Jaarboek 19 van het Stijn Streuvelsgenootschap
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||||
Waarom en hoe Streuvels vertaalde
| ||||||
[pagina 14]
| ||||||
kende en vanuit een vertaling moest werken. En dat hij zijn vertalingen altijd als heel belangrijke ‘taaloefeningen’ zag. Hij was van mening dat hij daarbij telkens opnieuw voor uitdagingen stond om trouw te blijven aan zijn brontekst en toch zijn instrument (= de moedertaal) zo te bespelen dat er een nieuwe ‘creatie’ uit voortvloeide, die altijd wel iets van ‘traduttore traditore’ meehad. Onvermijdelijk. Maar met deze ‘oefeningen’ had hij zijn eigen taal-beheersing telkens verrijkt, daar was Claus van overtuigd (uit eigen notities, Kortrijk, woensdag 30 maart 1983). Of deze visie op de vertaalarbeid ook die van Streuvels was, behandelen we verder.
Voor dit artikel baseren we ons op een grondig onderzoek van Streuvels' vertaalactiviteit in het jaar 1928 en toetsen dat aan zijn vertaalopvattingen die hij demonstreerde in de inleidingen van vroegere vertalingen uit het Noors (1919) en het Frans (1917), maar ook aan die van Claus, zoals hierboven vermeld. In 1926 had Streuvels zijn eigen Werkmenschen gepubliceerd met daarin de meesterlijke novelle Het leven en de dood in den ast. En in 1927 verscheen De teleurgang van den Waterhoek.
Dit creatieve schrijven op een hoog niveau wisselde hij in 1928 af met monografieën over kunstonderwerpen (glasramen, tapijten, batikken...) als publicaties voor De Eikelaar van De Coene, verder met zijn novelle Kerstwake en hij waagde zich ook in februari en maart aan een vertaalwerk dat voor hem levenswijsheid uit China bracht: Chinesische Meisternovellen. Aus dem Chinesischen Urtext übertragen von Franz Kuhn.
Deze Duitse vertaling uit het Chinees verscheen in 1926 in Leipzig en kende een groot succes in Duitsland. Snel volgden er vertalingen in 13 andere talen; Streuvels bracht als eerste een Nederlandse vertaling, twee jaar na de eerste Duitse uitgave. Het werd zijn twaalfde publicatie van een vertaling van een literair werk. Ze verscheen aanvankelijk in 1928 bij een Kortrijkse uitgever-drukker onder de overkoepelende titel: Levenswijsheid uit China. Drie Chineesche novellen. Vertaald door Stijn Streuvels. Met teekeningen van | ||||||
[pagina 15]
| ||||||
Karel Maes. Kortrijk: Jos Vermaut, z.j. Ook de Amsterdamse uitgeverij L.J. Veen bracht dit vertaalwerk uit en vermeldde achteraan in dit mooie boek dat het gedrukt werd bij ‘Jos. Vermaut. Kortrijk (België)’. Voor dit artikel maakten we gebruik van een dergelijk Veen-exemplaar uit de Westflandrica-verzameling. Deze unieke collectie over West-Vlaanderen en van West-Vlamingen werd door e.h. Karel Van Elslande (1906-1996) samengesteld (Alb. Rodenbachbibliotheek-Roeselare) en kwam aan bod in Archivalia Stijn Streuvels van Paul Thiers, in het eerste jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap, p. 247. Naast de zeer uitgebreide verzameling van 500 Streuvels-titels bevinden zich daar 50 vertalingen in verschillende drukken en edities. Voor de Duitse vertaling van Franz Kuhn (1884-1961) benutten we de uitgave van het Insel-Verlag, in de reeks van de Insel-Bücherei Nr. 387, uit 1926: Chinesische Meisternovellen. Aus dem Chinesischen Urtext übertragen von Franz Kuhn. | ||||||
China vanuit Vlaams perspectiefAls we op verkenning gaan hoe China gepercipieerd werd in het Vlaanderen van het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw dan zien we een duidelijke strekking in de lijn van ‘een barbaars land’. Aan het beeld van een barbarenland had Samuel Taylor Coleridge (1772-1834) zeker meegewerkt met zijn beroemde gedicht ‘Kubla Khan or, a vision in a dream’, maar ook een sprookje als ‘De Chinese nachtegaal’ van de Deen Hans Christian Andersen (1805-1875) had een despotische keizer en arme onderdanen voorgesteld. Bovendien was er in het bisdom Brugge al van in 1847 een organisatie als ‘Het Genootschap der H. Kindschheid’ dat Chinese kinderen van een gewisse dood wou redden en China in de barbaarse versie mee propageerde. Streuvels' heeroom Guido Gezelle had trouwens in die lijn ‘Het Sina-Kinderliedtje’ tijdens de eerste jaren van zijn Roeselaars lerarenschap geschreven en het Franse gedichtje van zijn leerling Adolf Verriest vertaald: ‘Het Weezenkind van Sina’. Ook de populaire Jules Verne (1828-1905) | ||||||
[pagina 16]
| ||||||
had met zijn Tribulations d'un chinois en Chine (1879) de stereotypering van China en de Chinees flink bevestigd. Er heerste een dominant beeld van de wrede heidense Chinees die nog zoveel te leren had van het vooringenomen christelijke Westen. Maar in de Europese romantische literatuur, schilderkunst en muziek leefde de kans tot escapisme, eventueel de vlucht naar een idyllisch chinoiserie-land. In Duitsland wijzigde zich deze romantische sinofilie en milderde evenzeer de wijdverspreide sinofobie. Dat kwam o.a. door de publicaties van vertaalde Chinese gedichten en door het populaire romandebuut van Alfred Döblin (1878-1957) over een opstand tegen de Chinese keizer in de achttiende eeuw: Drei Sprunge des Wang-Iun (1916). Er ontstond door deze directe inkijk in de Chinese cultuur zelfs een China-rage in Duitsland. En precies hier situeert zich het werk Chinesische Meisernovellen van de sinoloog Franz Kuhn, dat Streuvels zal vertalen uit het Duits. Kuhn verbleef in China van 1909 tot 1912 als vertaal-assistent en vice-consul, maar bij zijn terugkomst studeerde hij jarenlang en intensief sinologie in Berlijn en ging hij vanaf 1925 voor de uitgeverij Insel in Leipzig definitief aan het vertalen uit het Chinees. Zijn eerste literaire vertaling was deze verzameling Meisternovellen; dat was meteen de start voor dertien prozavertalingen uit het Chinees, tot de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Daarna bracht hij er vóór zijn overlijden in 1961 nog twaalf op de markt.
De vertaalopvattingen van Franz Kuhn werden later enigszins omstreden, omdat hij zich zogezegd niet strikt letterlijk aan de Chinese ‘moederteksten’ hield. Hij mikte in zijn Duitse vertaling op een hoog literair niveau, en beschouwde daarom een vertaling die woordelijk aanleunt bij de oorspronkelijke tekst slechts als een eerste fase in het vertaalproces. Hij zocht naar een evenwaardige literaire verwoording die eigen was aan zijn moedertaal, het Duits. En in die fase slaagde hij erin om een tekst aan te bieden die de Duitse lezer ten zeerste beviel. Kuhn wist een stijl te ontwikkelen die paste bij zijn onderwerp en hem heel populair maakte. In de Neue Deutsche Biographie besluit Gert Naundorf: ‘Auf diese Weise | ||||||
[pagina 17]
| ||||||
wurde er im Westen der hervorragende Vermittler chines. Prosa, der Roman und Novelle Chinas zu einem festen Platz in der Weltliteratur verholten hat.’Ga naar eind1 We komen verder in dit artikel op deze vertaalopvattingen terug.
In het doctorale proefschrift van Arie Pos Het paviljoen van porselein. Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van ChinaGa naar eind2 lezen we hoe er ook in Vlaanderen en in Nederland een positiever beeld groeide over het oosterse land en zijn inwoners. Louis Couperus bijvoorbeeld vond China een land van wijsheid en schoonheid toen hij er op reis was (1921-1922) en hij schreef er met bewondering over. De vertalingen van gedichten die Duitse sinologen op de markt brachten, beïnvloedden niet alleen Hendrik Marsman, maar ook Vlaamse dichters. In 1919 bundelde Gaston Burssens De yade-fluit en A.W. Grauls Oostersche lyriek.
