Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 19
(2012)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Goran Proot
| |
[pagina 66]
| |
Precies op de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw begon Dirk Martens (circa 1446-1534), die zich op dat ogenblik met zijn drukkersatelier in Leuven had gevestigd, een voor deze streken nieuw lettertype in zijn drukwerk te gebruiken. In een Latijnse uitgave van de synodale statuten uit Arras, de Statuta Attrebatensia, mengde hij enkele romeinse karakters tussen de vertrouwde gotische letter.Ga naar voetnoot5 Hoewel de in Leuven gevestigde Jan van Westfalen al tussen 1483 en 1485 enkele pogingen had ondernomen om de romein in onze gewesten te introduceren,Ga naar voetnoot6 komt Martens de eer toe de renaissanceletter in de zuidelijke Lage Landen ruimer te hebben verspreid.Ga naar voetnoot7 Gedurende bijna tien jaar was hij de enige drukker die hier romeinen op de zethaak plaatste. Pas vanaf 1510 duikt het romeinse lettertype ook elders in de zuidelijke Lage Landen op, onder andere in een uitgave van Erasmus door Robert de Keysere, vanaf 1513 bij familie van hem, Pieter de Keysere, eveneens in Gent,Ga naar voetnoot8 en vanaf 1518 in Antwerpse drukken van Willem Vorsterman en Michiel Hillen van Hoogstraten.Ga naar voetnoot9 Vanaf het tweede decennium van de zestiende eeuw begint het humanistische lettertype aan een ware veroveringsmars. Binnen een tijdspanne van tien jaar verschijnt de romein in meer dan de helft van de Latijnse drukken die in het zuidelijke deel van de Lage Landen het licht zien. In de periode 1521-1530 komt het lettertype voor in 57% van de eentalig Latijnse edities en in het decennium dat daarop volgt, stijgt dat aandeel tot 75%. Daarentegen was het gebruik van lood met een gotisch letter-beeld voor het drukken van Latijnse edities in veertig jaar tijd teruggelopen van 100% in 1501 tot slechts 7% in de periode 1531-1540. Zo snel dit proces in Latijnse drukken verliep, zo traag ging dat in het Nederlandstalige drukwerk. Zoals Steven Van Impe en Jan Bos reeds in 2006 hebben aangetoond, vindt de omslag van gotisch naar romein pas plaats vanaf de periode 1667-1672.Ga naar voetnoot10 In de jaren zeventig van de zeventiende eeuw wordt de lopende tekst in meer dan de | |
[pagina 67]
| |
helft van de Nederlandstalige boeken uit romein gezet. Tot diep in de zeventiende eeuw blijft een beperkt deel van de drukken in gotische letters verschijnen en ook in de achttiende eeuw blijven bijbels, catechismussen en nog een aantal genres getrouw het donkere lettertype bezigen, maar voor het overige domineert de romein en dat zal zo blijven tot de huidige dag. Van Impe en Bos maakten voor hun onderzoek gebruik van de Short-Title Catalogue, Netherlands (stcn) en zijn veel jongere Vlaamse tegenhanger, de Short Title Catalogus Vlaanderen (stcv). Aan de hand van een aantal voorbeelden maakten ze duidelijk dat de typografische verschuiving in sommige tekstgenres sneller verliep dan in andere. Voor het zuiden stelden ze vast dat de overgang van gotisch naar romein enerzijds sneller verliep dan gemiddeld in geschiedkundige werken, maar anderzijds trager in religieuze publicaties. Devotionele boeken en andere werken gerelateerd aan de kerkelijke praktijk schakelden gemiddeld tien jaar later over naar de romein. Op basis van de beperkte omvang die de stcv in 2006 had, was het toen nog niet mogelijk om dit fenomeen voor andere tekstgenres in detail te bekijken. Intussen is het aandeel van Nederlandstalige publicaties in deze onlinebibliografie voor Vlaanderen ongeveer verdubbeld en kan de omschakeling ook voor andere tekstgenres preciezer in kaart worden gebracht. Behalve deze verfijning zal deze bijdrage de introductie behandelen van de romein, zowel in onderkast, bovenkast als kleinkapitalen, op Nederlandstalige titelpagina's van Vlaams drukwerk. Daarnaast wordt ook gekeken in welke mate de cursief daarop voorkomt. De patronen die hierdoor aan de oppervlakte komen, roepen vragen op die aan het slot van dit artikel zullen worden behandeld. Anderzijds bieden de gedetailleerde analyses in de volgende bladzijden ook een houvast voor de evaluatie van lettertypen die in specifieke handgedrukte werken worden gebruikt. Zo kan iedereen die met deze boeken in aanraking komt precies nagaan hoe gebruikelijk of uitzonderlijk het gebruik van bepaalde lettertypen is op titelpagina's of in de lopende tekst. Dit biedt bovendien literatuur- en boekhistorici de mogelijkheid om de betekenissen van de lettertypen beter te duiden en in dit verband te peilen naar de intenties van de drukkers en auteurs. | |
