Gelegenheidsliederen leverde hij met de vleet; wij stippen hier slechts zijn ‘Leçon de Grec’ aan, niet om de muzikale waarde die gering is, en voor zulk een lach- of zwansstukje gering mocht wezen, maar om het pittige van het onderwerp dat door den toondichter zelf werd uitgedacht. Dit comediestukje werd reeds dikwijls, wij zouden haast zeggen te dikwijls, op prijsuitdeelingen in de Jezuietengestichten opgevoerd.
Voor wat Assenmacher's instrumentale gewrochten aangaat, hebben we alleen stukken voor klavier, of voor viool en klavier. Wat hierin uitmunt, is weer het gevoel naar het zangerige, de sterk ingeboren zucht naar melodie die erin betoond wordt, zonder daarom de hulpmiddelen van het mekanism te verwaarloozen. Voor Assenmacher mag dus het verwijt niet gelden, dat men, terecht aan Paganini, een baanbreker in 't vak, heeft toegeslingerd; evenals bij Chopin is het mekanism voor hem: alleen middel, nooit doel.
Rondo Capriccioso bestaat uit ééne tweevoudige gedachte; in die afwisseling van zacht ruischende haaknoten en ferm geslaagde akkoorden, ligt naar het schijnt eene zinspeling te vinden op de gemoedszachtheid en de krachtdadigheid tevens van den man, te wiens eere dit klavierstuk geschreven werd.
Romance sans paroles, An der Ahr, en Scherzo mogen op wat meer waarde bogen; vermelden we bijzonder eene omwerking van het Duitsche Volkslied, waarin grove stroomen driedubbele haaknoten verondersteld worden het dreigend grommen van ‘Vater Rhein’ te vertolken.
In Carillon is het spel bij uitzondering louter mekanisch; men dient dit pereltje in den aard, van op zekeren afstand, in eene wijde pikdonkere zaal te aanhooren; de traag huppelende en lang ruischende tonen geven werkelijk de onloochenbare zinsbegoocheling van het nachtelijk geklingel van een verren beiaard; wat nog daartoe