Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 18
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Louis Saalmink
| |
[pagina 32]
| |
Figuur 1: Portret van Elias Annes Borger uit Dichterlijke nalatenschap (particuliere collectie)
| |
Elias Annes Borger en zijn Dichterlijke nalatenschapHet boekje dat Delhaas en de zijnen verkochten was getiteld Borger's boezem-klagt bij de graven zijner geliefde panden. Het bevat van Elias Annes Borger de gedichten ‘Gesprek met mijn kind’ (gewoonlijk getiteld ‘Iets voor mijn kind’) en ‘Tranen aan den Rhijn’ (doorgaans geheten ‘Aan den Rijn, in de lente van het jaar 1820’ en bekend als ‘Het Rijntje’), dat door mevrouw Dorbeen in Hildebrands Camera obscura werd gereciteerd.Ga naar voetnoot5 Dit artikel gaat | |
[pagina 33]
| |
over de werkjes van en over Borger waarmee Delhaas en anderen hebben gecolporteerd en in relatie hiermee over de druk- en tekstgeschiedenis van Borgers poëzie. Uit beide, ook nu nog aangrijpende gedichten spreekt een onwankelbaar godsvertrouwen. De keuze van Delhaas getuigde van strategisch-commercieel inzicht vanwege het contrast tussen Borgers openbaar en persoonlijk leven. Borger werd, net als Pieter Nieuwland en Jacobus Bellamy, in een eenvoudig milieu in 1784 te Joure geboren, maar wist het al jong tot gevierd kanselredenaar en hoogleraar in Leiden te brengen. In maatschappelijk opzicht had iemand van zijn geboorte niet hoger kunnen stijgen, maar zijn privéleven was vol rampspoed. Hij verloor zijn eerste vrouw binnen een jaar na hun huwelijk en ook zijn tweede vrouw stierf kort na het kraambed, evenals hun dochtertje. Zelf stierf hij - alom betreurd - reeds in 1820, ruim 36 jaar oud.Ga naar voetnoot6 Borger had aanvankelijk meer naam als predikant dan als dichter. In een aankondiging van het tweede deel van zijn Leerredenen uit 1821 schreef de beoordelaar dat hij er niet verder over wilde uitweiden ‘omdat bijna iedereen het werk zal bezitten en gelezen hebben’.Ga naar voetnoot7 Maar van de Leerredenen is de zesde druk verschenen in 1848, terwijl Borgers dichtwerken veel langer leverbaar zijn gebleven. En ‘Aan den Rijn’ is zowel opgenomen in de bloemlezing van Victor E. van Vriesland, Spiegel van de Nederlandse poëzie 1100-1900 als in die van Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Borger's boezem-klagt telde twaalf pagina's. K.F. Ollemans bezorgde later een soortgelijk begeleidend briefje bij een boekje van acht pagina's, getiteld Sterven ver van huis en uitgegeven bij F.W. Vislaake te Amsterdam.Ga naar voetnoot8 De gedrukte prijs daarvan was 5 cent. Op de teksten die door colportage werden verspreid, rustte meestal geen kopijrecht en als dat nog wel gold, werd zo'n tekst, bijvoorbeeld Tollens' Echtscheiding, zonder auteursvermelding op de markt gebracht. In het geval van Borger's boezem-klagt wordt de auteur wel vermeld en bovendien was Borgers Dichterlijke nalatenschap, waarin ‘Iets voor mijn kind’ en ‘Aan den Rijn’ voorkomen, pas in 1836 verschenen en dus in tweede druk (1837) nog volop leverbaar.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 34]
| |
Figuur 2: Titelpagina van E.A. Borger, Dichterlijke nalatenschap, 2e druk (particuliere collectie)
Borger was ten tijde van het proces tegen Delhaas in 1842 al twintig jaar dood en het kopijrecht duurde volgens de wet van 1817 niet langer voort dan twintig jaar na de dood van de auteur,Ga naar voetnoot10 maar in het ‘Voorberigt’ van de Dichterlijke nalatenschapGa naar voetnoot11 wordt gesproken over de ‘aankoop van eenige zijner gedrukte verzen op eene zoogenaamde fondsverkooping’,Ga naar voetnoot12 waardoor het idee was ontstaan tot het bijeenbrengen ‘van het sedert bijna twintig jaren verspreide, en in gebrekkige afschriften, soms in gebrekkige uitgaven, bewaarde Dichtwerk van onzen Borger’. De uitgevers S. en J. Luchtmans in Leiden en Van Paddenburg & Comp. in Utrecht beschouwden zich dus als de eigenaars van het kopijrecht. En de juridische nuances daargelaten werd het over het algemeen onder vooraanstaande boekverkopers niet fatsoenlijk geacht het eigenaarsrecht te schenden | |
