Jaarboek Letterkundig Museum 3
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Charlotte de Cloet
| |
[pagina 124]
| |
Miguel de UnamunoMiguel de Unamuno (1864-1936), afkomstig uit Bilbao in Spaans Baskenland, was vanaf 1891 hoogleraar Grieks aan de Universiteit van Salamanca, waarvan hij sinds 1900 tevens rector was. Deze ontembare denker en lezer beschikte over een groot stilistisch vermogen. Op onomwonden en scherpzinnige wijze uitte hij zich als criticus, lyricus, essayist, verteller, toneelschrijver, filosoof en briefschrijver. Bovendien kende hij de Europese en Zuidamerikaanse cultuur als weinig andere Spanjaarden van zijn tijd. Zo was hij diepgaand geïnteresseerd in de Duitse filosofie en een van de eerste ontdekkers van Søren Kierkegaard, wiens existentiefilosofie bij hem zou uitmonden in een levenslange preoccupatie met wat hij noemde het ‘tragisch levensgevoel’. Anderzijds was hij er van overtuigd dat de moderne Westeuropese cultuur gebaat zou zijn bij een diepere kennis van de Spaanse versie van de christelijke gedachtenwereld. De Spaanse literatuur, die immers rijk is aan werken met een filosofisch-religieuze strekking, zou daartoe bij uitstek geschikt zijn. In de Spaanse wereld is Unamuno een overgangsfiguur geweest tussen het oude en het moderne, die zelf naast deze tegenstelling zoveel mogelijk andere vruchtbare opposities en paradoxen zocht. ‘Om zijne vrijmoedigheid gevreesd, om zijn hartstochtelijke genegenheid voor de christelijke gedachte vereerd, om zijn hevige aanvallen op geestelijke en wereldlijke autoriteiten gesmaad, maar om zijn weergaloos talent ontzien, heeft hij in het openbare leven van Spanje ongeveer dezelfde plaats ingenomen als Tolstoj in Rusland’.Ga naar eindnoot7 De periode tussen 1924 en 1936 is voor Unamuno sterk bepaald geweest door de Spaanse politieke situatie. Sinds de staatsgreep van 1923 werd het land, met instemming van koning Alfonso xiii, tot 1930 geregeerd door een directorium onder leiding van generaal Miguel Primo de Rivera. Op de persoon en het halfslachtige gedrag van de vorst had Unamuno het vooral gemunt. Zoals hij zijn Nederlandse vertaler in 1926 schreef, was de koning de man ‘die de werkelijke dader is van de staatsgreep, die zich voordoet als gevangene van de pretorianen aan wie hij leiding geeft. Hij heeft een einde willen maken aan het grondwettelijke bewind en een absoluut of cesaristisch regime willen vestigen en nu blijkt dat hij geen uitweg vindt. Als we Europa de werkelijke geschiedenis vertellen van de staatsgreep en het daarop volgende regime van tot rechters benoemde beulen, zal men dat niet willen geloven. Net zo min als de daden van generaal M. Anido, de opperbeul en bloedhond van de koning’. Vanwege majesteitsschennis werd Unamuno in 1924 naar het Spaanse eiland Fuerteventura verbannen. Met Franse hulp wist hij te ontkomen, om zich toen de verbanning officieel werd opgeheven vrijwillig en alleen, zonder zijn grote gezin en beroofd van zijn inkomsten in Frankrijk neer te laten. Eerst in Parijs en van 1925 tot 1930 aan de Frans-Spaanse grens van Basken- | |
[pagina 125]
| |
land in Hendaye, ‘waar ik het einde van de beschamende tirannie afwacht waaronder mijn arme vaderland lijdt. [...] Ik zie niet wanneer het bevrijd zal worden van de pretorianentirannie die het neerhaalt, onteert en uitplundert en ik met ereGa naar eindnoot8 kan terugkeren’. Van daaruit bestookte hij de Spaanse regering met een eigen tijdschriftje Hojas Libres (Vrije Bladen), dat clandestien in Spanje zou circuleren. Met zijn uitgesproken optreden trok hij de aandacht van de internationale pers, wat leidde tot velerlei adhesiebetuigingen en openlijke blijken van verontwaardiging. Ook in Nederlandse kranten en tijdschriften werd regelmatig over hem bericht. | |
G.J. GeersEen van zijn grote pleitbezorgers hier te lande was de neerlandicus, linguïst en later hispanist G.J. Geers (1891-1965).Ga naar eindnoot9 Geers woonde tussen 1918 en 1920 in Madrid waar hij huisleraar was van de zoon van de Nederlandse ambassadeur. Zijn Madrileense jaren zijn voor de koers van Geers' eigen leven bepalend geweest. In die roerigeGa naar eindnoot10 tijd koos hij zowel voor het communisme als voor de beoefening van de hispanistiek. Hij publiceerde regelmatig bijdragen over de Spaanse cultuur en literatuur in o.a. de Nieuwe Rotterdamsche Courant en vanaf 1921 ook in het maandblad De Stem. Van het nieuwe werk dat Unamuno in die jaren publiceerde: de zeven bundels Ensayos (1916-1918), de gedichtencyclus El