Op p. 238 schrijft Pos: Vanaf de jaren twintig waren China en de Chinees in Nederland - en in Europa - een realiteit geworden. Het beeld van het land en zijn cultuur was enorm verdiept. De Chinees had een menselijker gezicht gekregen (...). Het chinoiserie-China en de Chinese filosofie boden een vluchtmogelijkheid uit de westerse werkelijkheid en tegelijkertijd een manier om die werkelijkheid langs een omweg te benaderen - met name door eigen maatschappijkritiek, onvrede, angst en gemis te projecteren en maskeren (...). De productie op chinoiserie- en anti-chinoiseriegebied is in Nederland en Vlaanderen, ook in vergelijking met de Franse, Duitse en Engelse buurculturen opmerkelijk en zeer gevarieerd. Tot slot nog: ‘Zoals voor en tijdens de oorlog bleven Duitse vertalingen - vooral die van Kuhn - het voornaamste oriëntatiepunt voor de hervertalers, die vrijwel zonder uitzondering geen sinologen waren.’ Streuvels was dus zo'n ‘hervertaler’. | ||||||
[pagina 18]
| ||||||
Buitentekstuele elementen en vertaalopvattingenHoe beschouwde Streuvels de omzetting van een literair werk naar zijn moedertaal? Zelf noemde hij het een ‘overzetting’. Interessante vraag, waarop het antwoord zich situeert in het tijdskader van toen, want de vertaalwetenschap ontwikkelde zich pas veel later. Kuhn én Streuvels hadden literaire pretenties en wilden meer dan de semantische dimensie van hun brontekst weergeven. Kuhn beoogde met zijn vertaling in zijn Duitse doelcultuur aanvaard te worden als een literair vertaler. Uiteindelijk wou hij dat zijn vertalingen hun plaats konden innemen tussen de andere literaire werken van de Duitse literatuur. Hij mocht daarbij rekenen op een algemene erkenning, en op een groot commercieel succes. Toch klonken er kritische stemmen over zijn ‘metagenese’ van Chinese literatuur, waarbij critici dan vaak mikten op ‘gelijkheid’ in plaats van op ‘gelijkwaardigheid’ of een volledige equivalentie tussen de Chinese en de Duitse tekst.
Erkenning verwerven als literair vertaler was dezelfde doelstelling van Streuvels, maar er was een groot verschil met Kuhn. Streuvels was als auteur al héél bekend in Vlaanderen, en deze sterke reputatie ging hem voor. Het commerciële succes dat daarmee samenhing, wilden hij en zijn uitgevers herhaald zien in vertalingen. Een mooie illustratie hiervan is het werk Vijf kerstvertellingen, met de naam Stijn Streuvels boven op de cover en in een klein lettertype onderaan: ‘Naar het Fransch van Camille Melloy’. Reine Meylaerts stelt terecht: ‘Klaarblijkelijk moest de Vlaamse lezer aangetrokken worden door Streuvels' naam en faam door te suggereren dat hij de auteur van de verhalen was. Vermits Streuvels zelf actief was geweest binnen hetzelfde genre (n.v.d.r. van de kerstverhalen), is het mogelijk dat sommige Vlaamse lezers inderdaad dachten dat hij de auteur was van het werk.’ En ook Paul Thiers gaf nog voorbeelden van dit commerciële uitgever-truukje om Streuvels' vertalingen als schijnbaar origineel werk uit te geven. Het valt ook op dat hoofd- | ||||||
[pagina 19]
| ||||||
zakelijk ‘recente’ boeken door Streuvels vertaald werden, boeken die maximum twee jaar in originele versie op de markt waren.Ga naar eind3
De vertaler Kuhn en de hertaler Streuvels wilden een integrale vertaling brengen waarbij er geen sprake is van toevoegingen of weglatingen van fragmenten of passages die uitgaan boven het niveau van een zin of een woordgroep (zie verder). Bovendien wilden ze ook géén ‘belle infidèle’ leveren, die zich aanpast aan de smaak, de normen en de inzichten van haar tijd. Wel wilden ze hetzelfde effect bereiken van de oorspronkelijke Chinese novellen op het vlak van atmosfeer schetsen, attributen omschrijven, gewoontes illustreren en wijze spreuken aanhalen of levenslessen weergeven. Maar Kuhn stond voor het probleem dat er grote verschillen zijn tussen de talen Chinees en Duits en hun bijbehorende cultuur. Bepaalde begrippen in het Chinees hebben nu eenmaal geen volkomen gelijkwaardig equivalent in het Duits, levensbeschouwelijke begrippen werden door de kerstening in het Westen diep ingekleurd en dekken een oosterse lading (Boeddha, p. 132) niet, de tijdsindeling verschilt soms (manen in plaats van dagen, lentes in plaats van jaren), en nog andere werkelijkheidsindelingen (familierelaties, kleurnuances...) liggen anders in beide culturen. Ter illustratie uit de tweede novelle, ‘De geheimzinnige beeltenis’. Daar komen concrete voorbeelden aan bod: vormen van vergoedingen, rijst als enige hoofdvoeding, een bijvrouw naast een hoofdvrouw hebben, de eed van een weduwe, bepaalde geneesmiddelen (bijvoorbeeld gember) aanwenden, het begrafenisritueel, enz. Een vertaler moet daarom een zelfde effect weten te bereiken met ongelijksoortige middelen en Paul Claes stelt: ‘Wie niet de letter van een tekst wil vertalen, maar het effect ervan, moet meer kennen dan de vreemde en de eigen taal. Hij moet ook de vreemde en eigen literatuur kennen en bovendien het vreemde en het eigen publiek.’Ga naar eind4
Bij Kuhn, de erudiete sinoloog, was dat zeker het geval; hij speurde bovendien de China-rage die in zijn land opkwam en versterkte | ||||||
[pagina 20]
| ||||||
die volkomen. Midden in deze socio-culturele golf vond zijn vertaling zeer gemakkelijk haar weg, m.a.w. hij voelde aan hoe ‘vertaalbaar’ die novellen op dat moment wel waren voor de Duitse gemeenschap waarin hij leefde. Men hanteert het begrip ‘vertaalbaarheid’ in deze context van uitgever-lezers-receptie. Dirk de Geest relateert het begrip ‘vertaalbaarheid’ altijd rechtstreeks aan de historisch wisselende manier waarop vertaalnormen inwerken.Ga naar eind5 Dergelijke buitentekstuele elementen en maatschappelijke tendensen doken ook op in het Vlaanderen van Streuvels en hij assimileerde die. Er heerste immers nog altijd veel enthousiasme voor het oriëntalisme. Deze hang naar het Oosten in de kunstvormen kan niet los gezien worden van de geopolitieke, economische en socioculturele context. Oriëntreizen hadden een hoge vlucht bereikt, handelsondernemingen koloniseerden met grote mercantiele begerigheid en de rijke burgerij genoot van oosterse luxegoederen en genotsmiddelen. Internationale handelsbeurzen en wereldexposities presenteerden o zo graag oriëntaalse elementen; Streuvels bezocht enkele van die beurzen. De inventaris van zijn boekenbezit (ons vriendelijk ter beschikking gesteld door Paul Thiers) vermeldt: Luik 1905. Geïllustreerde Gids der Wereldtentoonstelling der stad en hare omstreken, en ook nog Japan-British Exhibition 1910. Official Guide, London. Als gevolg van een bezoek aan zo'n tentoonstelling liet koning Leopold II trouwens in Laken tussen 1901 en 1905 een Japanse toren en een Chinees paviljoen bouwen.