[pagina 35]
| |
van iemand die dat naar uitgeversusance bezat. Bovendien moet bedacht worden dat Borgers poëtische oeuvre maar beperkt in omvang is en dat ongeveer de helft van de Dichterlijke nalatenschap in beslag wordt genomen door vertalingen, vooral van ‘Aan den Rijn’, door de ‘Verhooring van Borger's klagte: Aan den Rijn’ en door de ‘Uitboezemingen bij Borger's dood door verschillende Nederlandsche dichters’, welke laatste op een na geen afzonderlijke titel hebben. Bovendien is het aannemelijk dat de reguliere boekhandel geen liedblaadjes of andere populaire literatuur verkocht. Het is dus mogelijk dat de vijfboekhandels die Gorinchem in 1842 op een inwonertal van 8200 telde,Ga naar voetnoot13 niet langer de verspreiding van Borgers twee bekendste gedichten door straathandelaars wilden aanzien en op de arrestatie van het drietal hebben aangestuurd. | |
ProcesOp 25 juni werden de drie colporteurs wegens bedelarij of medeplichtigheid daaraan veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, na afloop waarvan zij naar een bedelaarskolonie moesten worden gezonden,Ga naar voetnoot14 waarvan Suzanna Jansen in Het pauperparadijs (2008) een levendig beeld heeft geschetst. Tegen dit vonnis zijn de beklaagden in hoger beroep gegaan, dat op 24 september 1842 door het provinciaal gerechtshof van Zuid-Holland in 's-Gravenhage is behandeld. De Haagse advocaat mr. D.H. Levyssohn heeft zich belast met hun verdediging.Ga naar voetnoot15 Waarschijnlijk konden de beklaagden hun advocaat niet betalen, en werd hij hun in het kader van het toen bestaande armenrecht toegewezen.Ga naar voetnoot16 De advocaat betoogde dat de verdachten geen ‘zedelooze straatdeunen’ hebben uitgevent ‘voor enkele centen’ maar ‘de verhevene, zielroerende schoone gedichten van onzen eenigen Borger’. Het laten drukken daarvan was niet strafbaar. In de begeleidende brief die de verdachten achterlieten, wordt weliswaar gezegd: ‘latende de prijs daarvan, aan de beslissing van UEd. edelmoedig gevoel’, en er is dus geen vastgestelde prijs, maar er is wel sprake van koop en verkoop tegen een ‘door den kooper bepaalden en mij voldoende voorkomende prijs’ en zeker niet van bedelarij, het vragen om een aalmoes zonder tegenprestatie te leveren. Aardig is nog dat de advocaatGa naar voetnoot17 erop wees dat mr. P.N. Arntzenius, advocaat-generaal bij de Hoge Raad, volgens de rechtbank in Gorinchem | |
[pagina 36]
| |
ook een bedelaar genoemd zou kunnen worden, want hij heeft in 1842 een vers laten drukken en rondzenden getiteld ‘Bedelbrief aan de ingezetenen van 's Gravenhage’. De prijs was ‘25 cents of naar willekeur’. Het Openbaar Ministerie wierp wat dit betreft tegen dat het hier ging om een actie ‘ten behoeve der algemeene armen’. Het Hof sprak de beklaagden op 30 september vrij, want zij hebben getracht in hun onderhoud te voorzien en hebben zich formeel niet aan bedelarij schuldig gemaakt. Ondertussen hadden zij wel vijfenhalve maand in gevangenschap doorgebracht. | |
Boezem-klagtHet exemplaar van Borger's boezem-klagt waarmee het gezin Delhaas in Gorinchem colporteerde was in 1842 gedrukt bij J.A. de la Vieter in Den Haag en dit is de vroegst overgeleverde gedateerde druk ervan. In de begeleidende brief zei Delhaas dat hij een gegoede burger ‘dezer stad’ was. In de Verhooring van Borgers Klagten aan den Rijn, waarover later meer, zei Delhaas dat hij ‘sedert het jaar 1842 al de Werkjes over den grooten Borger [heeft] rondgebragt’.Ga naar voetnoot18 De druk uit 1842 is dus waarschijnlijk ook de eerste waarmee Delhaas colporteerde. In 1843 werden dezelfde teksten onder dezelfde titel (12 p.) uitgegeven bij de Jordaandrukker F.G.L. Holst in Amsterdam. In het daarbij gevoegd gedrukt schrijven is ook sprake van ‘dezer stad’: Delhaas noemde zich dus overal burger ‘dezer stad’. Hij zei ook dat hij ‘eene Nieuwe Brochure’ aanbood, omdat ‘mij eene ramp bejegende’ bij het rondbrengen van Borgers gedichten, ‘even zoo als in de grootste Steden van het Koningrijk der Nederlanden voorheen geschiedde’. Hij beschouwde deze brochure waarschijnlijk als nieuw, omdat er twee kleine gedichten aan waren toegevoegd. Met de ‘ramp’ duidde hij zijn arrestatie aan en de gevolgde processen, waarvoor hij verwees naar het Weekblad van het regt.Ga naar voetnoot19 Na hun maandenlange opsluiting ‘zonder eenige schadevergoeding’ bleek bij thuiskomst dat hun zes overige kinderen noodgedwongen ‘alles’ hadden ‘verkocht en verteerd’, waardoor het hele gezin ‘finaal gerinnueerd’ is geraakt. Daarom heeft hij het colporteren hervat; alleen is nu de prijs vastgesteld op het met de hand ingevulde bedrag van 25 cent - er is dus nu duidelijker dan voorheen sprake van koop en verkoop en niet van bedelarij. Als men het boekje niet wilde houden, werd men wel verzocht een vergoeding te geven voor het lezen en ter voldoening van de ‘wet op het Patentregt’. Anders dan bij opneming in de voormalige gilden, waarvoor een mate van bekwaamheid moest worden aangetoond, kon men het patent verkrijgen voor een bepaald beroep in een bepaalde plaats tegen betaling van een vastgesteld bedrag. De boekhandelaar Gebhard zou zich een paar jaar later in zijn antwoord op de vraag ‘Bestaat er verval of kwijning in den Boekhandel?’ erover beklagen dat het patentrecht ‘aan allerlei marskramers en uitventers bij hun kwakzalverijen dezelfde rechten toekende’ als aan serieuze beroepsbeoefenaars.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 37]
| |
Figuur 3: Titelpagina van Borger's boezem-klagt. Amsterdam, F.G.L. Holst, 1843 (particuliere collectie)
De overgeleverde, inhoudelijk identieke, gedateerde en ongedateerde drukken die bij Holst zijn verschenen, zijn niet allemaal uitgevent door Delhaas: behalve drukken met het adres Rozenstraat is er ook een druk overgeleverd met het adres Egelantiersgracht.Ga naar voetnoot21 Bovendien zijn er aanzienlijk latere drukken die zijn uitgekomen in Amsterdam bij de opvolger van Holst, G. van der Linden (12 p.). Verder is er nog een druk verschenen, geproduceerd te Deventer op de ‘Sneldruk van P. de Lange, Nieuwe Markt’ (14 p.) en één bij Nobels in Haarlem. Ten slotte zijn er twee drukken (8 p.) uitgekomen bij F.W. Vislaake, op twee verschillen adressen in de Jordaan. Deze twee laatstbekende uitgaven bevatten, net als die van De la Vieter in Den Haag, alleen ‘Gesprek met mijn kind’ (maar zonder vermelding van de titel) en ‘Tranen aan den Rijn’. De drukken van Vislaake behoren echter tot een andere teksttraditie. | |
[pagina 38]
| |
Er zijn dus naast en na Delhaas ook andere colporteurs geweest die geprobeerd hebben met de uitgaven van Borger bij Holst inkomsten te genereren en waarschijnlijk waren de boekjes ook in winkels als die van Holst te koop. De uitgaven van Holst, Van der Linden en De Lange bevatten behalve Borgers gedichten ‘Gesprek met mijn kind’ en ‘Tranen aan den Rhijn’ ook de korte rouwgedichten ‘Ter nagedachtenis van den hoogleeraar E.A. Borger’, meestal ondertekend: E., en ‘Bij de begraafplaats van den hoogleeraar E.A. Borger’, gedateerd 1820 of 1826 en ondertekend: G.J.v.d.K. of C.J.v.d.K. Deze twee gedichten komen niet voor in Borgers Dichterlijke nalatenschap. | |
