Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 18
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[Nummer 18]Figuur 1: Softporno werd vaak aangeboden onder de noemer ‘artistiek’ of ‘academisch’. Prentbriefkaart, omstreeks 1900
| |
[pagina 7]
| |
Ignaz Matthey
| |
[pagina 8]
| |
Porno was onder meer te koop in boekwinkels - hardcore vanonder de toonbank - en tabakswinkels (vooral prentbriefkaarten), op markten, bij stationskiosken en in cafés. Aan het strand vonden schalkse prentbriefkaarten met fotografische of getekende erotische voorstellingen gretig aftrek. Tot dit enorm populaire genre zullen de ‘zedeloze prenten en kaarten’ in Scheveningse kiosken hebben behoord waarover een lid van de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn zich rond 1900 opwond.Ga naar voetnoot4 Een belangrijk verkoopkanaal was de verzendhandel. Pornoverzenders, die vaak internationaal opereerden, profiteerden dankbaar van het goed georganiseerde postverkeer en het briefgeheim. Ze boden hun producten aan via advertenties in kranten, weekbladen, waaronder het Amsterdamse sensatieblad Asmodée,Ga naar voetnoot5 en humoristische tijdschriften als Le rire, Gil Blas, Frou-Frou en Deutsche Zitz-Hatt.Ga naar voetnoot6 Centraal in dit artikel staat de jacht van politie en justitie op de belangrijkste Nederlandse pornohandelaren die omstreeks de eeuwwisseling actief waren: de Rotterdamse uitgever Jan Bergé, wiens firma in 1900 werd voortgezet door zijn schoonzoon Jacobus Versteeg, en de Amsterdamse boekhandelaar Feije Kikkert, die samenwerkte met een andere boekhandelaar, Herman Reinders, en de fotograaf Carl Lemoine. Ter introductie volgt nu eerst een schets van de zedelijkheidswetgeving waarmee pornohandelaren te maken hadden en van de opkomst van Nederland als internationale pornodistributeur aan het eind van de negentiende eeuw. | |
Vliegende blaadjesIn vergelijking met de rest van Europa had Nederland een opmerkelijk permissieve wetgeving waar het pornografische boeken betrof. Tot 1911 richtte de Nederlandse strafwet zich alleen tegen aanstootgevende afbeeldingen en bepaalde kleine publicaties (‘vliegende blaadjes’). In de periode 1811-1886 gold hier de van Frankrijk overgenomen Code Pénal (C.P.). Artikel 287 daarvan verbood ‘alle te koop- of ten toonstelling of verspreiding van liedtjens, blaadtjens, of pamflets, afbeeldingen of prenten, strijdig met de goede zeden’. In de praktijk had dit verbod weinig te betekenen. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van gerechtelijke vervolging wegens overtreding van artikel 287 C.P., waaronder de verspreiding van ‘eenige voluptueuse liefhebberij-plaatjes’ (ca. 1812) en een liedblaadje (1845). In 1860 is een kermisexploitant veroordeeld wegens de vertoning van onzedelijke stereoscopische foto's.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 9]
| |
Terwijl in Frankrijk al vanaf 1819 de teugels via aanvullende wetgeving strakker werden aangetrokken, bleef in Nederland artikel 287 C.P. ongewijzigd van kracht. In 1886 trad een nieuw Wetboek van Strafrecht (Sr.) in werking, maar dat betekende geen breuk met de liberale, door het vrijheidsideaal van de Franse Revolutie geïnspireerde zedelijkheidswetgeving van de Code Pénal. Artikel 240 Sr. stelde een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of een geldboete van ten hoogste driehonderd gulden in het vooruitzicht aan degene die zich schuldig maakte aan de verspreiding, openlijke tentoonstelling en het ter verspreiding in voorraad hebben van ‘eenige voor de eerbaarheid aanstootelijke afbeelding of vliegend blaadje waarvan hij den inhoud kent’. Aan deze wetgeving lag het principe ten grondslag dat de overheid burgers moet beschermen tegen ongewilde confrontaties met aanstootgevende geschriften en afbeeldingen, maar niet de zedenmeester van de individuele burger dient te spelen.Ga naar voetnoot8 In tegenstelling tot het in artikel 287 C.P. gehanteerde begrip ‘strijdig met de goede zeden’, dat betrekking had op de zeden in het algemeen, is de omschrijving ‘voor de eerbaarheid aanstotelijk’ in artikel 240 Sr. altijd uitsluitend op seksuele aangelegenheden betrokken.Ga naar voetnoot9 Onder ‘vliegende blaadjes’ - de opvolger van de ‘blaadtjens’ en ‘pamflets’ uit de Code Pénal - verstond men drukwerk van klein formaat zoals kermisliedjes, pamfletten en brochures. Aan deze vaak langs de openbare weg uitgevente publicaties werd een opdringerig karakter toegekend, waardoor ze degenen die van de inhoud niet gediend waren onvrijwillig in hun eerbaarheidsgevoel konden kwetsen. Al het drukwerk dat niet onder de noemer ‘vliegende blaadjes’ viel, bleef in artikel 240 Sr. evenals voorheen onder de Code Pénal buiten schot omdat - aldus de Memorie van Toelichting - ‘eene uitbreiding tot andere geschriften tot eene weinig raadzame censura morum zoude leiden’. Hoewel dit de straffeloosheid van de handel in boeken van welke aard dan ook impliceerde, werd na verloop van tijd het begrip ‘vliegend blaadje’ door veel officieren van justitie en rechters zo ruim opgevat dat ze er ook pornografische boeken toe rekenden. Zo kwalificeerde het gerechtshof te Amsterdam in 1895 zeven pornografische geschriften ondanks het grote aantal pagina's vanwege hun kleine formaat als ‘vliegend blaadje’.Ga naar voetnoot10 De Hoge Raad heeft zich nooit duidelijk over deze kwestie uitgesproken, waardoor in de jurisprudentie het gebrek aan consensus is blijven voortbestaan.Ga naar voetnoot11 Bij de vervolging van handelaren in pornoboeken heeft Justitie zich nog van een andere sluiproute bediend. Het Openbaar Ministerie hield de boeken zelf buiten de tenlastelegging, beperkte deze tot de prospectussen en/of catalogi waarin de boeken werden aangeboden en merkte vervolgens dit reclamemateriaal als aanstootgevende vlie- | |
[pagina 10]
| |
gende blaadjes aan. In een arrest uit 1893 gaf de Hoge Raad hieraan zijn fiat door het Amsterdamse Hof in het gelijk te stellen in een beroepszaak tegen de Amsterdamse uitgever en distributeur van porno Dirk Buijs. Nadeel van deze constructie: als de boeken buiten de tenlastelegging bleven, konden ze ook niet worden geconfisqueerd. Het arrest van de Hoge Raad in de zaak Buijs was om nog een andere reden van belang. Bij de behandeling in eerste aanleg had Buijs verklaard alleen foto's en boeken naar het buitenland - onder andere Engeland - te verzenden. De arrondissementsrechtbank Amsterdam vond dat bij verzending op aanvrage geen sprake was van verspreiding in de zin van artikel 240 Sr., dat zich immers alleen tegen opdringen richtte. De rechtbank sprak Buijs vrij, maar in hoger beroep werd hij alsnog veroordeeld door het Amsterdamse Hof, dat artikel 240 Sr. wel degelijk van toepassing achtte op de verzendhandel. De Hoge Raad stelde ook op dit punt het Amsterdamse Hof in het gelijk.Ga naar voetnoot12 Alleen de verspreiding van aanstootgevende afbeeldingen en vliegende blaadjes alsmede daarmee verband houdende handelingen (uitgeven, ter verkoop in voorraad hebben, etaleren, en dergelijke) werden in artikel 240 Sr. verboden, niet het bezit voor privégebruik en ook niet de vervaardiging (schrijven, tekenen, fotograferen, drukken, enzovoort).Ga naar voetnoot13 Pas bij de wijziging van het artikel in 1911 is de vervaardiging van porno met het doel deze te verspreiden strafbaar gesteld. | |