Streuvels' interesse voor de Oriënt begon al vrij vroeg. In Avelghem beschrijft hij hoe hij als jonge bakker ervan droomt een eigen studeerkamer te bezitten. Als die kans zich voordoet, nog voor het bezoek van Maeterlinck en Buysse in 1902, grijpt hij naar elementen uit het Verre Oosten, via een catalogus bijvoorbeeld van de Brusselse groothandel ‘Porte de Chine’: Rond die tijd moest er iets aan de hand zijn met Japan, omdat de publieke belangstelling naar dit land uitging en de produkten uit het Verre Oosten in de mode waren. Uit een geïllustreerde | ||||||
[pagina 21]
| ||||||
cataloog van Dujardin-Lammens en van de Porte de Chine te Brussel had ik afbeeldingen gezien van porselein en keramiek, Satsuma, Imari genaamd; bronzen postuurtjes, aspotjes, kakemonos, waaiers en lanteerns... en dat exotische gedoe trok mij geweldig aan. Ik heb dan ook verschillende van die bibelots gekocht en er veel voldoening aan beleefd; ze zijn in de tijdspanne van een halve eeuw, en na twee oorlogen doorstaan te hebben, beschut gebleven, dierbaar geworden en dragers van herinneringen uit die goede tijd mijner jeugd.Ga naar eind6 En hij meldt verder hoe hij van zijn broer Paul, de beeldhouwer, een Boeddha-beeldje kreeg, geboetseerd naar een prent uit een kunstboek. In het fotoboek Album Stijn Streuvels van H. Speliers staat er trouwens een mooie foto van Streuvels bij een boeddha (p. 103). Ook de talrijke citaten uit het werk van de Indische auteur Tagore (1861-1941) bewijzen zijn interesse voor literair oriëntalisme; tot vijf keer toe kruidt hij zijn Prutske na 1922 met Engelstalige citaten van Tagore.Ga naar eind7 En van de muziekmaatschappij ‘De Verenigde Vrienden’ bewaarde hij de ‘aangenaamste souvenirs (...) met de stemming van het seizoen, van: le Grand Mongol’ (Avelgem, p. 1133). Dat was een operette uit 1877 die zich afspeelde in het rijk van de Mogols, in India. Paul Thiers meldde verder dat ook informatieve boeken op dit vlak tot Streuvels' bibliotheek behoorden, zoals Jonques et Pagodes. La Chine illustrée (1934) van J. Gautier of De volken der aarde (2 delen in één band-1905) van J.F. Snelleman. Dergelijke boeken wijzen op Streuvel' vertrouwdheid met oriëntaalse onderwerpen en zijn bereidheid zich in te wijden in de Chinese cultuur. Na de publicatie van zijn vertaling bleef deze interesse bestaan, getuige daarvan Streuvels' aankopen van La terre chinoise (1935) van de schrijfster Pearl Sydenstricker-Buck, die Chinees als moedertaal had, maar in het Engels publiceerde. Dit Franse exemplaar van Streuvels was de vertaling van The Good Earth van 1931. Daarnaast bezat Streuvels het boek dat ophef maakte vanwege het bizarre slot van liefderelaties die eindigen in een ‘ménage à trois’ en aanschouwelijke beschrijvingen biedt uit het intieme familieleven | ||||||
[pagina 22]
| ||||||
in de Chinese gegoede kringen: De bruiden van Soe Yeoe Pe, Chinese roman uit de vijftiende eeuw (in vertaling van J.A. Leerink 1941) en tot slot nog een boek van de hierboven vermelde Nobelprijswinnares Pearl S. Buck Nos petits voisins chinois uit 1947.
Keren we terug naar het probleem van het inherente verschil tussen twee talen. Wilhelm von Humboldt (1767-1835) stelde dat iedere taal ‘eine eigenthümliche Weltansicht’ bezit. Hij loste de onmogelijkheid van equivalent vertalen op door de ‘Energeia’ aan te spreken. Dit is het creativiteitsbeginsel dat aan iedere taal inherent is en zich onderscheidt van de ‘Energon’. Die ‘Energon’ slaat op de vaste elementen van bron- en doeltaal (de woordenschat, de semantiek en de etymologie).Terwijl ‘Energeia’ de vrije taalschepping van de oorspronkelijke auteur én van de vertaler weergeeft; dit uit zich in keuzemogelijkheden bij de uitdrukking van begrippen, stemmingen, ervaringen en gevoelens.Ga naar eind8
Deze inzichten van von Humboldt zijn toepasbaar op Kuhns vertaalwijze. Hierbij kunnen we dus twee fasen onderscheiden: de vertaler brengt de tekst over van de ene taal in de andere, en in een tweede fase streeft de vertaler naar een artistiek, literair niveau in zijn eigen doeltaal. Dit vraagt een sterk vakmanschap van de literaire vertaler, een kracht om de doeltaal te manipuleren tot er een nieuwe taalcreatie ontstaat en er géén ‘belle infidèle’ nagestreefd wordt. Streuvels' heeroom Guido Gezelle is Stijn hierin voorgegaan met zijn ‘overdichting’ van The Song of Hiawatha van Longfellow. Ook daar zijn deze twee fasen in de genese van de vertaling duidelijk aanwezig.Ga naar eind9 En zelfs Claus verwoordde in 1983 zijn vertaalopvattingen in die zin (cf. supra).
Door een grondige vergelijking van de binnentekstuele elementen zullen we in dit artikel Streuvels' vertaalmethode onderzoeken en het resultaat daarvan duiden. In de ‘Verantwoording’ van zijn vertaling van Légendes flamandes van Charles De Coster doet Streuvels enkele van zijn eigen theoretische vertaalopvattingen uit de doeken, hij dateert die tekst ‘september 1917’, dus elf jaar voor de | ||||||
[pagina 23]
| ||||||
Duitse vertaling van de Chinese novellen. Streuvels hoopt op pagina 12-13 van zijn verantwoording goed te vertalen (hij gebruikt in de ondertitel het werkwoord ‘overzetten’, van de ene in de andere taal) door middel van drie technieken. Vooreerst door de oorspronkelijke tekst zo nauwgezet mogelijk te volgen, verder door ‘den smaak, den geur, den zwaai van het oorspronkelijke’ te bewaren en weer te geven door je moedertaal te confronteren met de brontaal en tot slot door de stijl waarin de brontekst is opgesteld op te vatten als een moeilijk te vatten beeld: ‘vluchtig als de geur eener bloem’.Ga naar eind10 Hij verwoordt deze visie in contrast met een andere opvatting van ‘zogezegd’ vertalen, waar men het origineel achter zich laat en zelf een pastiche gaat schrijven, een nabootsing dus naar gedachtegoed en taalgebruik van de oorspronkelijke auteur. Die visie deelt Streuvels helemaal niet en hij verwoordt heel plastisch zijn manier, met de drie technieken, daarom citeren we ze hier volledig: Eene tweede manier is: het werk te nemen gelijk het is en zoo getrouw mogelijk weer te geven in 't vlaamsch, 't geen De Coster in 't fransch heeft geschreven. Doen gelijk de herstellers van oude gebouwen: steen voor steen wegnemen en door een anderen vervangen om alzoo de illusie te geven dat men het werk in het origineel te genieten krijgt. | ||||||
[pagina 24]
| ||||||
hoe het geheel is opgebouwd en hoe het in zijne onderdeelen is verzorgd en afgewerkt. Daardoor dringt zich ook de eerbied op en de schroomvallige nauwgezetheid om aan elk der Legenden den eigen aangepasten stijl te bewaren en weer te geven. Maar hoe stevig die stijl in het onderwerp verwerkt zit, gaat hij weer opdampen en wordt hij vluchtig als de geur eener bloem als men hem grijpen moet om hem in een anderen vorm om te zetten. Dat probleem met de stijl haalt Streuvels opnieuw aan als hij uit het Noors vertaalt. In 1919 gaf hij Een vroolijke knaap. Uit het Noorsch vertaald uit en in de inleiding haalde hij deze ‘heel bijzondere moeilijkheid’ aan.Ga naar eind11 Hij had immers de ervaring opgedaan bij de lectuur in het Noors (‘Wie Björnson of een anderen Noorschen dichter, in oorspronkelijke taal leest (...)’) dat de verwoording van handelingen in die taal uiterst bondig is en de vertaler hierdoor in de problemen komt. Streuvels legt deze gebalde kracht van uitdrukking, ‘eene innigheid van uitdrukkingsvermogen’, niet zozeer bij Björnson, maar in de Noorse taal zelf. Dus moet de vertaler ernaar streven om in zijn moedertaal ook die kracht en innigheid te vinden. En die is er niet, Streuvels stelt ‘dat al wie zich aan 't vertalen waagt, aanstonds ondervindt drie woorden of meer te moeten gebruiken waar de Noor het met één woord klaar krijgt.’ Door dit inherente taalprobleem ontstaat een stilistisch probleem: ‘omdat men in 't weergeven der beteekenis altijd DEN STIJL moet prijsgeven om de beteekenis en de dracht der woorden te behouden - de stijl van het Noorsch gaat verloren onder de omslachtigheid onzer uitdrukking’. Eigenlijk schetst Streuvels hier het probleem van de equivalentie, een modern begrip uit de vertaalwetenschap (cf. infra).