MethodologieHet gebruik van gotisch en romein als tekstletter in Nederlandstalig drukwerk uit de zuidelijke Lage Landen kan uitstekend worden gemeten met behulp van de stcv. Deze retrospectieve bibliografie ontsluit in totaal ruim 16.000 edities die in Vlaanderen tijdens de handpersperiode op de pers werden gelegd.Ga naar voetnoot11 Twee derde daarvan betreft zeventiende-eeuwse uitgaven, een aantal waarvan op zijn beurt ruim de helft in het Nederlands is gesteld.Ga naar voetnoot12 Elke beschrijving in de stcv bevat niet alleen informatie over de | |
[pagina 68]
| |
taal van het betrokken boek en waar en wanneer het tot stand kwam, maar ook een aanduiding van de inhoud van het werk en een aantal typografische karakteristieken ervan. Door deze gegevens met elkaar te combineren, kan men nagaan hoeveel Nederlandstalige edities uit een bepaald jaar in de databank zijn opgenomen. Vervolgens kan men binnen deze groep edities deelverzamelingen onderscheiden: hoeveel van deze edities zijn in hoofdzaak in het gotisch gedrukt en hoeveel in de romein? Deze oefening kan nog worden verfijnd door inhoudelijke deelverzamelingen af te zonderen. Zo kan men nakijken hoeveel Nederlandstalige edities in de databank uit een bepaald jaar behoren tot de categorie ‘kerkelijke praktijk’, ‘taal- en letterkunde’ of ‘geschiedkundige werken’. Binnen deze deelverzamelingen kan men opnieuw het relatieve aandeel van de typografische kenmerken ‘gotisch’ en ‘romein’ berekenen. Door deze gegevens per jaar of, zoals hier, per decennium te ordenen, kunnen de evoluties in het gebruik van gotisch en romein door de tijd heen worden geschetst. Bij het verrichten van een dergelijk kwantitatief onderzoek van typografische kenmerken van tekstgenres mag men echter niet over een nacht ijs gaan. Met het oog op betrouwbare resultaten moet men zo veel mogelijk onzuiverheden uit de steekproef proberen te weren. Voor dit onderzoek werd dan ook gewerkt met een stand alone-versie van de stcv-databank waarbij het volledige xml-bestand in een gerelateerde FileMaker Pro-databank werd geïmporteerd.Ga naar voetnoot13 In deze zelfstandig functionerende databank heeft men greep op alle afzonderlijke velden met informatie uit de beschrijvingen en kan men uiterst verfijnde zoekopdrachten uitvoeren. In de eerste plaats werden alle beschrijvingen gefilterd die niet of vermoedelijk niet zeventiende-eeuws zijn, of waarvan de productiedatum te vaag is. Dat geldt ook voor alle beschrijvingen waarvan de plaats van uitgave onbekend of onzeker is. Voorts werden alle werken met meer dan één doeltaal weggelaten, bijvoorbeeld om vertaalwoordenboeken en andere meertalige boeken buiten beschouwing te laten. In deze werken worden immers vaak verschillende lettertypen voor de weergave van de lopende tekst gecombineerd, waardoor ze meerdere keren in de verschillende typografische deelverzamelingen zouden worden meegeteld. Natuurlijk vormen dergelijke werken een uitermate boeiend studieobject, maar in het huidige stadium van het voorliggende onderzoek zouden ze het beeld enkel maar vertroebelen. De focus ligt hier immers niet op de uitzonderingen, maar op de algemene tendensen. | |
Gotisch en romein als tekstletterIn totaal voldeden 4389 edities aan deze kenmerken. Anders gezegd: gemiddeld 439 beschrijvingen voor elk decennium tussen 1601 en 1700 hadden slechts één doeltaal (Nederlands), een zekere (Vlaamse) plaats van uitgave en waren nauwkeurig (genoeg) gedateerd. De periode 1651-1660 is met 259 uitgaven het karigst gedocumenteerd, het | |
[pagina 69]
| |