Internationale handelDe liberale zedelijkheidswetgeving leidde ertoe dat Nederland in de jaren na 1880 betrokken raakte bij de internationale pornobusiness. Tijdens de druk bezochte wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam kwamen naar het schijnt de eerste buitenlandse pornohandelaren naar Nederland. De politie betrapte in dat jaar een Fransman die pornofoto's het land had binnengesmokkeld. Via hem werd in de woning van een andere vreemdeling een geheime bergplaats vol met pornografische boeken, plaatwerken en foto's ontdekt. Het spoor leidde vervolgens naar een collega van deze handelaar. In de ruimte tussen het plafond en de vloer van diens bovenwoning bleek een zinken bak te hangen, die gevuld was met pornofoto's en clichés.Ga naar voetnoot14 Producenten en distributeurs van porno vormden een uiterst mobiele beroepsgroep: wanneer de grond hun te heet onder de voeten werd namen ze de benen. Als gevolg daarvan is het centrum van de Europese pornobusiness in de loop van de negentiende eeuw diverse keren verplaatst. Aanvankelijk domineerde Parijs deze markt. In de jaren zestig kwam Brussel aan de beurt nadat enkele prominente Parijse porno-uitgevers daar hun toevlucht hadden gezocht. Een kwart eeuw later werd het estafettestokje overgenomen door Amsterdam, dat al eerder, in de tweede helft van de zeventiende eeuw, van zich had doen spreken als producent en internationale distributeur van porno.Ga naar voetnoot15 Die tijden herleefden doordat zich hier in de jaren 1885-1888 de uitgeweken | |
[pagina 11]
| |
Brusselaren Augustin Brancart, Edouard Maheu en François van Crombrugge vestigden. Deze prominente, op de Frans- en Engelstalige markt gerichte uitgevers en (verzend)boekhandelaren werkten samen met Nederlandse en naar Nederland geëmigreerde Duitse drukkers, onder wie de Gebroeders Binger (die een filiaal in Parijs hadden), Roeloffzen & Hubner en Van Santen.Ga naar voetnoot16 Brancart en Van Combrugge verzonden vanuit Amsterdam hun boeken naar particuliere en zakelijke klanten in het buitenland en zullen ook de belangrijkste toeleveranciers voor andere vanuit Nederland opererende distributeurs van pornolectuur zijn geweest. De herleving van Amsterdam als pornohoofdstad duurde maar een jaar of tien (ca. 1885-ca. 1895). Uit deze tijd dateert vermoedelijk de term ‘articles d'Amsterdam’ als aanduiding voor pornografische boeken en afbeeldingen.Ga naar voetnoot17 Naar aanleiding van inbeslagnames bij een Franse en een Duitse pornohandelaar wist de Amsterdamse correspondent van Het vaderland in 1895 te melden dat er in de hoofdstad nog heel wat meer ‘derden-rangs-boekverkoopertjes’ waren die in deze vuiligheid handelden. Gelukkig - aldus deze journalist - verzonden ze hun producten voornamelijk naar buitenlandse afnemers.Ga naar voetnoot18 De eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht (september 1886) is er niemand veroordeeld voor overtreding van artikel 240 Sr. De eerste veroordelingen - drie in heel Nederland - dateren uit 1892 (zie figuur 2). In de jaren 1893-1895 werden bij het parket van de arrondissementsrechtbank Amsterdam 31 verdachten van pornohandel geregistreerd, van wie er 23 zijn berecht. Van 25 verdachten is de herkomst bekend: 9 Duitsers, 8 Nederlanders, 4 Belgen, 3 Fransen en 1 Hongaar. De Amsterdamse pornobusiness was toentertijd dus overwegend in handen van buitenlanders, vooral Duitsers.Ga naar voetnoot19 De pornohandel in de rest van Nederland had weinig te betekenen, met één belangrijke uitzondering: de Rotterdamse firma J. Bergé. In maart 1893 werd bij zowel Brancart als Van Crombrugge huiszoeking gedaan.Ga naar voetnoot20 Dat leverde bij Van Crombrugge geen belastend materiaal op. Bij Brancart vond men een groot aantal prospectussen voor drie van zijn uitgaven, waaronder The story of a dildoe. Volgens de officier van justitie had Brancart zich door het verzenden van die prospectussen schuldig gemaakt aan de verspreiding van aanstootgevende vliegende blaadjes. De arrondissementsrechtbank Amsterdam dacht daar anders over en sprak Brancart vrij. In hoger beroep veroordeelde het gerechtshof te Amsterdam hem alsnog | |
[pagina 12]
| |
tot drie maanden gevangenis, wat eind december 1893 door de Hoge Raad werd bekrachtigd.Ga naar voetnoot21 Brancart had genoeg van Amsterdam. In juli 1894 verhuisde hij naar Antwerpen.Ga naar voetnoot22 In september en oktober 1895 werd tijdens huiszoekingen bij Van Crombrugge in het pand Singel 374 de hele voorraad in beslag genomen. In de winkel bevonden zich 946 losse exemplaren van boeken en op zolder 422. Op zolder lagen bovendien nog 407 pakketten die volgens de tenlastelegging elk minstens 50 exemplaren bevatten - in totaal dus minimaal 20.000 boeken. Het ging om 188 titels, waarvan 126 Franse, 54 Engelse en 6 Duitse. Van 2 titels is de taal onbekend. Opmerkelijk is het totaal ontbreken van Nederlandse titels.Ga naar voetnoot23 Kennelijk zag Van Crombrugge geen brood in de Nederlandstalige markt. De rechtbank merkte de in beslag genomen boeken als ‘vliegende blaadjes’ aan en legde Van Crombrugge drie maanden gevangenis op, een vonnis dat later door het Amsterdamse gerechtshof en de Hoge Raad werd bevestigd.Ga naar voetnoot24 Evenals Brancart verruilde Van Crombrugge na zijn veroordeling Amsterdam voor Antwerpen. Door het strenge optreden van politie en justitie kwam omstreeks 1895 een einde aan het kortstondige hoogtij van de internationale pornohandel vanuit Amsterdam, maar de inmiddels opgebouwde reputatie zou de stad en Nederland in het algemeen tot in de twintigste eeuw blijven achtervolgen. In zijn boekje La traite des chanteuses (1906) noemt de Franse zedelijkheidsactivist André Ibels Nederland ‘cette terre de puritains et de bibliophilie pornographique’. Met het schaamrood op de kaken citeerde de afgevaardigde Blooker deze uitspraak in de Tweede Kamer en in een masochistische conclusie deed hij er nog een schepje bovenop: ‘Hier wordt dus tot ons gezegd, dat Holland is de voornaamste oorsprong van de pornografische literatuur.’Ga naar voetnoot25 Tijdens het internationale antipornografiecongres dat in 1908 te Parijs werd gehouden, beklaagde een van de Belgische afgevaardigden zich over de aanvoer naar België van porno uit Frankrijk, Duitsland, Engeland en Nederland. Maar deze Belg was ook bereid de hand in eigen boezem te steken: ‘Peut-être les autres pays reçoivent-ils de Belgique ces élubrications mailsaines.’Ga naar voetnoot26 Het Tweede-Kamerlid mr. E. Regout, later minister van Justitie, trad tijdens het congres op als rapporteur voor Nederland. Volgens hem moest de verzending van harde porno vanuit Nederland vooral op het conto van buitenlanders, in het bijzonder Hongaren, worden geschreven. Deze handelaren waren moeilijk te vervolgen car, outre qu'ils déménagent avec une remarquable rapidité et une non moins remarquable fréquence, il faut pouvoir suivre les lettres d'Amsterdam à la | |