Formuleerde Streuvels uitgebreid zijn visie op vertalen naar aanleiding van de vertaling van de Franstalige Légendes flamandes en wees hij op de onmacht van de Nederlandse taal om accuraat en naar de ‘letter’ de Noorse taal te evenaren en niets van de stijl te offeren, dan beperkt hij zich voor het boek dat wij hier verder | ||||||
[pagina 25]
| ||||||
willen bespreken Levenswijsheid uit China, 1928Ga naar eind12 tot één mededeling daarover. Deze vertaling bevat immers géén inleiding met theoretische beschouwingen. Achteraan staat er wel een ‘Bronnenuitleg’ en daar lezen we als laatste paragraaf: ‘De hier voorliggende uitgaaf is de trouwe vertaling van den Duitschen tekst, door Franz Kuhn uit het oorspronkelijk Chineesch overgezet.’ Geen letterlijke, geen woordelijke, maar een trouwe vertaling. In de volgende paragraaf toetsen we deze trouw aan de Duitse tekst en gaan we na hoezeer alle vermelde theoretische vertaalopvattingen in de praktijk aan bod komen. | ||||||
Binnentekstuele elementen: titels en gymnastiekoefeningenKuhn had zijn boek een heel zakelijke overkoepelende titel meegegeven: Chinesische Meisternovellen. Behalve het woord ‘Meister’ was er niets bijzonders of beloftevols in deze titel. De titels van twee van de drie novellen echter wijzigde hij. Hij meldde achteraan in zijn boekje, onder ‘Quellennotiz’, dat de oorspronkelijke Chinese titel van de tweede novelle was: Mandarin Tong enthüllt auf magische Art ein Familiengeheimnis. Kuhn verkortte die titel, verklapte de mandarijn Tong en zijn toverkracht niet, en hield het kort en intrigerend bij: Das geheimnisvolle Bild. Op dezelfde manier pakte hij de titel van de derde novelle aan, hij kondigde die aan met drie woorden: Die Tochter des Bettlerkönigs. Terwijl de oorspronkelijke titel twaalf woorden nodig had, maar wel de nieuwsgierigheid van de lezer opwekte naar wat er allemaal gebeurde tijdens de eerste huwelijksnacht van een ‘Edelsteenslavin’ met een harteloze bruidegom: Edelsteinsklavin läßt ihrem herzlosen Bräutigam in der Brautnacht eine Tracht Stockprügel verabreichen...
Streuvels' vertaling kreeg een andere overkoepelende titel dan in het oorspronkelijke werk. Hij beloofde veel meer in de titel van zijn boek dan wat Chinese meesterlijke novellen, hij bood prompt | ||||||
[pagina 26]
| ||||||
aan: Levenswijsheid uit China. En dit stond op de kaft in een Chinees-achtig cirkelvormig symbool. Pas op het titelblad was er in de ondertitel sprake van Drie Chineesche novellen. De oorspronkelijke vertaler Franz Kuhn werd hier niet vermeld, pas achteraan in het boek in een soort colofon met de titel ‘Bronnenuitleg’ kwam hij aan bod. Dat het hier ging om een hertaling van een Duitse vertaling, dat moest de lezer achteraan in het boek zelf maar vinden, als hij of zij daar eens keek tenminste... Vooraan stond laconiek, klaar en duidelijk: ‘(...) Drie Chineesche novellen. Vertaald door Stijn Streuvels (...)’. Verkooptechnisch gezien was deze nieuwe titel een schot in de roos en de faam van ‘vertaler’ Streuvels droeg hier weer bij tot het succes. Kuhn was van minder belang, maar hij werd zeker vermeld, zij het achteraan.
Streuvels volgde wel op de voet de titels die Kuhn aan de onderscheidene novellen gaf: ‘De geheimzinnige beeltenis’ en ‘De dochter van den bedelaarskoning’. Maar de titel van de eerste novelle veranderde hij. Kuhn had deze novelle uit een roman gehaald en gaf die als titel: ‘Die Frau ohne Lachen’. Streuvels activeerde de titel in zijn hertaling met een vervoegd werkwoord en liet de vrouw iets (niet) doen: ‘De vrouw die niet lachen wou’. Om lezers te boeien (en het boek beter te doen verkopen) had Streuvels in 1918, in overleg met Veen, al eens een andere titel aan een vertaling gegeven, in plaats van de ‘Légendes flamandes’ woordelijk te vertalen, maakte hij daarvan: Charles de Coster's Vlaamsche vertelsels. Daar had hij Légendes flamandes gelaten voor wat ze waren en er aantrekkelijke, spannende ‘vertelsels’ van gemaakt.Ga naar eind13 Deze verschuiving in titel paste hij hier in 1928 opnieuw toe. Uitgever en vertaler wisten immers dat heel wat lezers hunkerden naar Chinese elementen (zie oriëntalisme) en naar levenswijsheid, die ze zochten in het Oosten. Het succes van het boek in het Duitse taalgebied had dat al bewezen. Nu zou de Vlaamse en de Nederlandse lezer eindelijk ook een boek kunnen raadplegen in de moedertaal om levenswijsheid uit China op te doen. Bovendien klopte het dat er veel levenswijsheid te rapen viel in dit boek. Het | ||||||
[pagina 27]
| ||||||
verhaal ‘De geheimzinnige beeltenis’ bevat bijvoorbeeld heel veel spreekwoorden die levenslessen demonstreren, i.v.m. profitariaat (p. 60), of over ouderliefde (p. 62), de vergankelijkheid van het leven (p. 70), het verdriet en het medelijden (p. 72), het geluk (p. 74), enz. Deze spreuken staan soms in schuine druk en afzonderlijk weergegeven. Ook de drie complete verhalen-op-zich boden telkens wijze lessen voor het leven van elke mens op deze wereld. Nu kreeg de Nederlandstalige lezer een mooi oriëntaals-aandoend boek met een verzorgde vormgeving en Chinese imitatie-tekeningen van Karel Maes, én het stak boordevol levenswijsheid. De hierboven aangehaalde woorden van de onderzoeker Arie Pos bevatten een interpretatie van het succes van dergelijke boeken bij de lezers: ‘Het chinoiserie-China en de Chinese filosofie boden een vluchtmogelijkheid uit de westerse werkelijkheid en tegelijkertijd een manier om die werkelijkheid langs een omweg te benaderen - met name door eigen maatschappijkritiek, onvrede, angst en gemis te projecteren en maskeren (...).’Ga naar eind14
Of Streuvels ook meedeed aan een vlucht uit of een projectie op of een maskering van ensceneerde, als uitlaatklep voor zijn kritiek op de hypocrisie bij politieke leiders of onvrede tegenover de kerkelijke censuur, door onterechte kritieken op zijn boek van het jaar daarvoor De teleurgang van den Waterhoek, is een open vraag. Nergens liet hij hierover iets blijken, of gaf hij aan dat hij hierin een motivatie vond om precies dit werk om die of die reden te vertalen. In een brief aan De Bom in het jaar voor zijn vertaling (22 april 1927) glunderde Streuvels over de komst van zijn gedurfde roman over de Waterhoek en wat hij nadien zou aanvangen, hij vermeldde: ‘Als dat (boek) uit de voeten is, ga ik weer zolang boeken vertalen (taal- en stijlgymnastiek) tot de heren roepen dat ik uitgebloed ben. Daarna weer aan een groot werk en zo voort.’Ga naar eind15 En toen hij dit schreef, was er dus nog geen sprake van vervelende kritieken op zijn roman of ingehouden woede of frustratie om censuur. Hij vond het normaal dat hij als schrijver, na een eigen creatief werk, zich weer richtte op vertaalarbeid. Als een | ||||||
[pagina 28]
| ||||||
goede oefening en om in ‘conditie’ te blijven. Zo simpel als dat, wat gymnastiek voor een schrijver.
Zijn vermelding dat vertalingen gelijk zijn aan ‘taal- en stijlgymnastiek’ is daarom uiterst belangrijk! Deze visie klopt met die van Hugo Claus, die we in het begin van dit artikel aanhaalden. Streuvels was zich dus terdege bewust van het feit dat vertaalarbeid je schrijverschap en je taalbeheersing vooruit helpt, door al die ‘gymnastiek’-oefeningen in moedertaal en in stijl.
Speliers is van mening dat Streuvels tijdens de paasweek van 1928 misschien even ging ‘uitrusten van de stress na het vertalen van Levenswijsheid uit China, in de benedictijnenabdij Zevenkerken in Loppem’.Ga naar eind16 Waarom haalt Speliers aan dat Streuvels onder druk, onder stress stond voor deze vertaling? Dit lijkt een gratuite bemerking. Luc Schepens vermeldt dat het vertaalwerk tot stand kwam in de maanden februari-maart van 1928,Ga naar eind17 waarom zou deze vertaling per se stresserend geweest zijn? Het was Streuvels' eigen keuze om dit te doen en vertalen uit het Duits bleek niet zo moeilijk als vertalen uit het Noors. Bovendien was er het verwachtingspatroon dat deze ‘gymnastiek’-oefening commercieel een meevaller zou worden, bij een gretig lezerspubliek. | ||||||
Onderzoek naar microstructurele verschuivingenTussen de vertaling van Kuhn en de hertaling van Streuvels is er een constante relatie aanwezig doordat beide teksten een hoge graad van overeenkomst bevatten. Als die er niet is, dan treden er afwijkingen of verschuivingen op. Deze verschuivingen zijn van tweeërlei aard: verschuivingen op het niveau van het woord en de zin (microstructureel) en die boven het niveau van woordgroep en zin (macrostructureel). De macrostructurele verschuivingen, als die er zijn, manifesteren zich in de eigenschappen en karakters van personages, in de kenmerken van handelingen, in de plaats en de tijd | ||||||
[pagina 29]
| ||||||
van de gebeurtenissen. Eventueel als gevolg van veel opvallende afwijkingen op het niveau van woord of van zin, op het microstructurele niveau dus. Dat zullen we hier nagaan en zien wat de gevolgen hiervan zijn.