Boezem-klagt, grotere en andere uitgavenEr zijn eveneens drukken van de Boezem-klagt verschenen die 16 tot 24 pagina's tellen. Eén druk (16 p.) heeft op de titelpagina het jaartal 1844 en is ‘Gedrukt voor rekening van J.D.H.’, dit is Jan Delhaas. Deze druk (met handgeschreven prijs van 25 cent) begint anders, namelijk met het gedicht uit 1814 ‘Aan mijne geliefde, op den dag van onze trouw’ (Borgers eerste trouwdag). De tekst hiervan is wel compleet, alleen zijn steeds twee regels uit de oorspronkelijke redactie samengevoegd tot één regel druks. Toegevoegd is bovendien het gedicht ‘Verhooring van Borger's klagte aan den Rhijn, in de lente van het jaar 1820’ door F.C. de Greuve (1792-1863), een tekst die evenals ‘Aan mijne geliefde’ ook voorkomt in Borgers Dichterlijke nalatenschap. Een andere druk (16 p.) heeft op de titelpagina ‘Amsterdam 1847. In eigendom van J. Delhaas. 1847’, en begint ook met ‘Aan mijne geliefde’. Hier is de normale regellengte gebruikt, maar is het gedicht incompleet: het bevat slechts drie strofen (24 van de 68 regels).Ga naar voetnoot22 Het gedicht van De Greuve ontbreekt hier. Dit boekje (gedrukte ‘Prijs 25 Centen’) is dus wat royaler uitgevoerd dan de druk van 1844 en bevat bovendien de mededeling: ‘Het Portret van dezen verdienstelijken Hoogleeraar [...] is te bekomen bij voornoemden J. Delhaas’. In een ongedateerde uitgave ‘Gedrukt te Arnhem, bij Pieter Adriaan de Jong. Voor rekening van: J.D.H.’ komt wel een portret (in boekformaat) van Borger voor, met een onderschrift van J. de Kruijff (18 p., handgeschreven prijs van 32 cent). Deze druk bevat dezelfde teksten als de uitgave van 1847. Met deze drie drukken is zeker door Delhaas gecolporteerd. Dat is ook het geval met een druk die de uitvoeriger titel heeft Borger's boezem-klagt bij de graven zijner geliefde panden, met de verhooring van Borger's klagten aan den Rijn,... Deze uitgave (20 p., gedrukte ‘Prijs 25 Cents, of naar willekeur’) is ‘Gedrukt in deze stad, Voor Rekening van J. Delhaas’. Zij bevat van Borger de volledige tekst van ‘Aan mijne geliefde’ (met twee verzen op één regel), ‘Gesprek met mijn kind’ en ‘Tranen aan den Rhijn’. Daarnaast staan er rouwgedichten in die al in de edities van 1843 en later van Borger's boezem-klagt voorkomen en de eerdergenoemde ‘Verhooring van Borger's klagte aan den Rijn’. Verder bevat het boekje ‘Uitboezemingen bij Borger's dood’, van de gerenommeerde Groningse dichter mr. H.A. Spandaw (1777-1855), een gedicht dat eveneens figureert in de Dichterlijke nala- | |
[pagina 39]
| |
tenschap.Ga naar voetnoot23 Figuur 4: Titelpagina van Verhooring van Borgers Klagten aan den Rijn, voor rekening van J. Delhaas (particuliere collectie)
De samenstellers hiervan hebben geen toestemming gekregen de ‘Lijkzang op Elias Annes Borger’ op te nemen van Hendrik Tollens Cz. (1780-1856) en dit gedicht, aanvankelijk gepubliceerd in De nagedachtenis van Elias Annes Borger, plegtig gevierd (1821) en daarna in het eerste deel van Tollens' Nieuwe gedichten (1821) is dan ook niet in de verschillende drukken van Borger's boezem-klagt terug te vinden. Tollens heeft aan het begin van zijn ‘Lijkzang’ wel duidelijk verwezen naar de aanvang van ‘Iets voor mijn kind’. En de slotregel bij Tollens bevat een toespeling op het eind van ‘Aan den Rijn’.Ga naar voetnoot24 Ook het gedicht ‘Verhooring van Borger's klagte’ van F.C. de Greuve dat in sommige drukken waarmee werd geleurd, is opgenomen, neemt Borgers ‘Aan den Rijn’ als uitgangspunt. | |
[pagina 40]
| |
Dat geldt eveneens voor het gedicht ‘Aan den Rijn, in de lente van het jaar 1821’ in de Nederlandsche muzen-almanak 4 (1822), p. 117-120 van P.R. Feith (1773-1853).Ga naar voetnoot25 Behalve met Borger's boezem-klagt moet Delhaas ook hebben geleurd met de al eerder genoemde Verhooring van Borgers Klagten aan den Rijn.Ga naar voetnoot26 Op de titelpagina van de twee hiervan overgeleverde edities (24 p.) wordt vermeld: ‘Gedrukt in deze stad, voor rekening van J. Delhaas’. De inhoud van deze drukken is gelijk aan die van Borger's boezem-klagt met de uitgebreide titel, alleen zijn uit de Dichterlijke nalatenschap nog meer ‘Uitboezemingen bij Borger's dood’ toegevoegd, onder meer van D. Bax (1793-1837). Het betreft hier dus in feite een opnieuw uitgebreide editie van Borger's boezem-klagt. Onderaan de titelpagina van de tweede druk staat de vraag: ‘Verzoeke zeer vriendelijk, om wel naar den naam te vragen aan