[pagina 13]
| |
Haye, puis à Rotterdam ou ailleurs pour trouver le véritable dépositaire des publications pornographiques recommandés par voie d'annonce dans les journaux ad hoc.Ga naar voetnoot27 Een andere congresganger, de Franse pornobestrijder Emile Pourésy, auteur van het 421 pagina's tellende boekwerk La gangrène pornographique (1908), brak de staf over de Nederlandse pornohandelaren die in Franse tijdschriften adverteerden met foto's en prentbriefkaarten: Vendant trois francs, ce qui leur coûte bien dix centimes, ces industriels hollandais gagnent un argent fou à pourrir abominablement nos lecteurs français.Ga naar voetnoot28 Pourésy doelde onder meer op de advertenties in Le rire, een ook buiten Frankrijk verspreid pikant blad dat via zijn advertentierubriek een belangrijke rol heeft gespeeld in de internationale verspreiding van porno. Alleen al op één advertentiepagina van een aflevering van Le rire uit 1906 (figuur 5) staan tien annonces van handelaren in pornofoto's: acht uit Parijs (volgens Pourésy voor het merendeel vreemdelingen), één uit Engeland en één uit Nederland: de Amsterdammer Kikkert. | |
Aanpassing wetgevingVanaf 1886, toen de nieuwe strafwet van kracht werd, tot en met 1914 zijn in totaal 82 personen veroordeeld voor overtreding van artikel 240 Sr.Ga naar voetnoot29 De eerste top in de veroordelingen werd bereikt in jaren 1894-1895 (figuur 2). Een tweede hausse volgde in 1912: kennelijk heeft de zedelijkheidswet van 1911 het Openbaar Ministerie er kortstondig toe aangezet om relatief veel zaken voor de rechter te brengen. Het jaargemiddelde over de hele periode 1886-1914 bedroeg 2,8 veroordelingen. Heel weinig dus. Zedelijkheids-apostels als Regout ergerden zich aan het huns inziens lakse opsporings- en vervolgingsbeleid. Zij vonden dat de wettelijke mogelijkheden om porno te bestrijden door politie en justitie onvoldoende werden benut.Ga naar voetnoot30 De voorstanders van een strafwetswijziging hamerden erop dat Nederland was verworden tot een vrijplaats voor de internationale pornohandel.Ga naar voetnoot31 Inderdaad had Nederland vóór 1911 een liberale, voor porno-exporteurs gunstige wetgeving inzake pornografische boekwerken, maar zoals gezegd deed de ruime interpretatie van het begrip | |
[pagina 14]
| |
‘vliegende blaadjes’ daar flink afbreuk aan.Ga naar voetnoot32 Bovendien betekende een strenge pornowetgeving nog geen strikt handhavingsbeleid. In de meeste Europese landen werd de wettelijk verboden handel in pornografische boeken vaak met rust gelaten. In Frankrijk bijvoorbeeld was vervolging van deze lectuur hoogst uitzonderlijk.Ga naar voetnoot33 De grootste pijn van de zedelijkheidsactivisten zat trouwens niet in geschriften maar in foto's, waarvan ook in Nederland de verspreiding verboden was. Figuur 2: Aantal veroordelingen ex artikel 240 Sr., 1886-1914
Mr. E. van Raalte, minister van Justitie in het liberale minderheidskabinet-De Meester (1905-1908), toonde zich weinig ontvankelijk voor de herhaalde aandrang uit de Tweede Kamer om de zedelijkheidswetgeving aan te passen. Daardoor kwam hij meer dan eens in aanvaring met Regout, die sinds zijn verkiezing tot lid van de Tweede Kamer (1905) de jaarlijkse begrotingsdebatten benutte om te pleiten voor wettelijke maatregelen tegen pornografie, prostitutie, homoseksualiteit, neomalthusianisme en abortus. Regout gold als een expert op het gebied van de pornografie. Als voormalig (substituut)officier van justitie te Amsterdam en Roermond had hij de nodige ervaring met de ‘vuilhandel’.Ga naar voetnoot34 Eind 1905 bepleitte Regout tevergeefs om de maximumstraf op de verspreiding van pornografie aanzienlijk te verhogen omdat het geldende maximum van drie maanden was vastgesteld zonder rekening te houden met de later in zwang gekomen foto's van perversiteiten ‘vooral ontucht van homosexueelen aard, paederastie en Lesbische liefde’. Tijdens de behandeling van de justitiebegroting het jaar daarop kaartte Regout het pornografievraagstuk opnieuw aan, wat venijnige woordenwisselingen met Van Raalte opleverde.Ga naar voetnoot35 Zowel vanuit de Eerste als Tweede Kamer werd er bij de minister aangedrongen op maatregelen ‘om de groote verspreiding van zedekwetsende stukken als photographiën, briefkaarten e.d. tegen te gaan’.Ga naar voetnoot36 Daarbij dacht men onder andere aan uitbreiding van | |
[pagina 15]
| |
artikel 240 Sr. tot geschriften in het algemeen. Een ander voorstel was artikel 84 Wetboek van Strafvordering zodanig te wijzigen dat het mogelijk zou worden om pornohandelaren preventief in hechtenis te nemen, dit vooral met het oog op de in de branche werkzame vreemdelingen. De ervaring had namelijk geleerd dat die buitenlanders meestal tegen hun veroordeling in beroep gingen en dan zonder de uitslag daarvan af te wachten het land uitvluchtten, als ze al niet eerder de wijk hadden genomen.Ga naar voetnoot37 Van Raalte wilde alleen een voorstel tot wetswijziging indienen wanneer er werkelijk periculum in mora zou zijn. Vandaar dat de procureurs-generaal in Amsterdam en Den Haag van het ministerie van Justitie de vraag kregen voorgelegd of de pornohandel ‘een zoodanigen omvang heeft aangenomen, dat er feitelijk een noodtoestand heerscht en wettelijke voorziening niet langer op zich mag laten wachten’. De procureur-generaal in Den Haag talmde zo lang dat zijn antwoord niet in de adviezen kon worden verwerkt. Zijn Amsterdamse collega mr. J.C. Baud ging daarentegen voortvarend te werk en overlegde een maand later ambtsberichten van de officieren van justitie en politiecommissarissen in zijn ressort, dat de arrondissementen Amsterdam, Haarlem, Alkmaar en Utrecht omvatte.Ga naar voetnoot38 Kort samengevat kwamen al die rapporten erop neer dat de pornohandel weinig voorstelde. In Haarlem waren wel eens van buiten de stad afkomstige pornohandelaren op de maandagse markt gesignaleerd, maar daar hield het ook mee op. In Den Helder was vijf jaar geleden een winkelier beboet. De politiecommissaris te IJmuiden meldde dat jaren geleden, vóór zijn tijd, cafébazen porno hadden verkocht aan opvarenden van Engelse vissersschepen. In Utrecht was enkele keren beslag gelegd op mogelijk strafbaar materiaal, maar dit had niet tot vervolging geleid. De officier van justitie te Amsterdam kon behalve de zaak Kikkert uit 1902 slechts één ander geval van na de eeuwwisseling noemen. Het betrof de vreemdeling Le Mée, die zich onlangs aan de hem opgelegde straf had onttrokken door het land te verlaten. Om zicht te krijgen op de omvang van de porno-export had men de advertentierubrieken van de belangrijkste buitenlandse humoristische en erotische bladen onderzocht. Daarbij was de naam van slechts één Nederlandse adverteerder aan het licht gekomen: Kikkert. Hoewel van een noodtoestand geen sprake was, bepleitte Baud toch om de door het parlement voorgestelde wijzigingen van artikel 240 Sr. door te voeren. Op het departement van Justitie kregen deze voorstellen steun van de hoofdcommies mr. W. Collard. Diens aanbevelingen werden bestreden in een preadvies van de op een na hoogste ambtenaar op het ministerie, raadadviseur mr. F. Snijder van Wissenkerke, hoewel deze geen principiële bezwaren had tegen de voorgestelde wetswijzigingen. De minister wilde weten of er een noodtoestand heerste die wettelijke maatregelen urgent maakte. Dat was niet het geval en daarom adviseerde Snijder van Wissenkerke tegen een wetswijziging op korte termijn.Ga naar voetnoot39 Dat advies volgde Van Raalte maar al te graag op.Ga naar voetnoot40 | |