En dan is er het probleem van de stijl. Hoe pakken we dat aan? In de descriptieve stilistische studie van vertaling en hertaling die hier volgt, benaderen wij de stijl als het geheel van de psychische uitdrukkingskrachten van twee talen met eigen expressieve waarden die in die taalsystemen liggen op fonologisch vlak (klankleer), morfologisch (leer van de woordstructuur en de woordvorming), syntactisch (structuur van zinnen) en semantisch vlak (betekenisleer). De vertaler (Kuhn) en de hertaler (Streuvels) beschouwen wij in deze optiek als individuen die bepaalde mogelijkheden van hun taalsysteem tot leven wekken in de vertaling/hertaling van specifieke novellen. De stijl ervan vatten we dan ook op als een volkomen geïntegreerd deel van hun werken dat in de ondeelbaarheid van vorm en inhoud bestaat, maar we vatten stijl ook op als linguïstisch vaststelbare deviaties tegenover bepaalde normen van taalgebruik, waarbij opvallende afwijkingen de aandacht opeisen. Daarbij opteren wij voor een open, descriptieve houding en houden ons dus louter aan stilistische en linguïstische ‘feiten’, waarbij normatieve uitspraken in de zin van: ‘Streuvels verwoordt beter... formuleert mooier... is aangenamer om te lezen’ vermeden worden.
Wanneer er tussen origineel en vertaling (hier tussen vertaling en hertaling) verschuivingen voorkomen, dan hanteren de vertaalwetenschappers bovendien vier verschillende categorieën daarvoor. Vertalers en ook hertalers doen immers keuzes. Doen ze die formeel, optioneel, gemotiveerd en bewust, dan kan men dat merken op het stilistische niveau.Ga naar eind18 Een formele verschuiving is daarbij heel iets anders dan een substantiële verschuiving die rechtstreeks de semantiek, de betekenis van de tekst, en de communicatie ervan aanbelangt. Bijvoorbeeld wanneer de hertaler hier een gevari- | ||||||
[pagina 30]
| ||||||
eerd en frequent gebruik van de alliteratie of het stafrijm aanwendt dat afwijkt tegenover de vertaler, dan is dat een optie die welbewust genomen wordt, waarvoor de hertaler een motivatie heeft. Komt dit fenomeen van alliteratie inderdaad op veel meer plaatsen in de hertaling voor dan in de vertaling, dan is dat géén substantiële maar een formele verschuiving tussen beide teksten op het vlak van de klankelementen, op het fonologische vlak dus. Stilistisch ontstaat er daardoor een verschil tussen beide teksten. Maar inhoudelijk of naar de betekenis niet. Hetzelfde geldt voor de keuze van woorden (via morfologische productiviteit, bijvoorbeeld het smeden van samenstellingen en afleidingen of via creatief taalgebruik). Streuvels kiest vaak bewust voor woorden uit zijn moedertaal die daarom niet het vastgelegde equivalent zijn van Duitse woorden zoals men ze in woordenboeken aantreft. Hij kan bijvoorbeeld een woord met een algemene betekenis in het Duits, vervangen door een Vlaams (Nederlands) woord met een specifiekere betekenis, bijvoorbeeld ‘ihre fehlerlose Schönheit’ wordt: ‘hare vlekkelooze gratie’... Het algemene ‘fehlerlos’ (= correct, onberispelijk, foutloos) wordt concreet en specifiek: vlekkeloos. Als dit fenomeen zich vaak voordoet, kunnen we spreken van verschuivingen op het woordniveau (morfologisch). En door de frequentie ervan zou dit zelfs leiden tot een verschil op macrostructureel niveau, dus op een hoger niveau dan die specifieke woorden zelf. Zo zou een vrouwelijk personage andere karaktertrekken kunnen vertonen in beide teksten, louter door de woordkeuze! Dan krijgen we automatisch wel degelijk een verschuiving op het semantische vlak. Eenzelfde onderzoek doen we ook op syntactisch vlak, naar de zinsbouw en de werkwoordsvormen en de mogelijke verschillen (bijvoorbeeld een verhoogde actie in de hertaling). Streuvels' hertaalkeuzes kunnen dus formeel of substantieel zijn, maar ze zijn telkens optioneel, gemotiveerd en bewust. We gaan dus na of hij substantiële keuzes maakte en macrostructurele verschuivingen het gevolg daarvan zijn. Hij beloofde toch een ‘trouwe vertaling van den Duitschen tekst’ te geven? | ||||||
[pagina 31]
| ||||||
Fonologisch onderzoekGuido Gezelle schreef de allitererende zin: ‘Stafrijmen zijn stapstenen waarop men steunt met de stemme’. En hij paste dit stilistisch aspect overvloedig en heel bewust toe in zijn vertaling, met zijn eigen woorden: zijn ‘overdichting’ van het indianenepos The Song of Hiawatha.Ga naar eind19 Zoals hierboven aangehaald is de eventuele aanwending van de alliteratie of het stafrijm in Kuhns vertaling en in Streuvels' hertaling van een Chinese prozatekst inderdaad ook hun bewuste keuze voor een stilistisch element. Of de oorspronkelijke Chinese verteller dit toepaste, is ons niet bekend. We weten wel in welke mate de vertaler Kuhn en de hertaler Streuvels hiervan gebruik maakten. In het eerste verhaal ‘De vrouw die niet lachen wou’, wendt Streuvels 52 alliteraties aan. Terwijl Kuhn 34 maal dit stijlelement aanbrengt. Kwantitatief gezien komt dit stilistische element dus 18 keer meer voor bij Streuvels; 19 gevallen corresponderen in beide teksten woordelijk, bijvoorbeeld weiß wo: weet waar. Streuvels nam dus 15 stafrijmen van Kuhn niet over, maar hij creëerde zelf 33 nieuwe alliteraties in zijn hertaling. Hij compenseerde dus wat hij niet overnam in ruime mate. Streuvels past bovendien op een diverse manier de stafrijmformatie toe in zes soorten. Hierbij enkele voorbeelden met de pagina tussen haakjes:
| ||||||
[pagina 32]
| ||||||
Kuhn wendt eveneens de alliteratie aan bij twee substantieven (bijvoorbeeld Fuß an Fuß, Freude der Fischen...) en bij de epitheton-functie van het adjectief bij een substantief: bijvoorbeeld (den) verstorbenen Vater, großen Geldopfern... De overige vier soorten van toepassingen zoals bij Streuvels zijn in de tekst van Kuhn zeer gering in aantal. Hoewel we hier een stilistisch opvallend verschil vaststellen op het fonologische vlak, ontstaat daardoor géén substantiële en géén macrostructurele verschuiving tussen beide teksten. Het is immers een stijlkenmerk en Streuvels' bewuste optie om in zijn hertaling met dit stijlelement intens te werken op het vlak van klank, en toch trouw te blijven aan de tekst van Kuhn.
Streuvels was al een groot liefhebber van de alliteratie voor hij deze vertaling maakte. Straalde dit Stijn-Streuvels-stijlelement door heel Het leven en de dood in den ast uit 1926, met veelvoudige voorbeelden, dan komt het hier ook opvallend aan bod in zijn hertaling van 1928. Hubert Lemeire onderzocht dit stijlkenmerk in zijn proefschrift De taal van Streuvels en hij haalde aan hoe de alliteratie ‘een van Streuvels' meest geliefkoosde procédés’ was, in zijn eigen werk, maar ook in zijn bewerkingen en vertalingen van ander werk. Bovendien haalde hij aan dat de veranderingen die Streuvels in zijn verschillende uitgaven aanbracht, zeer vaak bestonden in de toevoeging van alliteraties in de nieuwe uitgaven! Lemeire vroeg Streuvels in een persoonlijk gesprek in het Lijsternest naar het waarom daarvan en Streuvels antwoordde hem sarcastisch, dat hij het op dit gebied ‘vooral de filologen moeilijk wou maken’. Tot slot wees de onderzoeker Lemeire met diverse voorbeelden op ‘de woordverbindingen waarbij Streuvels' grote waardering duidelijk wordt voor het binaire ritme dat door alliteratie en assonantie aanzienlijk wordt versterkt’.Ga naar eind20
Maar als we over woordverbindingen spreken, zijn we al op het niveau van de morfologie of de leer van de woordstructuur en de | ||||||
[pagina 33]
| ||||||
woordvorming. Ook hierin bevat het titanenwerk van Hubert Lemeire een rijke mijn aan voorbeelden uit het hele oeuvre van Streuvels. Daarom wil het onderhavige beperkte onderzoek een eresaluut zijn aan de indrukwekkende verdienste van Lemeire. In zijn inleiding had hij immers gehoopt dat zijn studie een bijdrage zou zijn ‘tot wat nog kan en zou moeten gedaan worden op het gebied van de Streuvels-studie’.