derde decennium (1621-1630) steekt met 873 edities ver boven het gemiddelde uit. De verklaring voor dit laatste fenomeen is niet ver te zoeken: in die periode ontplooide Abraham Verhoeven een grote bedrijvigheid met zijn Nieuwe tijdingen, publicaties die onmiddellijk op de actualiteit inspelen en die uiteindelijk alle kenmerken van een krant zouden aannemen.Ga naar voetnoot14 In de stcn en stcv wordt deze categorie van drukwerk ook met de term ‘tijdsgeschriften’ aangeduid. Grafiek 1 geeft de algemene tendens weer voor alle edities die aan de genoemde kenmerken voldoen. Grafiek 1: Percentage van Nederlandstalige, zeventiende-eeuwse edities gedrukt in Vlaanderen waarin gotisch respectievelijk romein als tekstletter voorkomt. Bron: stcv 2 september 2011
Deze grafiek bevestigt de resultaten van vroeger onderzoek en levert bovendien een zuiverder beeld op.Ga naar voetnoot15 De dalende lijn voor het gebruik van het gotische lettertype ontmoet als het ware zijn spiegelbeeld in de stijgende lijn voor romein. Dat ligt voor de hand: de meeste (eentalig) Nederlandstalige publicaties zijn doorgaans uit een van beide broodletters gezetGa naar voetnoot16 en waar er een editie in romein bij komt, verdwijnt er meestal tegelijk een in gotisch. Een stijging van het relatieve aandeel van het ene lettertype heeft met andere woorden een daling van het relatieve aandeel van het andere tot gevolg. Vanaf het begin van de eeuw daalt het relatieve aandeel van het gotisch gestaag tot het voorlaatste decennium op de grafiek. Aan het eind van de eeuw lijkt de romanisering van het let- | |
[pagina 70]
| |
terbeeld te stokken, maar dat is slechts schijn. Het is op de grafiek niet te zien, maar in de achttiende eeuw zet de daling verder door: in 1701-1710 zijn nog maar 5 werken in gotische letter gezet tegenover 50 in romein, een decennium later is dat nog 4 tegenover 46 en in de periode 1721-1730 1 tegenover 70. Met deze gegevens moet men echter met enige terughoudendheid omgaan, omdat de totale aantallen voor de Verlichtingseeuw in de databank voorlopig nog aanzienlijk lager liggen dan voor de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot17 Het dalen van het aandeel van het gotisch stopt even in het derde decennium. Dit kan precies worden verklaard door het relatieve grote aantal nieuwsberichten dat door Verhoeven met gotische letter werd bezorgd. Laat men deze tijdgeschriften buiten beschouwing, dan loopt de curve zonder aarzeling schuin omlaag. Wanneer deze informatie wordt gecombineerd met inhoudelijke categorieën of tekstgenres - in de stcv aangeduid als ‘inhoudelijke descriptoren’ respectievelijk ‘vorm-descriptoren’Ga naar voetnoot18 -, dan komen duidelijke verschillen aan de oppervlakte. Grafieken 2 tot en met 11 duiden telkens aan wanneer de omslag van gotisch naar romein als tekstletter binnen een welbepaald genre plaatsvindt in vergelijking met Nederlandstalige publicaties in het algemeen. Het decennium waarin die omslag gebeurt, is van groter belang dan de snelheid of het precieze verloop van het proces. De aantallen edities voor de afzonderlijke inhoudelijke categorieën of tekstgenres zijn in veel gevallen immers relatief klein, waardoor de curven soms nogal grillig kunnen zijn. In de drie taal- en letterkundige categorieën (grafieken 2, 3 en 4) valt het snijpunt het vroegst, voor sommige groepen 30 tot 50 jaar voor het snijpunt van Nederlandstalige edities in het algemeen. Hoewel het aantal toneelstukken in absolute getallen vrij klein is, laat de evolutie van gotisch naar romein er geen twijfel over bestaan. Na 1621 wordt in ruim 80% van de toneelteksten romein als broodletter gebruikt. In de categorie ‘taal- en letterkunde’ voltrekt de wissel van de wacht zich in de periode 1621-1640 en dit is ook de periode waarin dit gebeurt met ‘poëzie’. Met deze laatste term worden in de stcv, net als in de stcn, werken aangeduid die substantiële onderdelen in versvorm bevatten. Het gaat hier niet uitsluitend om literaire werken; ook religieuze of opiniërende teksten in versvorm kunnen binnen deze groep vallen. Voorbeelden daarvan zijn Nicolaes Janssens' Een nieu deuoot geestelijck lietboec (Antwerpen, 1605) en Den lydenden Christus van Hieronymus de Moelder (Antwerpen, 1666), in beide gevallen teksten met substantiële onderdelen in versvorm.Ga naar voetnoot19 Opmerkelijk is het beeld dat de categorie ‘overheidspublicaties’ laat optekenen (grafiek 5). In tegenstelling tot de situatie in het noorden, waar de meerderheid van dit soort werken pas na ongeveer 1670 in de renaissanceletter wordt gedrukt, schakelen deze werken in het zuiden juist heel vroeg over op de romein.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 71]