[pagina 16]
| |
Van Raalte uitgezonderd, hebben alle in de jaren 1900-1910 werkzame ministers van Justitie voorstellen tot aanscherping van de zedelijkheidswetgeving ingediend: Cort van der Linden (1900), Loeff (1904), Nelissen (1909) en Regout (1910).Ga naar voetnoot41 Regout oogstte wat zijn twee katholieke voorgangers en partijgenoten, Loeff en Nelissen, hadden gezaaid. In 1910 werd Regout minister van Justitie. Hij paste het door Nelissen ingediende ontwerp tot wijziging van de zedelijkheidswetgeving aan en wist het dankzij een gesloten front van de confessionele partijen door het parlement te loodsen. In de Eerste Kamer kreeg Regout onder meer bijval van de liberale afgevaardigde Roëll. In de tijd dat Roëll minister van Buitenlandse Zaken was (1894-1897), hadden gezanten van vreemde mogendheden herhaaldelijk bij hem aangedrongen op maatregelen tegen de porno-export, zodat ‘Nederland eindelijk eens zoude ophouden in dit opzicht als het ware de vuilnisbak van Europa te zijn’. Het Eerste Kamerlid Van Leeuwen steunde het wetsontwerp, al vond hij dat Regout de omvang van de pornohandel overdreef. Regout gaf toe dat in Nederland zelf weinig porno werd verkocht, maar volgens hem was er wel degelijk sprake van een grootschalige export.Ga naar voetnoot42 Hij verwees ook naar een artikel in het Algemeen handelsblad waarin een oud-marineofficier Port-Saïd en Amsterdam had genoemd als de twee steden ‘waar de meest vuile afbeeldingen te zien waren’.Ga naar voetnoot43 Figuur 3: Eerste pagina van een anonieme brief uit het geheim archief van het ministerie van Justitie. De schrijver verklaart bijgaande (niet bewaard gebleven) pornofoto's te hebben gekocht in een winkel in Holland ‘where there are thousands of them in stock’. Hij was bereid de naam van de winkelier te onthullen, waartoe contact met hem moest worden opgenomen via een advertentie in het Algemeen handelsblad. Vanwege de beduimelde staat van de foto's twijfelden de autoriteiten aan de integriteit van deze klokkenluider. Ze gingen niet in op zijn uitnodiging.
| |
[pagina 17]
| |
De in mei 1911 aangenomen zedelijkheidswet behelsde onder andere ingrijpende aanpassingen van artikel 240 Sr. De maximumstraffen voor verspreidingshandelingen gingen flink omhoog. De term ‘vliegend blaadje’ moest plaatsmaken voor de veel ruimere aanduiding ‘geschrift’, waardoor in principe elk voor de eerbaarheid aanstotelijk drukwerk onder het bereik van de strafwet kwam. Artikel 240 werd ook uitgebreid tot voorwerpen.Ga naar voetnoot44 Bij verdenking van overtreding van het pornoartikel kon voortaan preventieve hechtenis worden toegepast. Bovendien werden er in het Wetboek van Strafrecht twee deels op pornografie betrekking hebbende artikelen opgenomen die speciaal bedoeld waren om de zedelijkheid van de jeugd te bewaken (artikel 240bis en 451bis). | |
De zaak BergéOmstreeks 1900 was de Rotterdamse firma Bergé niet alleen Nederlands belangrijkste porno-uitgeverij, maar ook een hoofdrolspeler op de internationale pornomarkt. De firma werd gesticht door Jan Bergé, van geboorte een Tilburgenaar, die zich in 1865 in Rotterdam vestigde als boekhandelaar en houder van een leesbibliotheek. Uit de periode 1879-1900 zijn 118 door hem aangeboden titels bekend: 99 Nederlandse, 13 Engelse, 5 Franse en 1 Duitse. Van veel titels is echter onduidelijk of hij ze zelf heeft (her)uitgegeven (al dan niet in roofdruk) dan wel van andere uitgevers betrokken.Ga naar voetnoot45 Evenals andere porno-uitgevers zadelde Bergé latere bibliografen op met vaak onoplosbare problemen. In deze clandestiene branche was het eerder regel dan uitzondering om de namen van auteurs en uitgevers achterwege te laten of te maskeren. Ook op de onderlinge relaties tussen uitgevers, drukkers en boekhandelaren is moeilijk zicht te krijgen. Bergés belangrijkste contactpersoon in Engeland was vermoedelijk de Londense porno-uitgever Edward Avery.Ga naar voetnoot46 Voor het leggen en onderhouden van contacten met Franstalige, in het bijzonder Parijse en Brusselse uitgevers en boekhandelaren, zal Bergé gebruik hebben gemaakt van zijn reislustige schoonzoon en opvolger Jacobus Casparus Versteeg, die zich in 1893 in Diekirch (Luxemburg) vestigde en vanaf 1896 als journalist werkzaam was te Parijs.Ga naar voetnoot47 | |
[pagina 18]
| |
Figuur 4: Advertentie van J. Bergé in het weekblad Asmodée van 3 juli 1884
Onder de handelsnaam ‘Artistiek-Bureau’ adverteerde Bergé onder meer in de Asmodée en Het nieuws van den dag (figuur 4). Het leeuwendeel van de in die advertenties aangeboden pornoboeken kostte 1 à 2 gulden, destijds het dagloon van menig Nederlander. In de jaren tachtig en negentig maakte Bergé via kleine annonces in Parijse tijdschriften regelmatig reclame voor ‘livres curieux’ en ‘estampes galantes’.Ga naar voetnoot48 Naast advertenties waren Nederlandse, Franse en vermoedelijk ook Engelse catalogi Bergés belangrijkste verkoopinstrument. Zijn Nederlandse catalogus, die hij ook naar Nederlands-Indië verzond, had de bloemrijke titel Catalogus van de boeken en plaatwerken uit de boekverzameling in het boudoir van de hoogst geëerde en uiterst verliefde dame van Cyprus (Dame van Cyprus = Venus). Een voorbeeld van de toelichtingen op het daarin gebodene: Nr. 38 Venus in het klooster, of de non in het hemd met den Adamist of den ongevoeligen Jezuïet. Erotisch-galante gesprekken tusschen twee nonnen. De Jezuiet liet de nonnen zich naakt ontkleeden, wat hij trouwens zelf ook deed. Een zeer pikant boekje.Ga naar voetnoot49 Veel van de werken uit het Bergé-fonds waren geïllustreerd met ‘pikante plaatjes’. Bergé verkocht ook losse pornografische afbeeldingen, zoals al dan niet ingekleurde ‘photographieplaten’ (f 0,30 à f 0,60 per stuk), ‘stereoscoopplaten’ (f 0,60 per stuk), transparante erotische speelkaarten van eigen fabricaat (per spel in etui f 1,20),Ga naar voetnoot50 daguerreotypen en gravures. In 1894 kreeg hij een gevangenisstraf van een maand wegens het ter verspreiding in voorraad hebben van aanstootgevende afbeeldingen en verkoopcatalogi van pornoboeken.Ga naar voetnoot51 | |
[pagina 19]
| |