Wie stilistisch of literair onderzoek uitvoert op Streuvels' werk is verplicht om voldoende aandacht te schenken aan de taal.Ga naar eind21 We deden dit hierboven op fonologisch vlak in één vertaalde novelle en dit leidde tot de vaststelling dat Streuvels bewust klankgericht schrijft en daartoe zeer frequent het stafrijm aanwendt. Verder onderzoek op de eerste twintig pagina's van de tweede novelle bevestigt dit volkomen: 18 nieuwe alliteraties op amper 20 pagina's. | ||||||
Morfologisch onderzoekStappen we nu over op de morfologie, dan moeten we ‘schaffen op de woorden’.Ga naar eind22 Bij het Streuvels-onderzoek leidde dit tot een degelijke stilistische studie, met ongeveer die uitdrukking als titel, maar een andersoortig ‘schaffen’ op zijn woordgebruik via linguistische weg, leidt hier naar drie stijlkenmerken. Streuvels beloofde trouw aan zijn brontekst en aan de stijl ervan: ‘Volgens mijne opvatting moet de vertaler den smaak, den geur, den zwaai van het oorspronkelijke in de vertaling trachten te bewaren en weer te geven; zoover zelfs dat hij door wending en plooi, zijne eigen taal en stijl een beetje geweld mag aandoen op 't gevaar af van slecht vlaamsch te schrijven, (...)’.Ga naar eind23 Als we germanismen beschouwen als dergelijk slecht Vlaams of Nederlands, dan ontmoeten we er toch enkele, bijvoorbeeld in de eerste en tweede novelle. Substantieven (boomwolstof (19)), werkwoorden en werkwoordelijke uitdrukkingen (gefriseerd (31), staat in betrek met (14), een gelijkenis onderstaan (27)) en tot slot adjectieven als ‘daadzakelijk’ (22) en | ||||||
[pagina 34]
| ||||||
‘puntlijk’ (23) doen alle zeer Duits aan en passen op het eerste gezicht niet in een correcte vertaling.
Bekijken we één van die germanismen eens nader. Waar de Duitse tekst eerst ‘Baumwollzeug’ vermeldt, vertaalt Streuvels met ‘boomwolstof’. Maar als hij op het woord ‘Kattun’ stoot, dan vertaalt hij ook eenvoudigweg ‘katoen’. Trouw aan de letter? Of veeleer taal- en stijlgymnastiek om ‘den zwaai van het oorspronkelijke’ te bewaren, of ‘Doen gelijk de herstellers van oude gebouwen: steen voor steen wegnemen en door een anderen vervangen om alzoo de illusie te geven dat men het werk in het origineel te genieten krijgt’ om het met zijn eigen woorden te zeggen? Blijkbaar wel, dergelijke woorden en uitdrukkingen liggen zo nauw bij het Duits, dat je hoe dan ook als lezer beseft dat de brontekst een Duitse tekst is! Streuvels die over een rijke woordenschat beschikt in zijn eigen moedertaal, wijkt er hier met opzet van af. H. Lemeire vond er nog andere in Streuvels' vertalingen uit het Duits: berustigen, boterbrood, daadzaak, eenander, gehorig.Ga naar eind24 Tot zover een eerste opvallend woordgebruik dat invloed heeft op de stijl.
Maar Streuvels ontleende in zijn werk ook veel woorden en uitdrukkingen aan de dagelijkse regionale spreektaal die hem eigen was, ook bij deze hertaling. En zo krijgen we typisch Vlaamse uitdrukkingen als ‘De echtelingen woonden heel afgelegen te lande’ (17) voor ‘Die Eheleute wohnten weit weg auf dem Lande’; meteen is dit een illustratie van de equivalentie die Streuvels nastreeft voor de alliteratie van de drie Duitse woorden die beginnen met een -w- in deze uitdrukking. Streuvels compenseert die met -l-: afgelegen te lande. Het is ook een illustratie van de plastische waarde en de klankrijkdom die de lokale taal hem schenkt.Ga naar eind25 Nog drie voorbeelden daarvan: ‘ging hij goed-valle-'t-uit verder’ (18) voor het Duitse ‘ging er aufs Geratewohl’; ‘Van toen voort’ (24) is Vlaams voor ‘Von dieser Zeit an’ en ‘voelde haar kwansuis den pols’ (35) voor ‘und fühlte ihr zum Schein den Puls’. Ook om iets delicaats te vertalen als de hoge leeftijd van een man | ||||||
[pagina 35]
| ||||||
die nog huwen wil en daarbij per se het bewijs wil leveren dat hij nog de huwelijksdaad kan uitvoeren, grijpt Streuvels naar een regionale vondst. Voor ‘dass er nicht nur laut Register Ehemann war’ construeert Streuvels: ‘dat hij niet alleen oudjes-echtgenoot was’ (58).
Deze bewuste keuze van Streuvels voor typisch Vlaamse woorden en uitdrukkingen (die wel in het WNT staan!) is een tweede stilistisch kenmerk. Sommige Nederlandse woorden doen echter uiterst oud aan voor 1928, jaar van publicatie: middelerwijl (34), wijngelage (41), voorzeker (41), egade (43), zeegbaarheid (56). Of een vervoeging als: Gij haddet (42). Ook archaïsche buigingsvormen past Streuvels in zijn hertaling uitdrukkelijk én heel vaak toe, bijna elke bladzijde bevat dergelijke vormen. Hij past deze buigingsvormen bewust toe: nominatief: Uwe majesteit (43); vocatief: Mijne moeder (29 en 34); genitief: de zoon des gevangenen leenheeren (25), om des wille zijner moeder (32), de verhouding der egaden (43), de ondergang der Schang-dynastie, de signaalvuren der obelisken (45); datief: Nu ontviel den keizer (45), voor den gek houden (41 en 45), gingen tot den aanval over (45); accusatief: Een enkelen keer (40), schudden den kop (42). Deze buigingsvormen dragen intensief bij tot de creatie van de sfeer in een oud koninklijk verhaal, ze bepalen zelfs de sfeer van het verhaal. In de Duitse tekst is het gebruik van naamvallen heel normaal en eigen aan het Duits. Voor de Vlaamse/Nederlandse hertaling is dat niet meer zo evident in 1928. Toch voert de hertaler deze archaïsche buigingsvormen frequent door.
Tot zover dit onderzoek naar het woordgebruik en de herkomst ervan. De kenmerkende gevolgen voor de stijl van de hertaling zijn dus op het morfologisch vlak van woordgebruik: germanismen, regionaal getint woordgebruik, archaïsche woorden en verbuigingsvormen. Wilde Streuvels de Nederlandstalige lezer duidelijk in de sfeer van heel oude verhalen brengen, dan was zijn | ||||||
[pagina 36]
| ||||||
keuze voor archaïsche woorden en buigingsvormen duidelijk gemotiveerd. Hij haalde in zijn ‘bronnenuitleg’ achter in het boek aan dat de eerste novelle uit een roman van 1752 kwam en de twee overige verhalen uit een novellenverzameling van 40 verhalen uit de Ming-tijd (van 1368 tot 1644). Kortom: archaïsche werken, dus archaïsche woordenschat.