| |
Grafiek 2: Toneelstukken (n = 59). Bron: stcv 2 september 2011
Grafiek 3: Taal- en letterkunde (n = 205). Bron: stcv 2 september 2011
| |
[pagina 72]
| |
Grafiek 4: Poëzie (n = 295). Bron: stcv 2 september 2011
Grafiek 5: Overheidspublicaties (n = 1328). Bron: stcv 2 september 2011
| |
[pagina 73]
| |
Grafiek 6: Geschiedenis (n = 696). Bron: stcv 2 september 2011
Grafiek 7: Christelijke leer (n = 660). Bron: stcv 2 september 2011
| |
[pagina 74]
| |
Grafiek 8: Kerkelijke praktijk (n = 212). Bron: stcv 2 september 2011
Grafiek 9: Gebedenboeken (n = 101). Bron: stcv 2 september 2011
| |
[pagina 75]
| |
Grafiek 10: Catechismussen (n = 88). Bron: stcv 2 september 2011
Grafiek 11: Tijdgeschriften (n = 723). Bron: stcv 2 september 2011
| |
[pagina 76]
| |
De resultaten voor geschiedenis en christelijke leer (grafiek 6 en 7) verfijnen de bevindingen van Van Impe en Bos. De aantallen waarop deze grafieken zijn gebaseerd, laten weinig ruimte voor speculatie. Geschiedkundige werken schakelen net iets vroeger dan gemiddeld over naar romein, terwijl boeken behorend tot de categorie ‘christelijke leer’ dat wat later doen dan gemiddeld. Grafieken 8, 9 en 10, voor respectievelijk kerkelijke praktijk, gebedenboeken en catechismussen, bevestigen het beeld dat de categorie ‘christelijke leer’ te kennen geeft. Aan de erg plotse overgang van gotisch naar romein bij catechismussen (grafiek 10) moet gezien het relatief kleine aantal uitgaven niet al te veel waarde worden gehecht, maar de periode waarin de wissel plaatsvindt, lijkt de andere bevindingen te bevestigen: voor religieus georiënteerde publicaties grijpen typografen relatief laat naar de romein. Wellicht houdt dat verband met het statuut van dit soort teksten en de status die ze aan het mogelijk als authentiek ervaren letterbeeld ontlenen.Ga naar voetnoot21 De laatste grafiek in deze reeks behelst tijdgeschriften, publicaties die inspelen op de actualiteit. Ook voor deze groep blijven drukkers in vergelijking met Nederlandstalige werken in het algemeen relatief lang het gotisch als tekstletter gebruiken. | |
Romein en gotisch op titelpagina'sPas ruim een eeuw nadat romein zijn intrede deed als tekstletter in Latijnse werken verdringt dit lettertype gotisch in Nederlandstalige boeken. Deze wissel is van grote invloed op de aanblik van het binnenwerk. Zoals uit het bovenstaande overzicht duidelijk is geworden, verliep dit proces in fasen, zodat het gebruik van de renaissanceletter in Nederlandstalige edities rond het midden van de zeventiende eeuw niet meer ongewoon was. Maar ook al vroeg in die eeuw, op het ogenblik dat toneelwerk steeds vaker uit de romein werd gezet, waren kopers en lezers met dit lettertype vertrouwd. Niet alleen doordat de tekst van Latijnse werken al generaties lang in de romein werd gepresenteerd, maar ook omdat hij sinds de jaren veertig van de zestiende eeuw op titelpagina's van boeken in de volkstaal werd gebruikt. Toen drukkers naast de vertrouwde donkere letterpolissen klare romeinen in huis haalden om Latijnse edities te produceren, ontstond de mogelijkheid beide soorten met elkaar te combineren. Vanaf de jaren veertig van de zestiende eeuw verschenen dan ook steeds vaker lettertypen uit verschillende families samen op typografische titelpagina's van Nederlandstalig drukwerk. Grafiek 12 brengt dit fenomeen in kaart. Vanaf de periode 1541-1550 tot het decennium 1631-1640 blijft het aantal verschillende lettertypen gebruikt op titelpagina's gestaag stijgen. Waar een titelpagina van een Nederlandstalig boek in het eerstgenoemde decennium vrijwel uitsluitend uit één letterfamilie werd opgebouwd (gotisch), is dit aantal een eeuw later gestegen tot gemiddeld drie verschillende letter-families. | |
[pagina 77]
| |
Grafiek 12: Aantal verschillende letterfamilies op titelpagina's van Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen uit de periode 1541-1700. Bron: Torad, stcv 2 september 2011
