Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 5
(1868)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 430]
| |
Zegel van het Dominikaner klooster te Maastricht.Bij de gedwongene ontruiming van het klooster der Predikheeren te Maastricht, gedurende de fransche omwenteling, op den 15 Frimaire van het Ve jaar (5 Dec. 1796), is het koperen zegel van gemeld klooster uit het oog verloren en thans in het bezit van schrijver dezes gekomen. Dit zegel is slechts onvolledig gekend door eene afbeelding volgens een' zeer geschonden afdruk gemaakt en geplaatst bij de geschiedenis van de Dominikaner kloosters in Limburg door Mr Franquinet, in het 1ste deel van de Annales de la Société historique et archéologique. Van het rondschrift waren slechts de letters ECTO SVP leesbaar, en in het schild waren eenige onnaauwkeurigheden. Zie hier de beschrijving van dit merkwaardig stuk. Het zegel (44 mm lang op 26 mm breed) is langwerpig rond en loopt in twee spitse hoeken uit. De H. Petrus, martelaar, in de kleedij van het orde, zit geknield, in eene biddende houding, en is met een degen doorboord. Achter hem staat de moordenaar, als strijder uitgedost, die het zwaard op den schouder van den Heiligen houdt, gereed om hem te onthoofden. Boven beiden ziet men eene eenigsinds onduidelijke figuur, welke een engel die de ziel van den martelaar ten hemel voert, of de ziel zelve in hare vlucht ten | |
[pagina 431]
| |
hemel voorstelt of welligt eene zegenende hand. Het rondschrift tusschen twee parelkransen geplaatst, draagt: † S'(igillum) CONVENT'(us). FR(atru)M. P(rae) D'(icatorum) IN TIECTO SVP(er)IORI. Wat den Martelaar betreft, die er op voorgesteld wordt, deze is de H. Petrus, van het orde der Predikheeren, die op den 7 April 1252, nabij Milaan, door den handlanger Carinus den marteldood voor het geloof ondergingGa naar voetnoot(1). Op den 24 Maart van het volgende jaar werd hij door Paus Innocentius IV heilig verklaard, en daar de dag van zijnen dood zeer dikwijls in den Paaschtijd valt, werd zijn feestdag op den 29sten April gezet. Geen wonder dat het in 1215 opgerichte Dominikaner orde, aan hetwelk in de heiligverklaring van een zijner leden zulke onderscheiding te beurt was gevallen, dezen martelaar als een zijner voornaamste Heiligen beschouwde en dat het klooster van Maastricht hem op zijn zegel plaatste, te meer daar, naar men verhaalt, in Maastricht zelf, op de plechtige feestviering van de canonisatie, het mirakel zoude zijn gebeurd, waaraan de Spilstraat haren naam te danken heeftGa naar voetnoot(2). Zie hier het verhaal van het gebeurde volgens de Act. Sanct.: Toen te Maastricht een groote toeloop van volk plaats had in de kerk der Predikheeren, ter eere van den H. Petrus, Martelaar, zeiden eenige vrouwen, welke voor de deuren harer huizen zaten te spinnen, | |
[pagina 432]
| |
tot de omstanders: Zie eens welk een middel die Preekheeren hebben uitgevonden, om zich te verrijken; want om veel geld bijeen te halen en groote paleizen te kunnen bouwen, hebben zij eenen nieuwen martelaar uitgevonden. Terwijl zij deze en andere spo[t]redenen hielden, wordt eensklaps de geheele draad met bloed geverwd en worden hare vingers, waarmede zij sponnen, weldra vol bloed. Toen zij dit met verwondering zagen, veegden zij zich snel de vingers af, meenende dat het bloed uit eene kleine wonde kon komen. Maar toen zij hare vingers geheel onverlet en den draad met bloed geverwd zagen, begonnen zij beangstigd te worden en riepen uit: O wee! omdat wij het bloed van den martelaar bespot hebben, is ons dit onheil overkomen. Naar het klooster loopende, toonden zij den bebloeden draad aan den Prior en verhaalden hem het gebeurde. De Prior nu hield, op veler verzoek, eene plechtige aanspraak, waarin hij verhaalde wat aan die vrouwen gebeurd was, en den bebloeden draad toonde. Er was in diezelfde preek een schoolmeester tegenwoordig, die dit feit arglistig veranderde en aan de omstanders zei: Ziet eens hoe die Paters de onnoozele menschen bedriegen, want zij hebben met eenige vrouwen, die zij goed kennen, afgesproken om eenen draad met wat bloed te verwen en dat zij dit als mirakel zouden uitgeven. Terwijl hij dit sprak, vertoonde zich plotseling de goddelijke wraak, en beving hem zulk een aanval van koorts, dat hij met behulp van zijne vrienden naar huis moest gebracht worden. Toen de koorts in hevigheid toenam, liet hij den Prior bij zich komen, en zijne schuld bekennende, deed hij aan God, ter eere van den H. Petrus, de gelofte, dat, indien hij door diens verdiensten de gezondheid wederkreeg, hij hem eene bijzondere vereering zou toedragen en nooit meer zulke woorden zou | |
[pagina 433]
| |
spreken. Wat wonderlijk is, ter naauwernood had hij deze gelofte geuit of hij herstelde oogenblikkelijk. Het bovengenoemd zegel bevindt zich onder anderen, tamelijk wel bewaard, aan eene acte van 1406, welke in het archief van St-Servaaskerk berust.
L. Schols. |
|