Wat de woordstructuur betreft merkten we geen verschillen tussen bron- en doeltekst wat samenstellingen en afleidingen betreft. Streuvels volgt strikt de brontekst. Hij produceert niet meer en ook geen ander woordmateriaal dan Kuhn en hij creëert geen nieuwe samenstellingen. Ook adjectivische afleidingen die eindigen op -loos of -ig neemt de hertaler gewoon over: noodeloos (22), overbodig (27). Toch zijn er uitzonderingen, die enige twijfel zaaien of er door Streuvels' woordkeuze een verschuiving naar de betekenis ontstaat. Waar Kuhn meedeelt dat de slechte keizer Yu Wang ‘gelangweilt’ (= verveeld) reageert op een bericht over aardbevingen in een bepaald gebied, dan kiest Streuvels voor een bijwoord met een andere betekenis. Hij vertaalt: ‘sprak de keizer verdrietig’ (20). Door dit bijwoord, afgeleid van ‘verdriet’ te gebruiken om het werkwoord ‘spreken’ nader te bepalen, kan de lezer enige keizerlijke empathie met de getroffenen gissen: hij spreekt met verdriet. En krijgt dit personage dan ook positief krediet, hoewel hij een man is ‘zonder zelftucht’ en zich overgeeft aan ‘de genoegens en de uitspatting’. Leest men de rest van de zin, dan merkt men dat men op het verkeerde been gebracht werd, er is helemaal géén mededogen of verdriet bij die heerser. Zijn uitspraak luidt immers volledig: ‘“(...)aardbevingen”, sprak de keizer verdrietig, “zijn alledaagsche gebeurtenissen, waartoe is het noodig mij daarover te berichten?”’. Het woord ‘verdrietig’ slaat niet op verdriet ontstaan door die mededeling, maar op ‘verveeld zijn met’, ‘slecht geluimd zijn’ of ‘lusteloos door die mededeling’. Dus ontstaat hier toch géén semantische wijziging op macrostructureel vlak, het personage blijft een slechterik zonder empathisch vermogen. Een ander voorbeeld is Streuvels' vertaling van ‘ein Mädchen aus nie- | ||||||
[pagina 37]
| ||||||
derem Volke’. Daar vertaalt hij: ‘een meisje uit 't gemeene volk’. Hier bedoelt Streuvels heel neutraal: ‘het gewone volk’. De bijbetekenissen ‘onfatsoenlijk’ of ‘laag’ voor ‘gemeen’ mag men hiermee niet associëren. Er zijn dus géén morfologische verschillen aan te duiden die verschuivingen veroorzaken op woordniveau of die een gevolg hebben voor het informatiegehalte van de hertaling. Stilistisch is er de opvallend Duits-aandoende woordenschat, de grappige regionalismen en de optie voor archaïsche stijl. | ||||||
SyntaxisSyntactische regels bepalen de grammaticale relaties tussen de onderdelen van een zin. De betekenis van zinnen wordt trouwens voor een deel bepaald door de syntactische structuur, voor een ander deel door de betekenis van de afzonderlijke woorden. In de hertaling van de eerste twee novellen gaan we na of er zich afwijkingen voordoen op zinsniveau. Zo ja, dan hebben die gevolgen voor bepaalde verschuivingen tussen beide teksten en geven ze indicaties over de strategie die Streuvels volgt bij zijn hertaling. Er is bij Streuvels een opvallende aanwezigheid van de woordsoort ‘werkwoorden’. Lemeire wees op de sterke frequentie van deze woorden ‘die werken’ en op het belang ervan voor Streuvels' taal:Ga naar eind26 hij wees enerzijds op zijn omschrijvende wendingen via actieve werkwoorden die passieve vormen met ‘worden’ of met ‘zijn’ vervingen, anderzijds op de toepassing van het passief waardoor het onderwerp onttrokken wordt aan tijd en ruimte.Ga naar eind27 We onderzoeken beide tendensen.
Kuhn herhaalt het werkwoord ‘heissen’ twee keren kort na elkaar: ‘das heißt ein Mädchen aus niederem Volke.... so hieß es im Volksmund’. Streuvels vermijdt dat, en hij vervangt de tweede keer het werkwoord ‘heten’. Hij schrijft: ‘zoo liep het in den volksmond’ (28). Lopen is een heel actief werkwoord naar betekenis, en drukt veeleer actie uit dan ‘heten’. Hetzelfde verschijnsel met ‘be- | ||||||
[pagina 38]
| ||||||
merkte er auf der Strasse’; Streuvels maakt hiervan: ‘ontwaarde hij op de straat’ (11). Ontwaren betekent: in het oog krijgen, en is intens en dynamisch gericht tegenover het neutrale ‘bemerken’. Ook bij de opmaak van een horoscoop, ‘das Horoskop stellen’, gaat Streuvels' voorkeur uit naar: ‘den horoscoop getrokken’ (14). De horoscoop trekken drukt een actievere handeling uit dan ‘stellen’. Verder gebruikt hij het (regionale) werkwoord ‘snappen’ (12) voor ‘erwischen’. Het nuanceverschil met het neutrale ‘grijpen’ zit hier precies in de suggestie van snelheid bij het te pakken krijgen. Ook een perifrase kan de levendigheid verhogen. Kuhn gaf aan hoe vogels ‘über dem Wasser kreisten und schrieen’ en Streuvels omschrijft dit fenomeen: ‘vogels die schreeuwend over 't water in kring omvlogen’. Streuvels' vogels circuleren niet (wat ‘kreisen’ is), ze vliegen in een kring om en om. Zo stellen we met deze vijf voorbeelden uit één novelle vast dat deze microstructurele verschuivingen bij werkwoorden getuigen van een activeringstendens tegenover de brontekst.
Van de andere kant bewijst Lemeire dat Streuvels heel graag het statische en het passieve in het waargenome onderlijnt.Ga naar eind28 Daartoe gebruikt hij zeer frequent de omschrijving met ‘staan + een verleden deelwoord of met een adjectief’. In zijn hertaling benut hij dit werkwoord niet frequenter dan zijn brontekst dat vermeldt, hij verbindt dat echter één keer met een infinitief, in een regionale constructie: ‘staan + infinitief, met het verbindingswoord “en” ertussenin’. De Duitse tekst luidt: ‘Stumm vor Bewunderung blieb er stehen und gaffte (...)’, Streuvels schrijft: ‘Stom van verwondering bleef hij staan en gapen’ (55). Hij verlengt als het ware het passieve staren. Hier volgen nog enkele andere voorbeelden van een uitdrukking die pregnanter wordt door de bewuste keuze van een bepaald werkwoord. In ‘Dieser Alte setzt sich ja über alle Sitte und Regel hinweg!’ vervangt Streuvels de actie van zich boven iets te verheffen (setzen über), door: ‘Deze oude versmaadt alle regels en zeden!’ (58) De oude man bejegent hier dus de regels met minachting door het werkwoord ‘versmaden’ in plaats van ‘verheft | ||||||
[pagina 39]
| ||||||
zich boven’. Ook bij de delicate omschrijving van de mannelijke vruchtbaarheid op hogere leeftijd kiest Streuvels voor een ander werkwoord: ‘Wanneer de man de zestig bereikt, dan eindigt zijne voortbrengingskracht, en wat dan bij de tachtig! Heeft men ooit gehoord dat een dorre boomstam frissche bloesem geeft?’ (61) Hier vallen de werkwoorden ‘horen’ en ‘geven’ op. In de Duitse tekst stond: ‘Hat man schon erlebt, dass ein verdorrter Baumstamm frische Blüten treibt?’ Letterlijk vertalen zou ‘ooit beleefd’ (=erlebt) en ‘aandrijft’ (=treibt) weergegeven hebben. Streuvels wijkt hiervan af en stuurt in de richting van werkwoorden die kloppen in het Nederlands. (In de marge wijzen we er ook op dat de samenstelling ‘voortbrengingskracht’ ietwat anders ligt dan in de Duitse tekst: ‘Zeugungsfähigkeit’, of - vaardigheid in plaats van - kracht). Wanneer de tekst té Chinees zou klinken, en daardoor onverstaanbaar zou worden voor de Nederlandstalige lezer, dan gaat Streuvels verder dan de Duitse vertaling. Kuhn durfde te schrijven dat het huispersoneel bij de aankomst van de heer des huizes ‘ihren Kotau machten’. Begrepen zijn lezers onmiddellijk wat ‘Kotau machen’ betekent? Streuvels moet deze uitdrukking opgezocht hebben en weet die handig te omschrijven: ‘Al de huisbewoners, mannelijke en vrouwelijke, hadden zich bij de aankomst ter begroeting in twee rijen opgesteld, betuigden hunne nederige onderwerping (...)’ (58). Dit is klare taal voor de lezer. Verderop in het boek, in de tweede novelle, hanteert Streuvels het woord ‘kotau’ wel degelijk, nu moet de lezer de betekenis raden vanuit de eerste novelle of via de context: ‘miek kotau’ (99) en ‘ontelbare kotau's’ (101). Voor het Duitse woord ‘Krepp’ kiest Streuvels ‘krip’ (= crêpe de Chine, naam voor een zijden stof) en hij gaat ervanuit dat zijn lezers dit woord wel kenden van andere voorbeelden (zoals bijvoorbeeld ‘dien krippen weduwsluier’, die in het lemma ‘Krip’ van het WNT opgenomen wasGa naar eind29).