Deze grafiek vereist nadere toelichting, zowel wat de bronnen als wat de methode betreft. De gegevens die hier en in de volgende grafieken zijn samengebracht, werden verzameld met behulp van twee bronnen. Voor de periode 1541-1600 werd de databank Torad benut, het Typografische Ornamenten Repertorium van Antwerpse Drukkers dat in het Museum Plantin-Moretus door Kristof Selleslach werd samengesteld.Ga naar voetnoot22 Dit instrument brengt niet alleen systematisch het gebruik van ruim 4200 verschillende typografische ornamenten in 1870 verschillende edities in kaart, maar bevat bovendien foto's van de meeste boeken waarin de ornamenten werden aangetroffen. Voor het voorliggende onderzoek werden de lettertypen geregistreerd die op 366 typografische titelpagina's voorkomen van homogeen Nederlandstalige drukken uit Antwerpen geproduceerd tussen 1541 en 1600.Ga naar voetnoot23 Het aantal edities per decennium schommelt tussen 37 en 81, wat een werkbaar aantal is.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 78]
| |
Voor de zeventiende eeuw werden foto's van typografische titelpagina's gebruikt die aan beschrijvingen in de stcv zijn gekoppeld. Hiervoor werden niet alle 4389 edities in aanmerking genomen die eerder voor de analyse van de gebruikte tekstletter werden gebruikt. Uit deze groep werden per decennium op willekeurige basis telkens vijftig eentalige edities geselecteerd, zodat de steekproef voor de zeventiende eeuw in het totaal uit vijfhonderd titelpagina's bestaat.Ga naar voetnoot25 Het belangrijkste verschil met de 366 titelpagina's uit de periode 1541-1600 is dat de zeventiende-eeuwse groep niet alleen 247 Antwerpse drukken bevat, maar ook 115 Gentse, 59 Brusselse, 28 Mechelse, 26 Leuvense, 18 Brugse en een handvol uit kleinere drukkerscentra.Ga naar voetnoot26 Er werd een onderscheid gemaakt tussen woorden in gotisch, in romein (onderkast), romein kapitaal, romein kleinkapitaal, cursief (onderkast), cursieve kapitalen, civilité en de categorie ‘andere’ (Grieks, Hebreeuws, enzovoort). Van verdere verfijningen werd afgezien. Evenmin werd genoteerd in welke variatie aan korpsgrootten de lettertypen werden gebruikt. Vanaf het ogenblik dat een woord of zelfs maar een afkorting uit een van deze lettertypen is gezet, werd dat geregistreerd. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen kleinkapitalen en imitaties daarvan, zoals wanneer kapitalen van verschillende korpsgrootten met elkaar worden gecombineerd. Slechts als een woord geheel in bovenkast staat wordt dit aangemerkt, niet wanneer het louter met een hoofdletter begint, zoals bij namen en aan het begin van een zin. Voor de registratie van de lettertypen op de titelpagina werd geen rekening gehouden met het drukkersadres. In de eerste plaats omdat niet alle titelpagina's een impressum vermelden; vooral in de vroegste uitgaven ontbreekt het impressum wel vaker of wordt het enkel in het colofon vermeld. Voorts blijkt uit onderzoek van toneelprogramma's van de Vlaamse jezuïeten dat impressa zich typografisch anders ontwikkelen dan de rest van de titelpagina.Ga naar voetnoot27 Grafieken 13 en 14 geven weer in welk deel van de onderzochte titelpagina's de verschillende lettertypen voorkomen. In de beginjaren komt gotisch voor op vrijwel alle titelpagina's en zijn aandeel slinkt slechts weinig tot ongeveer 1620. Vanaf het tweede kwart van de zeventiende eeuw begint het donkere lettertype echter sterker te wijken. Terwijl het gotische lettertype in 1620 nog op vier op de vijf titelpagina's voorkomt, duikt het gebruik ervan tot onder de 10% op het eind van de eeuw. Deze beweging staat in schril contrast met de opmars van de romein. Terwijl hij in de periode 1541-1550 nog maar mondjesmaat op titelpagina's voorkomt, wint hij snel terrein. In minder dan twintig jaar tijd verschijnt dit lettertype op meer dan de helft van de titelpagina's en in de periode 1621-1630 is de renaissanceletter op bijna elke titelpagina te vinden. In deze selectie zijn de eerste sporen van deze letter te vinden op een overheidspublicatie uit 1545, waarvoor de Antwerpse Joannes Grapheus zich wellicht | |
[pagina 79]
| |
genoodzaakt zag naar de romeinse letterkast te grijpen omdat een gotisch equivalent van de gewenste korpsgrootte niet beschikbaar of bruikbaar was (fig. 1).Ga naar voetnoot28 De Latijnse verwijzing onder het impressum naar de goedkeuring van dit werk is eveneens uit de romein gezet, wat gezien de taal van de formule niet verwonderlijk is. Grafiek 13: Het relatieve aantal titelpagina's waarop gotisch, romein (onderkast), romein kapitalen en kleinkapitalen voorkomen in Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen uit de periode 1541-1700. Bron: Torad, stcv 2 september 2011