In 1900 overleed Bergé.Ga naar voetnoot52 Zijn schoonzoon Versteeg verhuisde toen van Parijs naar Rotterdam en zette het bedrijf voort onder de oude firmanaam J. Bergé. Enige tijd na die overname werd hij door de Rotterdamse rechter-commissaris Gratama verhoord over zijn leveranties aan de Amsterdamse boekhandelaar Henri Diefenthal.Ga naar voetnoot53 Gratama zou hem bij die gelegenheid hebben gezegd dat pornografische afbeeldingen of vliegende blaadjes niet mochten worden verkocht, maar boeken wel. Als we Versteeg mogen geloven besloot hij toen om alle voorradige pornografische foto's en prenten, ook die in boeken, te verbranden. Samen met een knecht zou hij dagenlang bezig zijn geweest met het opzoeken en losscheuren van gravures uit boeken. Om zo min mogelijk aandacht te trekken van de autoriteiten stootte Versteeg de Nederlandse titels uit het Bergé-fonds af en legde hij zich geheel toe op het herdrukken en verhandelen van vreemdtalige pornolectuur, voornamelijk Franse en Engelse. Hij rekende voor zijn boeken aanmerkelijk meer dan zijn schoonvader. Bedragen van 15 Franse frank, 15 Duitse mark en 1 à 2 Engelse pond waren geen uitzondering. In dit opzicht gedroeg Versteeg zich geheel marktconform: porno-uitgevers waren berucht om de woekerprijzen die ze voor hun boeken vroegen.Ga naar voetnoot54 Versteeg leverde zowel aan particulieren als collega's, onder wie de Rotterdamse boekhandelaren Kramers en Rothmeyer. De eveneens Rotterdamse pornohandelaar J. Beekman, over wiens verzendactiviteiten de Britse zaakgelastigde zich in 1908 bij de Nederlandse regering beklaagde, had een aantal titels in zijn fonds waarvan vaststaat dat ze door Versteeg zijn gedrukt.Ga naar voetnoot55 Volgens Versteeg zelf zaten zijn meeste klanten in Parijs. Doorgaans gingen hij en zijn knecht twee keer per week orders rapen in het pakhuis. Behalve de knecht, die ook de pakjes verzendklaar maakte, had Versteeg een boekhouder in dienst en in de tijd dat de firma over een eigen drukkerij beschikte (tot 1905) ook een letterzetter/drukker. Versteeg corrigeerde zelf de drukproeven van zijn uitgaven. Begin 1906 werden in Versteegs woning (Oostzeedijk 59) en pakhuis (Gietersteeg 18) 10.000 à 12.000 boeken in beslag genomen, waarvan de betrokken officier van justitie dacht ‘dat zij door de rechtbank als vliegend blaadje zullen worden aangemerkt’.Ga naar voetnoot56 Het ging om 80 titels: 56 Franse, 21 Engelse, 2 Duitse en één waarvan de taal onbekend is. Blijkens zijn eigen verklaring had Versteeg zelf 67 van die 80 titels als herdruk uitgegeven. Versteegs advocaat eiste nietigverklaring van de dagvaarding omdat daarin niet was aangegeven waarin de aanstotelijkheid van de in beslag genomen werken zou bestaan. Een merkwaardig bezwaar, want de meeste titels spraken duidelijke taal en sommige waren uitgesproken obsceen. Niettemin gaf de arrondissementsrechtbank Rotterdam | |
[pagina 20]
| |
de advocaat gelijk: in de dagvaarding was ten onrechte volstaan met het vermelden van titels, zonder enige toelichting op de inhoud. Ook vond de rechtbank dat de geschriften in kwestie gezien ‘hun dikte en omvang, hun vorm van verhaal en geheel hun uiterlijk voorkomen’ geen vliegende blaadjes maar boeken waren en daardoor straffeloos mochten worden verkocht. Blijkens de Memorie van Toelichting op het Wetboek van Strafrecht had de wetgever immers boeken buiten het bereik van artikel 240 Sr. willen houden.Ga naar voetnoot57 De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig, waarmee Versteeg ontslagen was van rechtsvervolging. De officier van justitie vocht die nietigverklaring met succes aan bij het Haagse gerechtshof, dat de zaak voor een nieuwe behandeling naar de arrondissementsrechtbank Den Haag verwees. Deze sprak Versteeg vrij. Evenals de Rotterdamse arrondissementsrechtbank oordeelde ook de Haagse dat de in beslag genomen geschriften geen vliegende blaadjes waren.Ga naar voetnoot58 Tijdens de rechtszitting in Rotterdam hebben twee plaatselijke collega's van Versteeg opmerkelijke verklaringen afgelegd over de binnenlandse klandizie voor pornoromans. Volgens de 62-jarige boekhandelaar Rothmeyer verkochten alle Rotterdamse boekwinkels wel eens pornolectuur, uitgezonderd de firma Berkhof. Over zijn eigen pornoklanten zei hij het volgende: Mijn afnemers waren voornamelijk pastoors, een enkele oude heer - meester in de rechten of rentenier - en ook wel kwam een dienstmeisje van een convent met een briefje en geld à contant een dergelijk boek halen. Een van die pastoors zou in drie jaar voor honderden guldens bij hem hebben gekocht. Onder Rothmeyers pornoklanten waren geen jongelui, want die ‘zoeken werkelijkheid en hebben voor dergelijke werken, waarvan de prijs zeer hoog is, geen geld over’. De procuratiehouder van de firma H.A. Kramers & Zoon verklaarde evenals Rothmeyer dat jongelui dit soort zaken niet kochten. Volgens deze getuige waren ook bij Kramers pastoors de voornaamste afnemers: Een van die pastoors kwam geregeld, een paar keer per jaar, en kocht dan telkens voor een bedrag van f 40.- of f 50.-. Hij haalde ze, naar hij zeide, ook voor zijn vrienden. Wat hiervan te denken? De gelijkluidende verklaringen van Kramers' procuratiehouder en Rothmeyer over de klandizie van pastoors zouden best weleens in overleg met Versteeg uit de duim kunnen zijn gezogen om katholieken - en in het bijzonder pornobestrijders als Regout - een hak te zetten. Schandalen over losbandige geestelijken en uitspattingen in kloosters waren overigens geliefde thema's van antipapistische pornografen. In het Bergé-fonds zaten allerlei voorbeelden van dit soort reliporno. In 1911 moest Versteeg opnieuw voor de rechtbank verschijnen. Het Openbaar Ministerie koos er toen voor de dagvaarding te beperken tot de verspreiding en het ter | |
[pagina 21]
| |
verspreiding in voorraad hebben van de catalogi waarin Versteeg zijn boeken aanbood. De arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeelde hem tot zeven dagen gevangenis, welk vonnis door het Haagse gerechtshof en de Hoge Raad werd bevestigd.Ga naar voetnoot59 De vervolging in deze zaak was in gang gezet op aandringen van de Duitse regering. In juni 1910 kwam bij het Openbaar Ministerie te Potsdam een anonieme zending binnen, bestaande uit een catalogus van de firma Bergé met een begeleidend briefje. Het Openbaar Ministerie deed daarop navraag bij de Kölner Männerverein zur Bekämpfung der öffentlichen Unsittlichkeit. Deze bleek eveneens over bewijzen te beschikken dat de firma Bergé porno naar Duitsland verzond. De Nederlandse regering werd hierover geïnformeerd, met het verzoek werk van deze zaak te maken.Ga naar voetnoot60 Een maand na zijn veroordeling in april 1911 bracht Versteeg zijn voorraad over naar Parijs, al hield hij zijn woning in Rotterdam wel als besteladres aan. Toen hij vanuit Frankrijk weer porno naar Duitsland ging verzenden, trok de Duitse gezant opnieuw aan de bel. Vergeefs liet de Nederlandse justitie Versteegs woning doorzoeken en in Parijs onderzoek doen. Op 24 oktober 1912 viel het doek voor de firma Bergé door de faillietverklaring van Versteeg, die op dat moment in Parijs verbleef. Later keerde hij terug naar Rotterdam, waar hij in 1932 overleed.Ga naar voetnoot61 | |