Syntactisch onderzoek omvat naast onderzoek naar werkwoorden, ook de studie van de zinsconstructies. Op dit vlak stelden we haast geen verschillen tussen bron- en doeltekst vast. Ten koste van vlot- | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
te zinnen in zijn moedertaal volgt Streuvels veeleer de Duitse ingewikkelde zinsbouw en archaïsche wendingen, bijvoorbeeld: ‘in de poort eener eenvoudige bamboeshaag [sic] omgeven huisje’ (55) of: ‘Wat kan u in zulken verheven stand oorzaak geven voor zulke treurnis?’ (29) Nog erger in 49 woorden: ‘De omstandigheid, dat het hier om de bevordering van een grooten goud- en zilverschat en het uitzicht op rijken loon ging, deden het hunne, om den aan invallen rijken geest van den mandarijn Tong, hoogen spoed bij te zetten en hem 't “speeksel in den mond te doen komen”.’ (88)
Als algemeen besluit voor dit syntactisch onderzoek kunnen wij stellen dat er zich tussen beide teksten her en der afwijkingen en verschuivingen voordoen op zinsniveau, door het gebruik van actievere werkwoordsvormen. Zij leiden eventueel tot verlevendiging en directheid in de hertaling, maar zonder substantiële of macrostructurele gevolgen. Inhoudelijk verandert er in feite niets. Het is een kenmerkend stilistisch element. | ||||||
Eindtoets: de verschuivingen in deze hertaling en Streuvels' vertaalopvattingenStreuvels is zijn belofte gestand gebleven, hij vertaalde trouw ‘den Duitschen tekst, door Franz Kuhn uit het oorspronkelijk Chineesch overgezet.’ Dit descriptief onderzoek leidde niet tot besluiten die substantiële veranderingen aantoonden in de hertaling tegenover de brontekst, die op zijn beurt ook een vertaling was. Soms leed een vlotte verwoording of een betere Nederlandse zinsconstructie daaronder. Mocht Streuvels echter de moderne term uit de vertaalwetenschap ‘equivalentie’ opgevat hebben als functionele equivalentie, dan zijn die moeilijkheden te vergeven.Ga naar eind30 Deze benadering geldt in de vertaalwetenschap sedert 1994 en wil immers de onderliggende gedachte van de brontekst in de doeltaal zo adequaat mogelijk overbrengen, desnoods ten koste van woordvolgorde of schrijfstijl. Streuvels paste zijn vertaalopvattingen con- | ||||||
[pagina 41]
| ||||||
creet toe: de brontekst nauwgezet volgen, trouw blijven aan de sfeer ervan en een evenwichtsoefening uitbouwen op stilistisch vlak. Wat dit laatste betreft, illustreert Streuvels enkele heel eigen stijlkenmerken, zoals het frequenter en gevarieerder gebruik van de alliteraties, een bewuste keuze voor archaïsch woordgebruik en een actieve werkwoordkeuze die intensifieert maar niet afwijkt van het origineel. Deze stilistische eigenschappen in de doeltekst doen geen substantieel verschil ontstaan ten opzichte van de brontekst. | ||||||
Tot slot: waarom vertaalde Streuvels?Er waren voor Streuvels telkens specifieke motiveringen voor de keuze van zijn vertaling van een bepaalde brontekst. Bijvoorbeeld waarom Légendes flamandes van De Coster vertalen? Streuvels meldde dat de Nederlandstalige lezers recht hadden op een vertaling van die in wezen ‘Vlaamsche Vertelsels’.Ga naar eind31 Dus vertaalt hij ze prompt. Diezelfde Nederlandstalige lezers moesten blijkbaar ook in contact gebracht worden met de goed bewaarde leefwijze van de Ch'ti's uit Frans-VlaanderenGa naar eind32 en dus vertaalt hij Blachons Pourquoi j'aime la Flandre en d' Orbaix' Le temps des coquelicots dat getuigde van trouw aan geboortegrond, ook al lag die grond in Wallonië. Waarom Tolstoj vertalen behandelde Karel Vanhaesebrouck:Ga naar eind33 Streuvels was ondersteboven bij zijn eerste lectuur van Tolstoj, hij was op een goudmijn gestoten en met vertalingen kon hij zijn bewondering laten blijken maar ook zijn verwantschap in hun mens- en wereldbeeld. Vertalen maar voor zijn lezers. En zit prins Obolensky in de miserie, dan maar het Duitse exemplaar van Tolstoj van de prins aanvaarden: Vater und Tochter. Briefwechsel mit seiner Tochter Marie en een poging wagen via een vertaling steungeld te krijgen voor de arme prins. Maar ook inspelen op de behoeften van de katholieke elite die op zoek was naar een alternatief voor de werken van Tolstoj die de Boekengids op de index geslingerd had.Ga naar eind34 Björnson vertalen uit bewondering voor de Noorse cultuur | ||||||
[pagina 42]
| ||||||
en het prestige van de Noorse literatuur, meedoen met het Scandinavisme.Ga naar eind35
En hier: waarom Chinese novellen vertalen? Interesse voor oriëntalisme bij Streuvels, maar ook bij veel lezers in Nederland en Vlaanderen. Vergeten we echter ook niet dat de commerciële drijfveer een zeer belangrijke rol speelde om vertalingen te publiceren. Soms was de tijd echt rijp voor een commercieel succesje via een Vlaamse/Nederlandse vertaling van een succesrijk boek in het buitenland (Kuhn, De Coster) of om het eeuwfeest van Tolstojs geboortedag mee in de verf te zetten met een vertaling. Tussen grote eigen werken door zorgden die ‘tussendoortjes’ of vertalingen voor blijvende naambekendheid en voor een continue verkoop. Soms bleek de keuze voor een anderstalig werk een ongelukkige keuze. De vertaling van Blachon bijvoorbeeld verkocht helemaal niet goed, getuige daarvan de zes varianten in kaft door uitgevers Veen en Lannoo uitgeprobeerd! In jaren van verminderde creatieve intensiteit vormden de vertalingen hoe dan ook een bron van inkomsten.
Naast de tijdsgebonden aanleidingen en de commerciële interesse is er de algemene motivatie waarom Streuvels vertalingen maakte. We haalden die al aan, het was de beoefening van ‘taal- en stijlgymnastiek’, tussen eigen literaire creaties door. Wat klopt met de motivatie van Hugo Claus en wat klopt met die van Gezelle met zijn vertaling van The Song of Hiawatha. Voor Gezelle had die jarenlange vertaling trouwens een vliegwieleffect op zijn taalbeheersing en de metaforiek in de twee dichtbundels die erop volgden. Voor Streuvels en Claus betekende vertalingen maken ook een uitdaging voor hun schrijverschap en een verrijking van hun schrijverskunde tussen eigen creatief werk door. En hun vertalingen vatten zij (en ook Franz Kuhn) op als nieuwe literaire creaties, die trouw gebleven waren aan de bronteksten. Bij de uitreiking van de Vlaamse Cultuurprijs voor Letteren, Vertalingen in het Nederlands (24 maart 2013) formuleerde minister Joke Schauvliege | ||||||
[pagina 43]
| ||||||
het zo: ‘Dank zij de vertaler wordt er iets gecreëerd wat er voordien niet was. Vertalers zijn bevlogen her-scheppers met respect voor de bron.’ Bovendien noemde ze hen ook ‘Cultuurbemiddelaars die door hun inspanningen het thuispubliek laten kennismaken met een tekst uit een andere taal en cultuur.’Ga naar eind36 Deze woorden aan het adres van de gelauwerde Patrick... Lateur (!) gelden ook voor het werk van Streuvels en van Kuhn.
De prestigieuze Martinus Nijhoff Prijs voor literaire vertaling werd voor het eerst in 1953 uitgereikt. Hoewel Streuvels heel veel literaire prijzen won voor zijn eigen werk, won hij die prijs niet. Maar hij was dan ook géén professionele literaire vertaler. Bovendien startten de opleidingen voor literaire vertalers in ons taalgebied pas vanaf de jaren '50-'60 en toen was Streuvels al een flinke tachtiger! In september 2013 ging de transnationale masteropleiding literair vertalen van start in Utrecht en in KU Leuven, en in China startte de allereerste opleiding op niveau in 1994.Ga naar eind37 Er is dus hoop. Ooit wordt Streuvels nog in het Chinees vertaald, wie weet met de overkoepelende titel: Levenswijsheid uit Streuvelsland. |
|