In het kielzog daarvan doen romeinse kapitalen opgeld: de evolutie die zich aftekent, volgt die van romein onderkast op de voet. De opmars begint weinig later, maar verloopt even snel en in de periode 1631-1640 stijgt het aandeel van kapitalen zelfs boven dat van onderkast uit. Aan het eind van de zeventiende eeuw heeft dit lettertype de plaats van gotisch qua aanwezigheid op titelpagina's volledig overgenomen. Tot 1590 komen kleinkapitalen slechts in een beperkt percentage van de titelpagina's voor. Nadien neemt het langzaam toe en schommelt het van pakweg 30 tot 40% van de titelpagina's tussen 1591 en het eind van de zeventiende eeuw. Ook cursieven verschijnen geleidelijk aan meer en meer op de titelpagina (grafiek 14). Afgezien van het wat onregelmatige verloop van de stijgende lijn, die wellicht aan de omvang van de steekproef is te wijten en dus bij de meeste lettertypen is waar te nemen, is de algemene tendens duidelijk. Tegen het eind van de zeventiende eeuw is het gebruik van cursief op titelpagina's met ongeveer 80% algemeen te noemen. Dat ligt enigszins anders voor wat betreft cursieve kapitalen. Hoewel ook hun aanwezigheid voortdurend toeneemt, blijft het totale aandeel beperkt en stijgt het na ver- | |
[pagina 80]
| |
Figuur 1: Titelpagina van een overheidspublicatie uit 1545, waarop enkele elementen uit romeinen zijn gezet. Exemplaar Museum Plantin-Moretus, R1.1, onderdeel 8
| |
[pagina 81]
| |
loop van 160 jaar niet veel verder dan 10%. Het aandeel van de civilité in deze steekproef blijft eveneens erg beperkt. Grafiek 14: Het relatieve aantal titelpagina's waarop gotisch, cursief (onderkast), cursieve kapitalen en civilité voorkomen in Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen uit de periode 1541-1700. Bron: Torad, stcv 2 september 2011
| |
Het dominante lettertypeDe geschetste verschuivingen komen nog scherper tot uiting wanneer wordt nagegaan wat het lettertype is waaruit het grootste aantal woorden op de titelpagina is gezet. Wanneer hier de term ‘dominant’ wordt gebruikt, is dat puur in kwantitatieve zin, ongeacht de positie of de korpsgrootte van de woorden in kwestie. Voor elke titelpagina kan er bovendien maar één dominant lettertype zijn - bij een ex aequo is het lettertype aangekruist dat visueel overheerst. Natuurlijk vertelt dit criterium niet het hele verhaal; bij de opbouw van een titelpagina spelen veel meer factoren een rol dan louter letterfamilies. Denk maar aan het gebruik van korpsgrootten, kleur, ornamenten, illustraties en schikking. Anderzijds heeft dit criterium het voordeel dat het volkomen objectief is en dat de informatie voor een grote groep typografische titelpagina's vrij eenvoudig kan worden verzameld. | |
[pagina 82]
| |
Grafiek 15: Het relatieve aantal titelpagina's waarop het lettertype romein (onderkast) respectievelijk gotisch dominant is. Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen uit de periode 1541-1700. Bron: Torad, stcv 2 september 2011
In vergelijking met grafiek 13 wijkt gotisch als dominant lettertype hier wat sneller terug. Gotisch mag dan wel tot circa 1630 op het leeuwendeel van de titelpagina's voorkomen, op dat ogenblik domineert het puur in aantal woorden nog maar op 60% van de titelpagina's en vanaf 1631 loopt dat snel terug. Anderzijds relativeert grafiek 15 de opmars van romein onderkast: hoewel de renaissanceletter al in de periode 1561-1570 op meer dan de helft van de titelpagina's voorkomt, is het pas zeven decennia later dat dit lettertype ook in meer dan de helft van de gevallen domineert. Als dominante lettertype beleeft het zijn hoogtepunt in 1671-1680, maar het boet nadien weer in aan belang. Grafiek 16 maakt duidelijk dat romeinse kapitalen tot in de jaren dertig van de zeventiende eeuw in de schaduw van de onderkast blijven. Romein in bovenkast begint vanaf 1631-1640 langzaam maar zeker aan belang te winnen en zal aan het eind van de zeventiende eeuw op bijna 40% van de titelpagina's het belangrijkste dominante lettertype worden. Het parcours dat de cursief (onderkast) in dit opzicht uitbouwt, verklaart de terugval van de rechtopstaande evenknie tijdens de laatste twee decennia van de zeventiende eeuw. Plots veert het aandeel van de cursief op van ongeveer 5% in de periode 1671-1680 tot 20% in de jaren 1691-1700. Samenvattend kan men stellen dat het aandeel van het gotisch tegen 1700 gedeci- | |