Drie partners in crimeOpereerden Bergé en Versteeg solistisch, andere pornohandelaren verdeelden het werk en de daaraan verbonden risico's. Omstreeks 1910 was er een trio actief dat bestond uit de boekhandelaren Feije Kikkert (o Leiden, 1854) en Herman Reinders (o Zuidhorn, 1849) en de fotograaf Carl Lemoine (o Stralsund, 1847). Alle drie zaten in de jaren negentig in de Amsterdamse pornobusiness, maar het is onduidelijk wanneer ze zijn gaan samenwerken. Reinders vestigde zich in 1886 als boekhandelaar en leesbibliotheekhouder in de Nieuwe Spiegelstraat. Begin 1892 liet hij de zaak over aan zijn werknemer A.J. Bonda, die de firma voortzette onder de naam H.C. Reinders & Co.Ga naar voetnoot62 Reinders begon daarna in de Kerkstraat een verzendhuis in pornografische afbeeldingen onder de naam Librairie Centrale. In november 1893 werd bij hem huiszoeking gedaan, hetgeen echter niet tot gerechtelijke vervolging leidde.Ga naar voetnoot63 De Duitse fotograaf Lemoine kwam in 1891 voor het eerst in aanraking met de Am- | |
[pagina 22]
| |
sterdamse justitie, die hem toen verdacht van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje. De zaak eindigde in een sepot.Ga naar voetnoot64 Eind 1895 moest Lemoine voor de rechtbank verschijnen omdat in zijn woning aan de Haarlemmerhouttuinen een grote hoeveelheid pornofoto's was aangetroffen. Vanwege een vormfout werd hij in eerste instantie ontslagen van rechtsvervolging, maar het gerechtshof Amsterdam veroordeelde hem in hoger beroep tot een gevangenisstraf van drie maanden. Lemoine ging met succes in cassatie bij de Hoge Raad, die het door de arrondissementsrechtbank verleende ontslag van rechtsvervolging bekrachtigde.Ga naar voetnoot65 Kikkert was al op negentienjarige leeftijd ‘reiziger in boeken’. Hij woonde toen nog bij zijn ouders in Leiden.Ga naar voetnoot66 In 1885 was hij boekhandelaar in de Gerard Doustraat te Amsterdam.Ga naar voetnoot67 In augustus 1898 werd zijn woning, toen Da Costastraat 7, Amsterdam, doorzocht wegens een verdenking van pornohandel, maar die huiszoeking leverde niets op dat vervolging rechtvaardigde.Ga naar voetnoot68 Pas in het najaar van 1902 beschikte het Openbaar Ministerie over voldoende bewijsmateriaal om hem aan te klagen.Ga naar voetnoot69 Kroongetuige in het proces tegen Kikkert was de Duitser Fritz Knellesen uit Beeck (tegenwoordig een buitenwijk van Duisburg). In augustus 1900 had Knellesen in het Weense satirische weekblad Der Floh een advertentie van Kikkerts ‘agence de publications’ Cosmos gezien waarin foto's - kennelijk onzedelijke - werden aangeboden. Als lid van de Berliner Männerbund, een vereniging die net als de eerdergenoemde Kölner Männerverein onzedelijkheid bestreed, besloot Knellesen strafvervolging tegen Kikkert uit te lokken door enkele bestellingen bij hem te plaatsen. Tijdens een huiszoeking in februari 1901 werden bij Kikkert geen pornografische foto's of geschriften aangetroffen, maar wel enkele uit Parijs en Boekarest afkomstige brieven met bestellingen. Ook vond men exemplaren van bladen als Frou-Frou, Le fureteur: organe de curiosité, Gil Blas, Fin de siècle, Der Floh en Wiener Caricaturen met advertenties waarin Cosmos pornofoto's aanbood onder doorzichtige benamingen als ‘Curiosités rares’ of ‘Photographien für fidele Herren’. Sinds juni 1898 stond Kikkert bij de posterijen geregistreerd als ‘Advertentiebureau Cosmos’. Toen Kikkert in oktober 1902 eindelijk voor de rechter stond, speelde hij daar met verve de vermoorde onschuld. Hij beweerde de advertenties te hebben geplaatst in opdracht van een zekere Ch. Weill te Parijs, met wie hij in contact was gebracht door een hem verder onbekende tussenpersoon. Zelf had hij Weill nooit ontmoet en hij kende diens adres ook niet. Hij leegde een paar keer per week zijn postbus, inde de binnengekomen postwissels en hield van dat geld de hem toekomende vergoeding van vijf gulden per week in. De rest van het geld en de bestellingen bezorgde hij - dit alles nog steeds naar zijn zeggen - aan een zekere Beijaert, een man ‘met een Duitsch-Vlaamsch | |
[pagina 23]
| |
accent’ die zich nu eens in Utrecht dan weer in Haarlem ophield. Het huidige adres van Beijaert was hem onbekend. Beijaert op zijn beurt stuurde soms iemand anders om van Kikkert de bestellingen en het geld in ontvangst te nemen. Bij Kikkert thuis waren enkele aan hem gerichte brieven van Weill gevonden, zijn geheimzinnige opdrachtgever in Parijs naar wie de Nederlandse justitie vergeefs nasporingen had laten doen door de Franse autoriteiten. Volgens twee getuigen-deskundigen had Kikkert die brieven zelf geschreven, maar een andere schriftexpert bestreed dat. Alles overwegende achtte de rechtbank het ten laste gelegde verspreidingsdelict niet bewezen en sprak Kikkert daarom vrij. Lange tijd bleef hij buiten beeld. Na ruim drie jaar werd een nieuw levensteken van hem vernomen: een advertentie in Le rire van 10 februari 1906, waarin hij een catalogus met ‘6000 curiosités artistiques’ aanbiedt (figuur 5). Volgens de eerder genoemde Franse pornobestrijder Pourésy had Kikkert meer dan zes jaar geadverteerd ‘dans tous les journaux pornographiques ou grivois [= obscene] de Paris’. Onder de zestien aan Pourésy bekende verzendhandelaren die Frankrijk vanuit het buitenland bestookten met pornofoto's, was hij de enige Nederlander.Ga naar voetnoot70 In diverse andere landen trokken Kikkerts advertenties de aandacht van politie, justitie en zedelijkheidsactivisten. Verzoeken aan de Nederlandse regering om hem te vervolgen kwamen in de periode november 1907-juni 1908 achtereenvolgens binnen van de Oostenrijks-Hongaarse gezant, de Duitse gezant en de zaakgelastigde van de Verenigde Staten.Ga naar voetnoot71 In juni 1907 was er weer eens vruchteloos huiszoeking bij Kikkert gedaan.Ga naar voetnoot72 Een jaar later werd hij voorwerp van een uitgebreid maar vruchteloos strafrechtelijk onderzoek. Uit niets bleek dat Kikkert zelf pornofoto's verstuurde of ze in voorraad had. De gangen van enkele mogelijke compagnons, onder wie een broer van Kikkert, waren vergeefs nagegaan. Kikkert bleef volhouden dat hij alleen maar advertenties plaatste en de bestellingen doorgaf aan zijn opdrachtgever, een zekere Tollenaar. Die zou in Utrecht wonen, op een hem onbekend adres. Kikkert had brieven van Tollenaar laten zien, maar justitie vermoedde dat die door hem zelf waren opgesteld - net als indertijd de brieven van Weill.Ga naar voetnoot73 | |
Eindelijk beetOm uit deze impasse te komen deed de met het onderzoek belaste rijksveldwachterrechercheur Van Beek begin 1909 de suggestie een valstrik te zetten. Het lag voor de hand om naar aanleiding van Kikkerts advertenties in buitenlandse bladen bestellingen bij hem te plaatsen, maar daar was deze sluwe vos op bedacht. Wanneer hij een bestel- | |
[pagina 24]
| |
Figuur 5: Advertenties van pornohandelaren in Le rire van 19 februari 1906. In de rechterkolom een annonce waarin Kikkert ‘6000 curiosités artistiques’ aanbiedt
| |
[pagina 25]
| |