diegene, die dit terug haalt’. Hier wordt indirect gerefereerd aan een verschijnsel dat in de volksmond ‘matennaaien’ heet. Een derde titel die Delhaas aan de man heeft proberen te brengen, is Uitboezemingen bij Borger's dood, door verschillende Nederlandsche dichters. Dit boekje is ‘Gedrukt te Amsterdam, voor J. Delhaas’ en bevat geen gedichten van Borger zelf, maar wel alle rouwdichten die voorkomen in Borgers Dichterlijke nalatenschap, dat dus als kopij moet hebben gediend. De boekjes waarmee Delhaas ging venten, konden een begeleidende brief bevatten waarin hij vrij uitvoerig zijn situatie uiteenzette, beginnend met de woorden: ‘Niet een sterveling is boven het wisselvallige van het ondermaansche leven verheven’. In de begeleidende brief die wordt geciteerd in het Weekblad van het regt en die voorkomt bij een van de drukken van Holst uit 1843 wordt bovendien gezegd dat hij ‘hielp jaar in en jaar uit eene menigte ambachtslieden, met hunne huisgezinnen aan hun dagelijks brood’. De passage over het verschaffen van werk aan anderen komt niet meer voor in de brief aan de ‘Waarde en geachte Lezers’ in het boekje Verhooring van Borgers klagten aan den Rijn of in dezelfde brief bij de nog te behandelen biografie Elias Annes Borger, zijn leven en zijne dichtvruchten. In de Uitboezemingen is echter een andere tekst opgenomen, waarin nog wel over de broodwinning voor anderen wordt gesproken: ‘Het gaat de Mensch gelijk de baren der Zee, vroeger was ik een man die aan vele lieden brood verschafte, en nu moet ik zien of ik bij de Ingezetenen een Boek kan verkoopen voor den prijs van [ingegrift: 30] Cents.’ Het lijkt mij dat Delhaas met de Uitboezemingen op pad is geweest in de periode nadat hij met Borger's boezem-klagt ventte en voordat hij de kost probeerde te verdienen met de Verhooring van Borgers klagten aan den Rijn. Er is slechts één druk van de Uitboezemingen bekend, dus de belangstelling voor gedichten alleen óver Borger zal niet groot zijn geweest. | |
[pagina 41]
| |
Biografie van Elias Annes Borger te koop aangebodenElias Annes Borger, zijn leven en zijne dichtvruchten is een biografie van Borger voor kinderen. De oorspronkelijke editie daarvan verscheen bij G. Theod. Bom in Amsterdam zonder vermelding van auteursnaam en jaartal, maar is uitgegeven in 1850.Ga naar voetnoot27 Deze editie met portret telt 92 pagina's. Hiervan is een titeluitgave verschenen die blijkens de nieuwe omslagtitel (Elias Annes Borger, Neêrlands jongelingschap ten voorbeeld gesteld) is uitgegeven bij Koopman & Lotz in Amsterdam. Het eigendomsrecht is in 1857 door G. Theod. Bom overgedaan aan P.A. de Jong in Arnhem.Ga naar voetnoot28 Deze heeft een nieuwe editie (104 p.) laten verschijnen die tevens ‘uitboezemingen van eenige Nederlandse dichters’ bevat, te weten de eerdergenoemde gedichten van H.A. Spandaw en D. Bax. De Jong moet nog het plan hebben gehad een tweede druk op de markt te brengen.Ga naar voetnoot29 In 1866 is het kopijrecht overgegaan naar S.E. van Nooten in Schoonhoven,Ga naar voetnoot30 die mogelijk de tweede druk op de markt heeft willen brengen. Hoewel er van Borger's boezem-klagt een ongedateerde uitgave bestaat ‘Gedrukt te Arnhem, bij Pieter Adriaan de Jong. Voor rekening van: J.D.H.’ (= J. Delhaas), heb ik geen aanwijzing gevonden dat Delhaas ook betrokken is geweest bij de uitgebreide editie van Elias Annes Borger van De Jong, die blijkens diens fondsveilingcatalogus voor het publiek f 1,25 kostte en daarmee te duur was voor Delhaas. Van Elias Annes Borger verscheen ook een compres gedrukte uitgave die 48 pagina's telt en op de titelpagina de vermelding heeft: ‘In eigendom en voor rekening van J. Delhaas gedrukt bij T.C. Hoffers, te Rotterdam’, die na 1850 in het licht moet zijn gekomen.Ga naar voetnoot31 De uitgaven die vervolgens verschenen bij T.E. Jansen in Nijmegen tellen ook 48 pagina's en bevatten dezelfde prozatekst als de duurdere uitvoeringen (maar niet de dichterlijke uitboezemingen). Een van de drukken van Jansen bevat weer Delhaas' brief ‘Waarde en Geachte Lezers’. In tegenstelling tot de editie van Hoffers bevatten de uitgaven van Jansen wel een portret.Ga naar voetnoot32 Jansen zou tussen 1848 en 1867 werkzaam geweest kunnen zijn.Ga naar voetnoot33 Ik heb geen aanwijzing gevonden dat Hoffers of Jansen na het ver- | |
