Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 5
(1868)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 309]
| |||||||||||
Proces-verbaal opgemaakt bij de terugvinding der overblijfsels van Ailbert van Antoing,
| |||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||
Twee jaren later vertrouwde Ailbert het bestuur der abdij aan zijnen broeder Thyemon en vertrok naar Frankrijk, alwaar hij in korten tijd, in het bisdom Laon, het klooster Clairefontaine tot stand bragt. Na eene afwezigheid van bijna elf jaren, begaf zich Ailbert op reis om zijne geliefkoosde stichting, de abdij Kloosterrade, nogmaals te bezoeken. Onder weg vertoefde hij eenige dagen bij zijnen vriend, den graaf van Saffenberg, die aan de Aar woonde; maar gekomen zijnde bezijden Bonn, in het dorp Sechten (Settenich) werd hij door eene ziekte overvallen, die hem, den 19 September 1122, ten grave sleepte. Vóór zijn overlijden had Ailbert den wensch uitgedrukt, van in de abdij Kloosterrade begraven te worden. Maar het volk weigerde onverbiddelijk het stoffelijke overschot van den vromen priester te laten varen, op grond, dat het dat eens Heiligen was. Zelfs de tusschenkomst van den graaf van Saffenberg kon niet baten. Ailbert werd diensvolgens in de slotkapel van Sechten begravenGa naar voetnoot(1). Toen in 1771 Hendrik van Monschaw, bezitter van de Grauburch aldaar, deze kapel deed herstellen, vond men Ailberts beenderen terug. Eenigen tijd later werden dezelve door den Wijbisschop van Keulen, Karel-Aloys, graaf van Königsegg-Rothenfels, verheven, en onder toeloop van eene menigte geloovigen in eene nieuwe kist gelegd. Bij die gelegenheid werd een proces-verbaal opgemaakt, dat nog in het Archief te Kloosterrade aanwezig isGa naar voetnoot(2). Ons geëerd medelid, de Hoog Welgeb. heer baron | |||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||
Sloet tot de Beele, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, vond onder de papieren van den geschiedschrijver van Spaen, berustende in het Archief van den hoogen raad van Adel, te 's Gravenhage, portefeuille No 215, een ongeteekend afschrift terug, bevattende bijna woordelijk het laatste gedeelte of den hoofdinhoud van het notarieele stuk der terugvinding. Dit afschrift, dat eenige dagen later dan het origineel gedateerd is, luidt als volgt: Cum fide historica constet, corpus venerabilis Ailberti, celeberrimae abbatiae canonicorum regularium Rodensis fundatoris, in sacello Sechtensi ad sanctum Nicolaum, anno 1122, 19na Septembris, et quidem ante portulam meridionalem ad cornu altaris sinistrum, tumulatum fuisse; nunc vero perillustris dominus de Monschaw, qua dicti sacelli patronus, occasione ejus reaedificationis, 15ta octobris nuperi, ad sepultum ibidem benefati Ailberti corpus indigandum, effossionem terrae inibi fieri curaverit, ego infrascriptus a reverendo domino ab Haghen, moderno laudatae abbatiae abbate, specialiter requisitus, indagationi memoratae praesens adfui, omnia et singula ossa, die antedicta prout etiam postea inibi reperta, ab adhaerentibus terreis glebis ac immunditie depuravi, atque praevio sedulo crebroque examine, ea inter sese suumque habitum ad se invicem comparando, mensurando aliaque aliis apponendo, denominavi ac descripsi, prout catalogus ossium separatim confectus edocet, pariterque deprehendi os ossi, suturam suturae, articulos articulis et dentes alveolis plane correspondere, omnino quadrare, nullumque os alterius aut peregrini hominis simul repertum aut admixtum, atque eadem ita constituta fuisse, ut juxta anatomiae praecepta et medicinae principia sequentes inde veritates eruere licuerit: | |||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||
Cum praeterea corpus venerabilis Ailberti historia testetur amplius sex et dimidio saeculis in praefato sacello sepultum fuisse, non tantum mirandum est ossa haec per tot saecula mansisse incorrupta, verum etiam jure concludendum, ea supernaturaliter conservata et a destructione immunia perstitisse, quippe quae tanto tempore, maxime propter limosam terram sub qua jacuere, naturaliter in pulverem plane fatiscere debuissent. Haec sunt quae juxta genuinas anatomiae leges et fundatissima physices aeque ac medicinae principia, statuere et solius purae veritatis amorem testari possum atque hisce testor et affirmo, juratoque, dum opus, confirmare semper sum paratissimus. Dabam Coloniae 20ma novembris 1771. |
|