[pagina 83]
| |
meerd is ten gunste van de romein in onderkast en bovenkast en het cursief, dat vooral naar het eind van de zeventiende eeuw een steeds ruimer gebruik kent. Grafiek 16: Het relatieve aantal titelpagina's waarop respectievelijk het lettertype romein (onderkast), romein kapitalen, gotisch of cursief dominant is. Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen uit de periode 1541-1700. Bron: Torad, stcv 2 september 2011
| |
Kijken en zienIn deze bijdrage werd de evolutie op de lange termijn onderzocht van gotisch naar romein in Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen op twee plaatsen: de tekstletter in het binnenwerk van het handgedrukte boek en de lettertypen op de typografische titelpagina. Voor wat het gebruik van de broodletter betreft, worden de bevindingen van Van Impe en Bos uit 2006 niet alleen bevestigd, maar kunnen ze ook worden verfijnd. Het uitgangspunt dat de overgang van gotisch naar romein wordt bepaald door het tekstgenre en afhankelijk daarvan trager dan wel sneller verloopt, komt zowel tot uiting wanneer grote, algemene inhoudelijke categorieën onder de loep worden genomen, als wanneer heel specifieke, kleinere tekstgenres worden onderzocht. Zo kon binnen de groep ‘taal- en letterkunde’ een onderscheid worden gemaakt tussen ‘toneelstukken’ enerzijds, waarbinnen de overgang naar gotisch nog vroeger komt, en ‘poëzie’ anderzijds. Deze observatie geeft een aanwijzing voor de richting waarin gezocht moet worden om het precieze mechanisme te ontrafelen. | |
[pagina 84]
| |
Het is duidelijk dat humanisten als Dirk Martens en gelijkgestemde collega's als de Gentse drukker en lettersnijder Joos Lambrecht hierin een belangrijke rol hebben gespeeld. Zoals bekend zette Lambrecht de Refereynen int vroede, int zotte, int amourueze, vertooght binnen Ghendt 20 april 1539 in dat jaar uit de romein, een in die tijd nog ongewone keuze die hij in het voorwoord verdedigde.Ga naar voetnoot29 Een aantal teksten in de volkstaal volgde dit voorbeeld, maar in de meeste gevallen ging het om nauw met de kunsten verbonden uitgaven, in de beginjaren vooral literatuur en architectuur.Ga naar voetnoot30 In die zin is het geen toeval dat het precies literaire genres zijn die als eerste de omslag van gotisch naar romein maken. Dat men er in de eerste helft van de zestiende eeuw nog niet rijp voor was om de renaissanceletter in Nederlandstalige boeken tot tekstletter te verheffen, bewijst het feit dat Lambrecht kort nadien voor andere publicaties in de volkstaal weer gotisch ging gebruiken.Ga naar voetnoot31 De richting was echter aangegeven en decennia later zullen het opnieuw juist literaire genres zijn die in de romanisering van het letterbeeld in Nederlandstalige boeken voorgaan. Opmerkelijk is het verschil tussen overheidspublicaties en tijdsgeschriften, die op de actualiteit inspelen. Beide tekstgenres willen het publiek informeren, in het eerste geval over nieuwe of wijzigende regelgeving, in het laatste geval over actuele gebeurtenissen van allerlei strekking. Een belangrijk verschil tussen beide genres is de instantie die informeert. Waar de eerstgenoemde publicaties op last van een overheid (stad, hertogdom, graafschap,...) worden uitgevaardigd, verschijnen tijdgeschriften vaak op initiatief van individuele auteurs of uitgevers. In stadsadministraties en centrale overheden maken ambtenaren de dienst uit die vaak een hogere opleiding hebben genoten en volgens de normen van de tijd klassiek geschoold zijn. De vraag is dan ook of de keuze voor romein als tekstletter (mede) onder hun invloed is gemaakt. Zoals in de inleiding werd geschetst, verliep de omschakeling van gotisch naar romein in de tekst van Latijnse edities afkomstig uit deze gewesten relatief snel. Dit proces voltrok zich binnen de tijdspanne van één generatie en binnen nauwelijks dertig jaar tijd veranderde het letterbeeld van deze publicaties fundamenteel. Het verschil met het Nederlandstalige drukwerk is enorm. Niet