[pagina 42]
| |
schijnen van de oorspronkelijke editie in 1850 eigenaar van het kopijrecht van Elias Annes Borger is geworden. De edities van Hoffers en Jansen moeten dus als nadruk, volgens Van Lennep te onderscheiden van ‘emfazis’,Ga naar voetnoot34 worden beschouwd, en wel als een ongeoorloofde nadruk ofwel roofdruk. Met twee edities van Elias Annes Borger heeft Delhaas dus zeker ook gevent. Kan in het geval van de Boezem-klagt en de Verhooring nog worden gezegd dat het gaat om teksten van een auteur die al meer dan twintig jaar dood was, voor de biografie Elias Annes Borger kan dat argument niet meer worden gehanteerd. En waar Delhaas nog als verontschuldiging zou kunnen aanvoeren dat hij niet op de hoogte was van de regels over het kopijrecht, professionele drukkers als Hoffers en Jansen konden toch geacht worden op de hoogte te zijn van de geldende regelgeving. | |
Gebrekkige afschriften, gebrekkige uitgaven, andere teksttraditieIn het voorbericht van de Dichterlijke nalatenschap wordt gesproken over de ‘gebrekkige afschriften’ en ‘gebrekkige uitgaven’ waarin Borgers dichtwerk tot dan toe werd bewaard. Nu heeft J.W. Muller al in 1892 opgemerkt,Ga naar voetnoot35 dat er twee reguliere gedrukte versies van ‘Aan den Rijn’ bestaan. Waar in de Nederlandsche muzen-almanak voor 1821 (eerste druk, p. 201) en in Borgers Dichterlijke nalatenschap (eerste druk, 1836, p. 73 en tweede druk, 1837, p. 72) de vierde regel luidt ‘Ontslagen van de waterboei’, staat in de Nederlandsche muzen-almanak (tweede druk, p. 201) en bij Hildebrand: ‘Ontslagen van de winterboei’. Bovendien, in alle drukken van Borger's boezem-klagt en verwante publicaties staat in ‘Tranen aan den Rhijn’ de zinsnede ‘Ontslagen van zijn winterboei’ (cursivering van mij). In de Franse en de Engelse vertaling die zijn opgenomen in de Dichterlijke nalatenschap staat ook ‘chaines de l'hiver’ en ‘winter chain’. De lezingen met ‘winterboei’ en de overeenkomstige vertalingen kunnen dus zijn gebaseerd op de tweede druk van de Muzen-almanak en hoeven niet te worden toegeschreven aan ‘gebrekkige afschriften’ en ‘gebrekkige uitgaven’. De twee drukken van Vislaake wijken af van alle andere mij bekende, want de eerste regel van ‘Iets voor mijn kind’ luidt daar: ‘Mijn kind! ziet gij die kerk? Dáár ligt het overschot’ in plaats van: ‘Ziet gij die kerk, mijn kind? daar rust het overschot’ (cursivering van mij).Ga naar voetnoot36 Ook de afzonderlijke druk van Iets voor mijn kind (1815) heeft de redactie met ‘rust’. Verderop staat bij Vislaake bijvoorbeeld nog ‘scherpe en zilte vocht’ in plaats van ‘scher- | |
[pagina 43]
| |
pe en zilte nat’ en ‘duurgekochte leed’ in plaats van ‘hartverplettrend leed’. De drukken van Vislaake moeten dus wel gebaseerd zijn op ‘gebrekkige afschriften’ of ‘gebrekkige uitgaven’, of liever gezegd: andere afschriften of drukken. Het is aannemelijk dat Vislaake niet de eerste uitgever van deze afwijkende redacties is, maar dat deze inderdaad al veel langer circuleerden. De redactie met ‘zijn winterboei’ in de goedkope uitgaven kan op grond van het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ ook heel wel afkomstig zijn uit de afschriften en uitgaven waarvan vóór 1842 geen sporen zijn terug te vinden. | |