ling uit Nederland kreeg, ging die mét de ingesloten postwissel of postzegels retour afzender. Van Beek stelde daarom voor om bestellingen te doen vanuit adressen in het buitenland, een idee dat de Amsterdamse officier van justitie Von Baumhauer twee jaar eerder al eens had gelanceerd.Ga naar voetnoot74 Minister Van Raalte kende Van Beek een budget van maximaal tweehonderd gulden toe om zijn plan uit te voeren, al hoopte hij wel dat de rechercheur zijn buitenlandse missie zou combineren ‘met een politiedienst op de internationale treinen, zoodat de proef niet te hoge kosten behoeft te veroorzaken’.Ga naar voetnoot75 In samenwerking met officier van justitie Baart de la Faille maakte Van Beek een plan de campagne, waarvoor de medewerking van de Franse justitie werd ingeroepen. Eind augustus was de val bijna dichtgeklapt, maar door een communicatiefout ontglipte de Parijse politie een uit Amsterdam verzonden postpakket dat als bewijsmateriaal tegen de verzender had moeten dienen. De maand daarop loste Van Beek, die Kikkert voortdurend schaduwde, de zaak toch op. Op een dag dat het geluk hem toelachte zag hij hoe Kikkert in het Vondelpark aan iemand - naar later bleek Reinders - een pakket overhandigde. Daarop achtervolgde Van Beek Reinders naar zijn woning in Haarlem. In de hoop hem op de verzending van porno te betrappen werd er in de buurt van het hoofdpostkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal dagenlang gepost door rijksveldwachters in burger. Op 20 september was het eindelijk raak. Op het moment dat Reinders een envelop in de brievenbus wilde laten glijden greep rijksveldwachter Waltman hem bij de pols om dit te beletten: de verdachte was op heterdaad betrapt.Ga naar voetnoot76 Diezelfde dag werd bij Reinders en Kikkert huiszoeking gedaan. Bij Kikkert vond men niets, bij Reinders des te meer. In diens woning, Aelbertsbergstraat 75, Haarlem, bevond zich een grote hoeveelheid aanstootgevende boeken, clichés en kopergravures met ontuchtige afbeeldingen, tienduizenden pornocatalogi en ‘zeker evenveel obscene photographieën van allerlei grootte, voorstelling en uitvoering’. De foto's toonden ‘mannen, vrouwen of kinderen, geheel of ten dele naakt, in de meest oneerbare houdingen plegende hetzij natuurlijke geslachtsgemeenschap, hetzij tegennatuurlijke ontucht, nu eens mannen met vrouwen, dan weer vrouwen onderling, verder kinderen onderling of kinderen met mannen en vrouwen’. Het in beslag genomen materiaal vulde drie kolossale kisten. Blijkens zijn boekhouding had Reinders duizenden klanten over de hele aardbol, tot in Zuid-Amerika en Brits-Indië toe. De meeste afnemers zaten in Frankrijk en Engeland. Reinders legde een volledige bekentenis af. Na jarenlang vanuit Arnhem te hebben geopereerd had hij zich een halfjaar geleden in Haarlem gevestigd. Hij bevestigde de verklaring van Kikkert: de bestellingen waren alleen door hemzelf uitgevoerd; Kikkerts rol was beperkt gebleven tot het plaatsen van advertenties en het doorsluizen van de binnengekomen bestellingen. | |
[pagina 26]
| |
Begin 1910 werd Reinders veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.Ga naar voetnoot77 De rechtbank gelastte vernietiging van het bewijsmateriaal. Alle porno verdween in de verbrandingsoven van een Amsterdamse suikerraffinaderij. De te vernietigen foto's waren zodanig verpakt ‘dat zij in het vuur worden geworpen zonder zichtbaar te zijn geweest’.Ga naar voetnoot78 Officier van justitie Baart de la Faille werd vanwege zijn grote volharding en ‘bijzonder beleid’ in deze zaak benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse leeuw. Van Beek en Waltman kregen een gratificatie van respectievelijk 150 en 50 gulden.Ga naar voetnoot79 Kikkert ontsprong ook dit keer de dans. Het tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek bracht geen strafbare feiten aan het licht, zodat hem een proces bespaard bleef. Politie en justitie zullen er flink de smoor in hebben gehad. De vraag was wat Kikkert ging doen nu hij het zonder Reinders moest stellen. | |
Herr Beo BeneckeEind april 1911 drong de Duitse gezant bij de Nederlandse regering opnieuw aan op Kikkerts vervolging. Hij zat dus nog steeds in de business. Half mei kreeg Van Beek opdracht de gangen van zijn oude klant na te gaan. Hij ontdekte dat Kikkert samenwerkte met Lemoine. Ook al omdat de Duitse regering ongeduldig bleef informeren naar de voortgang van de zaak werd in april 1912 besloten om te proberen in samenwerking met de Duitse autoriteiten bewijs tegen Kikkert en Lemoine uit te lokken. Een vertrouwenspersoon van de Berlijnse recherche bestelde op naam van Herr Beo Benecke foto's en meldde dat direct per telegram aan de officier van justitie te Amsterdam, waarna de recherche Kikkert en Lemoine voortdurend in de gaten hield. Dit keer verliep alles volgens plan. Van Beek zag hoe Lemoine op 10 juni een aangetekend stuk op het hulppostkantoor Tulpplein ter verzending aanbood. Nadat Lemoine het postkantoor had verlaten, bekeek Van Beek de envelop, zag dat deze geadresseerd was aan Benecke en zette er toen zijn initialen op bij wijze van waarmerk. Het poststuk werd verzonden naar Berlijn en daar in ontvangst genomen door Kriminalwachtmeister Franz Bieseke. Bieseke reisde met de envelop naar Emmerich, waar een ontmoeting met Van Beek was gearrangeerd. Van Beek bevestigde dat dit de door hem gewaarmerkte envelop was, waarna Bieseke het poststuk opende. Daarin bevonden zich dertig stereoscopische pornofoto's, zes pornografische prentbriefkaarten en een begeleidende, naar later bleek door Lemoine geschreven brief.Ga naar voetnoot80 Hiermee was overtuigend aangetoond dat Lemoine zich schuldig had gemaakt aan de verspreiding van porno. Ook voor zijn samenwerking met Kikkert werden harde bewijzen gevonden. Bij het doorzoeken van Lemoines woning, | |
[pagina 27]
| |
Quellijnstraat 49, Amsterdam, trof men namelijk in het Frans, Duits en Engels gestelde brieven met bestellingen aan, die aan Kikkert waren geadresseerd. Lemoine bleek in het bezit te zijn van vele foto's - de uitvoerders van de huiszoeking vulden er twee manden mee - waaronder afbeeldingen van vrouwen ‘die hare vingers of eenig voorwerp in haar of in elkanders geslachtsdeel brengen’. Wat hij verder zoal in de aanbieding had blijkt uit zijn catalogus, die in het vonnis uitvoerig wordt geciteerd. Catalogusnummer 5 betrof bijvoorbeeld een vijftig foto's omvattende serie van meisjes voor de spiegel ‘quelques unes ouvrant leurs parties sensuelles ou se donnant au plaisir avec les doigts ou avec un godmichè’. De serie Aquarius onder nummer 17 toonde ‘gentillettes faisant un besoin naturel (...). On y voit entre d'autres: Hortense pissant dans le chapeau de son amant’. Kinderporno, trio's, lesbische scènes, ‘accouplements fantastiques’ en flagellantisme - de catalogus stond er mee vol. In de woning zelf en in het fotoatelier in het aangrenzende tuintje troffen de rechtercommissaris en de officier van justitie allerlei fotografische clichés met ontuchtige voorstellingen aan. Lemoine beweerde die clichés van Reinders te hebben gekregen, maar ze nooit te hebben gebruikt omdat ze versleten waren. Deze poging om zich van de vervaardiging van porno vrij te pleiten mislukte. De rechtbank kwam na een grondige vergelijking tot de conclusie dat een deel van de foto's wel degelijk met behulp van de aangetroffen clichés was vervaardigd. Lemoine kreeg een gevangenisstraf van drie maanden.Ga naar voetnoot81 Figuur 6: Na afloop van rechtszaken tegen handelaren in pornografische afbeeldingen werd het in beslag genomen bewijsmateriaal vernietigd. Uit de beschrijvingen in processtukken blijkt dat het zowel om soft- als hardporno ging. Foto, omstreeks 1890: collectie Kinsey Institute, Bloomington (Indiana)