alleen wordt dit proces pas decennia later op gang gebracht, bovendien verloopt het ook veel trager. Tussen de aanvang ervan rond 1600 en het bereiken van het kantelpunt ligt zeventig jaar en dan zal het nog enkele tientallen jaren duren voor dit proces is voltooid. Welke oorzaken liggen aan deze verschillen ten grondslag? Wat was de rol van auteurs en drukkers/uitgevers bij dit beleid? Tot op welke hoogte werden deze veranderingen gestuwd door wijzigende tradities in omringende regio's? Om deze vragen te beantwoorden is vervolgonderzoek nodig, enerzijds naar de typografische gebruiken binnen tekstgenres geproduceerd in Vlaanderen, anderzijds naar de productie in omliggende regio's, zoals Frankrijk, Duitsland, Italië en de noordelijke Nederlanden. | |
[pagina 85]
| |
Uit de analyse van de gebruikte letterfamilies op titelpagina's van Nederlandstalig drukwerk uit Vlaanderen komen verschillende belangrijke elementen naar voren. Het gebruik van romeinen in onder- en bovenkast op titelpagina's vanaf de jaren veertig van de zestiende eeuw lijkt de ingrijpende omslag voor de tekstletter in het Nederlandstalige drukwerk ruim een eeuw later te hebben voorbereid. Uit een aantal casestudies, die in deze bijdrage wegens gebrek aan ruimte onbehandeld moest blijven, blijkt bovendien dat het gebruik van de renaissanceletter op titelpagina's parallel loopt met de introductie ervan in paratekstuele elementen van het binnenwerk, zoals de lopende titels, hoofdstuktitels, gedrukte marginalia, indexen en inhoudstafels. Op het ogenblik dat typografen in de zeventiende eeuw beslissen om het gotisch in de tekst door romein te vervangen, komt dit met andere woorden niet zomaar uit de lucht vallen. Deze ingrijpende verandering is dan al lang aangekondigd en voorbereid en het publiek lijkt er helemaal klaar voor. Het risico blijft beperkt, de afzet van de koopwaar wordt niet bedreigd. Hoewel de lijnen op de hierboven afgebeelde grafieken soms relatief snel lijken te verspringen, gaat het in de meeste gevallen toch over verschuivingen die zich over een periode van tien of tientallen jaren voltrekken. De hier behandelde typografische veranderingen bewandelen dus de paden van de geleidelijkheid. Langzaam sijpelen nieuwe lettertypen binnen. Het algemene beeld van boeken wordt voorzichtig bijgesteld - nooit bruusk of onverwacht. Lezers krijgen als het ware voldoende tijd om alvast te wennen aan het nieuwe letterbeeld en drukkers om hun letterkasten te vernieuwen en het oude materiaal op te gebruiken voor er wordt geïnvesteerd in versgegoten lood. Maar als deze veranderingen eenmaal zijn ingezet, lijkt niets ze nog te kunnen tegenhouden en is het alleen nog maar een kwestie van tijd dat de oude mode voor de nieuwe moet wijken. Deze culturele veranderingen bieden de typograaf ook nieuwe kansen, zoals een gerichter gebruik van de oude letter in specifieke genres en voor het leggen van nadruk. Zo verschuiven de betekenissen die van oudsher met bepaalde lettertypen werden geassocieerd. Tot slot bieden de hier in beeld gebrachte veranderingen van lettertypen op titelpagina's en in de tekst van boeken houvast, aan occasionele gebruikers van deze vroegmoderne boeken aan de ene kant en aan professionele hoeders ervan aan de andere kant. Zo krijgt de literatuur- of boekhistoricus een instrument in handen waarmee hij kan inschatten wat de mogelijke betekenissen kunnen zijn die schuilgaan achter het gebruik van romein of gotisch als tekstletter in concrete edities waarmee hij aan de slag gaat. De vergelijking van het voorkomen van deze of gene broodletter met de heersende mode - in het algemeen of meer specifiek binnen een welbepaald tekstgenre - kan nieuwe vragen oproepen over de intenties van auteurs, drukkers of het beoogde publiek van kopers en lezers. Bovendien verschaft deze bijdrage conservatoren, bibliografen en catalografen meer inzicht in de manier waarop verschillende, discrete typografische processen verlopen. Dat biedt hun de mogelijkheid intuïtieve dateringen van onvolledige of ongedateerde boeken te toetsen aan een objectief kader en voortaan niet alleen beter te kijken, maar bovenal ook meer te zien. | |
[pagina 86]
| |
Figuur 1: Psalterium. Mainz, midden vijftiende eeuw. Mainz, Stadtbibliothek, hs ii 141, 10r
|
|