EpiloogJeroen Salman heeft een beeld geschetst van drie marskramers met boeken, maar de meeste colporteurs hebben geen sporen van hun schamel bestaan nagelaten.Ga naar voetnoot37 Bij Delhaas hebben we te doen met iemand die afkomstig zei te zijn uit de gegoede stand (archiefonderzoek kan daarover mogelijk meer duidelijkheid verschaffen).Ga naar voetnoot38 Hij probeerde zich te onderscheiden door de kwaliteit van zijn koopwaar: hij verkocht geen populaire lectuur maar hoge literatuur, uitsluitend van en over één schrijver, en trachtte zijn status te handhaven door zich te richten op verkoop onder zijn voormalige standgenoten. Hij ondertekende zijn begeleidende brieven en wilde dus geen anonieme leurder zijn, hij manifesteerde zich als een individu. Bij hem is alleen sprake van productdifferentiatie in zoverre dat hij behalve gedichten van en over Borger ook diens losse portret en zijn biografie (voor kinderen) verkocht. Borger's boezem-klagt onderging bij Holst en Van der Linden in opeenvolgende drukken geen wijziging. De laatste druk van Van der Linden kostte blijkens een potloodaantekening 10 cent. Met deze boekjes werd dus door andere venters onder het gewone volk gecolporteerd. Maar we mogen aannemen dat een marskramer, anders dan Delhaas, een groter aanbod had, waaruit een keus gemaakt kon worden. Andere leurders kunnen overigens heel goed ook stichtelijke lectuur hebben verkocht, want Johannes van 't Lindenhout (1836-1918), die later zelf Bijbelcolporteur zou worden, vertelde dat zijn ouders in zijn jeugd van een oude colporteur annex zanger van geestelijke liederen twee stichtelijke boekjes kochten.Ga naar voetnoot39 Delhaas is overigens geenszins te vergelijken met Jos. Goudswaard (1870-1959) die voor gerenommeerde uitgevers ‘kostbare standaardwerken en bibliofiele edities’ in Vlaanderen aan de man bracht en wiens ‘doelgroep bestond uit de intellectuele bovenlaag’Ga naar voetnoot40 en die zich ook allerminst bescheiden gedroeg; een minister voegde hem toe: ‘ik heb nog nooit een boekverkoper ontmoet met zoveel branie als u; u weet bij mij binnen te dringen als een inbreker’.Ga naar voetnoot41 | |
[pagina 44]
| |
Borgers Dichterlijke nalatenschap (prijs f 2,00) werd verspreid door de reguliere uitgeverij en boekhandel, later onder andere in een elegante, derde druk uit 1852 in klein formaat van Kruseman in Haarlem (f 1,40),Ga naar voetnoot42 die in 1858 ook nog een vijfde druk uitgaf onder de titel Nagelaten gedichten (f 1,25 met portret).Ga naar voetnoot43 Daarna verscheen een schooluitgave, ook aangeduid als ‘volksuitgaaf’, van de Dichterlijke nalatenschap bij Roelants in Schiedam, nummer 100 in de reeks Klassiek letterkundig pantheon (f 0,30). Ten slotte kwamen Borgers Gedichten (f 0,35, gebonden f 0,65) nog uit bij de Gebroeders Cohen, de bekende handelaren in overgenomen fondsartikelen. Dat in Borgers Dichterlijke nalatenschap gesproken wordt over ‘gebrekkige uitgaven’ duidt al op handel in het ambulante circuit, die bevorderd werd door de omstandigheid dat Borger in 1820 was overleden, waardoor er na twintig jaar geen formeel kopijrecht meer op zijn poëzie rustte. Die verspreiding van Borgers werk door omlopers is een verschijnsel dat zich bij andere populaire auteurs uit de negentiende eeuw veel minder voordoet, al kan met hun werk wel via intekenlijsten gecolporteerd zijn. De receptie van Borgers werk vond plaats langs vijf kanalen: 1) de reguliere boekhandel gericht op de gegoede burgerij; 2) de colportage door Delhaas met goedkope boekjes, maar ook gericht op de gegoede burgerij; 3) de handel in schoolboeken; 4) de ambulante handel, gericht op het gewone volk en 5) de handel in overgenomen fondsartikelen. Borgers werk kwam op deze wijze in de loop der tijden beschikbaar voor een scala van groepen lezers. Behalve in gedrukte vorm kan literair werk ook handschriftelijk worden overgeleverd. Omdat dergelijke handgeschreven documenten altijd uniek zijn en zelden zijn overgeleverd, is het moeilijk een beeld te krijgen van de omvang van de handschriftelijke overlevering. Ik breng die alleen ter sprake omdat ik in het bezit ben gekomen van een verzamelhandschrift van 188 pagina's. Op de binnenzijde van het omslag staat ‘22 Januarij 1872 G.F.C. Bruggink’. Het cahier bevat, in twee handen, allerlei, meest contemporaine, godsdienstige, vaderlandslievende, maar ook wel luimige gedichten. Bijvoorbeeld: ‘Eenige Deviezen op Transparanten, Ter gelegenheid van De Aprilfeesten 1872’. Iedereen werd in de negentiende eeuw geconfronteerd met sterfte van kinderen en van kraamvrouwen, zo niet in het eigen gezin dan toch in zijn naaste familie of omgeving. Het is dus begrijpelijk dat iemand in dit schrift Borgers gedicht ‘Tranen aan den Rijn’ opnam, om dat bij de hand te hebben. In dit geval werden echter bovendien omvangrijke rouwdichten op Borgers dood overgeschreven uit het boekje Verhooring van Borger's klagten aan den Rijn, ook al was dat goedkoop in gedrukte vorm verkrijgbaar. | |
[pagina 45]
| |
Figuur 5: Afschrift van Borgers Tranen aan den Rijn in handschrift voor eigen gebruik (particuliere collectie)
Vergelijkbaar met die van Borger is de verspreiding van Tollens' werk. Van zijn Gedichten werd een minder kostbare editie uitgegeven (1822), zijn verhalend gedicht ‘Tafereel van de overwintering der Hollanders op Nova Zembla’ verscheen eerst in 1820 in de Werken der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, daarna in het eerste deel van Tollens' Nieuwe gedichten (1821, prijs f 3,60), maar ook al snel (1822) in een goedkope uitgave van f 0,15.Ga naar voetnoot44 Van zijn anoniem verschenen gedicht Philemon waren behalve reguliere uitgaven ook edities van Jordaandrukkers voorhanden. Van ‘huis tot huis met Boekjes te venten, en zoo doende zijne kinderen niet te laten verhongeren, hoe zwaar het ook valt, ik ben het toch verpligt’.Ga naar voetnoot45 Dit schreef Delhaas in het voorwoord van de editie van Borger's boezem-klagt met de uitgebreide titel - hij beschouwde het colporteren als iets waarnaar hij was afgezakt. Aan het slot van dat | |
[pagina 46]
| |
voorwoord heeft hij een ‘ps.’ toegevoegd: ‘Zoo UEd. soms niet genegen mogt zijn tot aankoop, zoo is zeer vriendelijk mijn verzoek, of ik mij in UEd. gunst mag aanbevelen.’ Dit lijkt wel erg op het vragen om een aalmoes zonder tegenprestatie, anders gezegd: bedelen. Op een ingevoegd strookje in genoemd boekje zei hij bovendien dat ‘het niet is, om er eene broodwinning van te maken, en het is slechts voor eene keer’ dat hij verzocht of men ‘zoo barmhartig’ wil zijn het achtergelaten exemplaar voor de vastgestelde prijs te behouden. Aan slot van het voorwoord van de latere druk van de Verhooring van Borgers Klagten aan den Rijn staat echter: ‘doch dit zij de laatste maal, dat dit boekje u misschien nogmaals wordt ter hand gesteld’, waarmee hij toegaf dat het niet ging om een eenmalige actie, maar dat burgers het boekje weer op hun deurmat konden vinden. In het voorwoord van de vroegste druk van de Verhooring zei Delhaas dat hij een ‘Vader van 60 jaren oud’ was. In de latere druk staat dat hij ‘63 jaren oud’ was en ‘sedert het jaar 1842 al de Werkjes over den grooten Borger [heeft] rondgebragt’. Figuur 6: Slot van een brief aan de lezer door J. Delhaas, 63 jaren oud (particuliere collectie)
| |
[pagina 47]
| |
Als deze editie omstreeks 1860 is verschenen en als Delhaas toen inderdaad 63 jaar was, moet hij zijn geboren omstreeks 1797. Hij heeft dan vanaf 1842, dus zo'n achttien jaar met Borgers werkjes gecolporteerd. Aangezien hij zijn handelsproducten in Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Arnhem en Nijmegen heeft laten drukken, bestreek hij bij zijn colportage een groot deel van het land en neem ik aan dat hij de nacht in logementen doorbracht waar ook de zelfkant verbleef.Ga naar voetnoot46 Hij bleef zich er echter op beroepen ‘een gegoed en ingezeten burger geweest’ te zijn. Het lijkt mij dat er ook colporteurs waren die niet beter wisten dan dat zij een ambulant beroep uitoefenden waarmee zij, de ene dag meer, de andere minder, een inkomen verwierven. Een doorgaans mager inkomen, dat wel. |
|