepe waatren zalig ademhalen
Wandlend zoo zacht, dat ik geen riethalm kroke.
In teedre boschjes en fluweelen weien
Laat mij, vergeten hoe gij werdt herschapen
In donkere schaduwen-des-Doods-vallei en.
Laat me, in uw lommer, al de olijven rapen
Die rijpten rijk in nacht van wanhoopsschreien
En vrij van droomen, laat me in reinheid slapen.
Pracht van beelden, waar onze verbeelding vrij mee spelen mag!
Uit de zinnebeelden - uit Hélène Swarth heur zinnebeeld - trekt ons verstand groote baat. Dat herzeg ik.
Al dikwijls ligt 't menschen verstand, om zeggens, te vechten tegen een gedacht dat te groot, en te prachtig en te verrestrekkend gevonden wordt om het meester te geraken en uit te kunnen geven in al zijne schoonheid.
Wagner was alzoo bezig; toen hij peinsde dat de menschen ongelukkig zijn, zoeken zij 't geluk elders dan in 't navolgen van het ideaal.
Hoe dat voorgesteld? Dit gedacht is grootsch, te grootsch, om het blak en bloot Schoon uit te drukken. Wagner koos een zinnebeeld en stelde Lohengrin voor, den ridder met de Zwaan, aan 't zoeken naar den heiligen Graal ('t Ideaal). Hij staakt zijn eeuwig zoeken, om te | |
| |
rusten en zijnen roep te vergeten bij de verlokkende vrouw. (Aardsche liefde). Hij wordt daardoor ongelukkig, weinige weken nadien.
Eerst en meest Dante, de grootste symbolist der wereld. Heel die reize door helle, vagevuur en hemel, het vinden en aanschouwen der eeuwige schoonheid, het goddelik spel is maar het symbolisch uiteenzetten van het gedacht;
Door het beschouwen der Uitersten van den mensch wordt de ziele gezuiverd!
Godfried Hermans - ik ben te fier om den schijn te willen iemand te vleien; ik ben niet te fier om iemand naar weerde te waardeeren - Godfried Hermans heeft geschreven: 't Ontwerpen van Babel. De jonge dichter draagt meer in zijnen kop dan gegeven is in het gedicht. Hij ziet voor hem geheel de wereld, met daarin, den eeuwigen strijd tusschen goed en kwaad; het eeuwig aardewaarts nijgen der menschelike lagere driften, het eeuwig opgaan der herten naar boven. Hij ziet geheel het menschdom aan 't kampen. Hij loopt geladen met dit groote gedacht, en wilde 't weg, van hem af, en giet zijne gedachte in zinnebeeld. De toren van Babel is de bouw onzer hooveerdigheid, de bouw van ons eigen ik.
Om dien bouw te bouwen, werken onze slechte driften, om dien bouw te slechten, en te bouwen, 't gebouw van Gods eere, werken onze goede driften. - Godfried Hermans is daar mee niet voldaan, en 't verwondert me niet, daar hij de wereldgeschiedenis in zijnen kop draagt! Hij geeft nochtans veel, en, geeft hij meer, hij zal nog zinnebeelden geven.
Het zinnebeeld voldoet dan het schoonheidsgevoel. | |
| |
Zou 't daar niet bij komen dat het Vlaamsche volk zoo geerne symbolen ziet? Ongetwijfeld! 'k Wil eigenlik ook maar zeggen: 't Vlaamsche volk ziet geerne zinnebeelden.
Vroeger: in de gotische kerken, in de gotische schilderijen, in de geestelijke liederen, in de proza van den zalieen Ruusbroec.
Nu: Guido Gezelle, de ziel van Vlaanderen. Wat was hem geen zinnebeeld van de schoonheid en goedheid van den Heer?
Ik hebbe van het zinnebeeld veel goed gezegd, maar niet om het symbolism van Verlaine en Mallarmé te verdedigen.
Mallarmé beweerde dat we nooit de dingen noemen mochten; immers ‘nommer un objet, c'est supprimer les trois quarts de la jouissance du poème, qui est faite du bonheur de deviner peu à peu. Le suggérer voilà le rève.’ ‘Ik zegge niet dat in het raden geen genoegen en zit: ik wete te wel wat onvertolkbaar genoegen in mij kwam, toen ik uit de Zwane van Rodenbach het schoone der reine maagdelijke liefde meende te kunnen rapen; maar raden zonder iets te vinden, gelijk ge van tien, negen keeren vaart met de symbolisten, rechtuit gekald, dat laat ik aan de liefhebbers.
De symbolisten zeggen: het zinnebeeld gebruiken is ‘évoquer petit à petit un objet pour montrer un état d'âme, ou inversément, choisir un objet et en dégager petit à petit un état d'ame, par une série de déchiffre- | |
| |
ments’. Mis, niet waar? want een zinnebeeld en verbeeldt ons altijd geene zielezijnswijze. Maar al gelijk en eender, als hunne zinnebeelden maar klaar en zijn.
Verstaanbare zinnebeelden gebruiken, ja!
Onverstaanbare, neen!
Lacy, daar zijn in Vlaanderen jonge dichters, die geene kunste willen kennen, of ze moet duister zijn, Laat in Gods naam aan Mallarmé en An die duisterheid, waaronder koekeloert het ijdele van hun gedacht! De Dietsche kunste zal in duisternis verloren loopen.
Klaarte!
Klaarte!
Am. Neckers.
|
|