| |
[pagina 28]
| |
‘Modelstudiën’Leverde de huiszoeking bij Lemoine een flinke hoeveelheid harde porno op, bij Kikkert was de oogst mager. Rechter-commissaris Huysinga nam een aantal enveloppen en boekjes met foto's in beslag ‘waarvan vooralsnog niet met zekerheid valt te zeggen of deze bepaaldelijk “voor de eerbaarheid aanstootelijk” zijn’.Ga naar voetnoot82 Het ging om 24 enveloppen met losse naaktfoto's (‘modelstudiën’) van vrouwen en 18 boekjes met 12 afbeeldingen van ‘geheel naakte vrouwen’, getiteld Paradijsvrouwen. Nieuwe groote modelstudien van het vrouwelijk lichaam - voor artisten en kunstvrinden. Waar Huysinga nog twijfelde aan de oneerbaarheid van de foto's achtte de rechtbank de afgebeelde vrouwen ‘zoodanig op wulpsche wijze voorgesteld dat de borsten, billen of de met haar bedekte geslachtsdeelen in het bijzonder aan het licht traden’. Volgens het vonnis waren deze afbeeldingen niet bedoeld ‘om esthetisch genot te weeg te brengen en den kunstzin te veredelen, doch uitsluitend om de zinnelijkheid op te wekken en te prikkelen’. De enveloppen met foto's betrok Kikkert van boekhandel Insulinde, verder wilde hij over die toeleverancier niets kwijt. Over de Paradijsvrouwen was hij spraakzamer. Hij liet die titel buiten Amsterdam drukken en deed een jaar of tien met een oplage van vijfhonderd exemplaren. Naar zijn zeggen verkocht hij de Paradijsvrouwen al zo'n dertig jaar. Kikkert verklaarde dat hij sinds 1911 vanuit zijn woning in de Frederik Hendrikstraat de verzendboekhandel Excelsior dreef. Voor het in beslag genomen materiaal had hij geadverteerd in De echo, De courant en het Nieuwsblad voor Friesland. Vier van zijn klanten, van wie bij de huiszoeking bestelbriefjes waren aangetroffen, moesten voor de rechtbank verklaringen afleggen over de bestel- en leveringsprocedure. J. Visser uit Heeg had bij Kikkert eerst een aantal boekjes besteld met titels als Geslachtsziekten en abnormale geslachtsdeelen, Verlossing zonder smart en gevaar en Onthulde geheimen van de liefde en den echt. Bij zijn laatste bestelling sloot hij tien gulden in ‘om van u te ontvangen een ruime keuze naaktfiguren’. Van de ontvangen foto's had hij er enkele verbrand ‘wegens hun weinige fraaiheid’. Ook de Tilburger A. van Eikeren kreeg spijt van zijn aankoop. Hij zond de Paradijsvrouwen direct terug ‘omdat hij niet wenschte, dat zijn huisgenooten iets dergelijks zagen’.Ga naar voetnoot83 Kikkert kreeg zes maanden met aftrek van voorarrest, tegen welk vonnis hij vergeefs in beroep ging.Ga naar voetnoot84 Er was nog een derde verdachte in deze zaak, de Duitser Adolph Gerecht. Omdat een huiszoeking bij hem niets had opgeleverd, werd hij niet vervolgd.Ga naar voetnoot85 | |
[pagina 29]
| |
Behoorlijk vies, maar geen pornografieToen het Eerste Kamerlid Roëll in 1911 Nederland betitelde als ‘de vuilnisbak van Europa’ gebruikte hij een achterhaalde kwalificatie, die goed te pas kwam in de kraam van Regout en andere voorvechters van een strengere zedelijkheidswetgeving. Als gevolg van de justitiële repressie nam omstreeks 1895 bij buitenlandse pornohandelaren de animo om zich voor kortere of langere tijd in Nederland te vestigen sterk af. Het handjevol Nederlandse en in Nederland verblijvende buitenlandse pornohandelaren dat na 1900 nog internationaal actief was heeft de autoriteiten wel veel werk en frustraties bezorgd. Om bewijstechnische redenen verliep de vervolging van verdachten vaak uiterst moeizaam. Tussen het moment waarop de Amsterdamse politie Kikkert voor het eerst in de peiling kreeg en zijn uiteindelijke veroordeling verstreken ruim veertien jaar. Bij Reinders gingen er zestien jaar overheen, bij Lemoine zeventien. Nederlandse pornoverzenders concentreerden zich op klanten in het buitenland. Door alleen te adverteren in buitenlandse bladen liepen ze minder risico tegen de lamp te lopen. Mede daardoor bleef het binnenlandse aanbod aan harde porno schaars. Volgens Voorinks proefschrift uit 1910 was porno in Nederland ‘zeer verspreid onder alle kringen van de maatschappij’.Ga naar voetnoot86 Voorink zal daarbij gedoeld hebben op softporno, zoals de ‘realistische’ romans van de Amsterdamse uitgever Van Klaveren.Ga naar voetnoot87 Hardcore was hier moeilijk te krijgen. De kruistocht van Regout richtte zich vooral tegen de export vanuit Nederland, in het bijzonder die door buitenlanders. Tijdens zijn verdediging van de zedelijkheidswet in de Eerste en Tweede Kamer stelde Regout uitdrukkelijk dat in Nederland zelf weinig porno werd verkocht. Bij zijn zedelijkheidsoffensief had Regout de wind mee doordat vanuit het buitenland druk op Nederland werd uitgeoefend om mee te werken aan het indammen van de internationale pornohandel. In 1910 ondertekende Nederland het door zestien staten gesloten verdrag van Parijs ‘tot beteugeling van de verspreiding van ontuchtige uitgaven’. De verdragspartners beloofden voor de pornobestrijding relevante informatie te zullen centraliseren en met elkaar te delen. In Nederland fungeerde vanaf 1914 het Rijksbureau ter bestrijding van den vrouwenhandel en van den handel in ontuchtige uitgaven als centraal orgaan.Ga naar voetnoot88 De wetswijzigingen van 1911 hebben de verwachtingen niet ingelost. Toen hoogleraar strafrecht M.P. Vrij twee decennia later de balans opmaakte, constateerde hij dat ondanks de aanpassingen van de strafwet weinig vooruitgang was geboekt bij de bestrijding van de pornografie. De uitbreiding van de delictsomschrijving in artikel 240 Sr. had niet tot een noemenswaardige toename van het aantal veroordelingen geleid. Evenals vóór 1911 bleef het Openbaar Ministerie terughoudend bij het instellen van vervolgingen. Het grote struikelblok was het ontbreken van een communis opinio over wat onder ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’ moest worden verstaan, ‘daar noch de | |
[pagina 30]
| |
maatstaf daarvoor, noch de wijze van hanteeren van dien maatstaf voor algeheele objectivering vatbaar is’.Ga naar voetnoot89 Wat de een bestraft wilde zien, beschouwde de ander als onkies maar niet crimineel. Tot de rekkelijke geesten behoorde de journalist Adrianus de Jong, die in 1920 een brochure publiceerde over zijn onderzoek naar de verkrijgbaarheid van porno in Nederland. In de door hem bezochte obscure winkeltjes vond hij ondeugende prentbriefkaarten, ‘realistische’ romans met ‘veelbelovende omslagillustraties’ en seksuele voorlichtingslectuur. Veel van dat materiaal vond hij ‘behoorlijk vies’ zo niet ‘weerzinwekkende smeerlapperij’, ‘maar wat je nou noemt “pornografie”, nee dat was er niet bij’.Ga naar voetnoot90 Het Openbaar Ministerie toonde weinig animo om zaken aanhangig te maken waarin moest worden vastgesteld of de vage grens tussen smakeloos en aanstotelijk voor de eerbaarheid al dan niet was overschreden. |
|