Cristo de Velázquez (1920) en de verhalenbundel Tres novelas ejemplares y un prólogo (1920), zullen de eerste en laatste titel levenslang zijn voorkeur hebben. Geers stond in briefcontact met Unamuno en heeft hem in augustus 1925 in Parijs bezocht. Zijn werk vertaalde hij niet alleen, maar hij ‘verkondigde’ het ook, blijkens de regelmaat waarmee hij over de ‘ascetische Bask’, zoals hij Unamuno noemde, publiceerde en sprak. Zo aanvaardde hij in 1928 een privaatdocentschap aan de Universiteit van Groningen met een rede die aan Unamuno gewijd was. Toch heeft hij diens werk niet onverkort weten te waarderen, zoals hij in een lezing gehouden te Utrecht op 22 februari 1930 openlijk bekende: de romans en vooral de stijl van de essays bewonderde hij. Maar de dieperliggende gedachtengang, die van filosofisch-religieuze aard is en sterk metafysisch georiënteerd, kon Geers niet waarderen. Zelf was hij immers atheïst en aanhanger van de psychoanalytische sexpol-theorieën van Wilhelm Reich. Unamuno en de later ook door hem vertaalde Ortega y Gasset waren geenszins Geers' geestverwanten, maar hij bewonderde in beiden hun moed tot persoonlijke vrijheid en zelfstandigheid.Ga naar eindnoot11 In het voorjaar van 1924 richtte Geers zich voor de eerste maal schriftelijk tot Unamuno. Uitgeverij De Wereldbibliotheek had hem om een korte novelle gevraagd die representatief zou moeten zijn voor de moderne Spaanse literatuur en die zou worden opgenomen in een bundel met uit verschillen- | |
[pagina 126]
| |
Miguel de Unamuno tijdens zijn ballingschap in Hendaye (Frans Baskenland). (Gereproduceerd uit Luis S. Granjel, Retrato de Unamuno, 1957.)
| |
[pagina 127]
| |
de talen vertaalde novellen. Geers stelde voor ‘De markies van Lumbria’ uit Tres novelas ejemplares y un prólogo, maar na verschijning van ‘deze cosmopolitische anthologie’Ga naar eindnoot12 hoopte hij ook een uitgever te vinden voor de gehele band.Ga naar eindnoot13 ‘Het is in dit land erg moeilijk om vertaald werk van de grote schrijvers van het moderne Spanje te publiceren. Sinds 4 jaar ben ik bezig met het verbreiden van die literatuur in kranten, tijdschriften en ik hoop dat met de vertaling van uw novelle de interesse voor de goede Spaanse literatuur sterk zal groeien. [...] Ik heb een Antología castellanaGa naar eindnoot14 samengesteld van moderne prozaschrijvers (voor scholen) [...] en het is mijn vurige wens uw grote werken te brengen als Abel Sánchez, La tía Tula, Niebla, Fedra.Ga naar eindnoot15 [...] Ik heb er alle vertrouwen in dat u niet zult aarzelen mij te helpen bij de introductie in mijn land van de moderne ideeën in Spanje, waarover ik zoveel spreek in mijn artikelen. [...] Opdat u weet met wie u te maken heeft moet ik u zeggen dat ik doctor in de neerlandistiek ben, leraar op een gymnasium, dat ik twee jaar (1918-1920) in Spanje heb gestudeerd. En dat ik een grote belangstelling heb voor de huidige strijd in Spanje om economische, politieke en culturele vernieuwing.’ Al snel vindt Geers bij uitgeverij Van Loghum Slaterus te Arnhem gehoor voor zijn enthousiasme en met hen weet hij zijn wens inderdaad te realiseren. Aan deze samenwerking is het grotendeels te danken dat het romanoeuvre van Unamuno ook in Nederlandse vertaling is verschenen. Nadat het alleenrecht voor Nederland is verworven, zijn tussen 1926 en 1934 een novelle en vier romans op de markt gebracht. Daarmee zijn temidden van de uit het Spaans vertaalde literaire romans die in de periode 1900-1945 in Nederland zijn uitgegeven die van Unamuno in aantal het best vertegenwoordigd.Ga naar eindnoot16 | |
Van Loghum Slaterus en Dirk CosterHet fonds van de in 1918 opgerichte uitgeverij Van Loghum Slaterus was van een duidelijk politieke en levensbeschouwelijke signatuur. Onder leiding van de voormalige vrijzinnige predikant J.L. van Tricht (1883-1964) werden auteurs uitgegeven in wier werk ‘de nadruk lag op het humanisme, op filosofie en psychologie [...] op de verkondiging van een ethisch en politiek standpunt’, zoals in een circulaire bij het vijftigjarig bestaan in 1968 werd gememoreerd. De eigentijdse literatuur nam een belangrijke plaats in en onder de auteurs bevonden zich behalve Nederlanders ook vele buitenlanders, zoals Knut Hamsun, F.M. Dostojefsky, Iwan Toergenjef, Maxim Gorki en Romain Rolland. Daarnaast werd er van 1921 tot 1941 het succesvolle algemeen culturele maandblad De Stem uitgegeven onder redactie van Dirk Coster en Just Havelaar, die streefden naar een ‘diep en krachtig, Europeesch geestesleven in Nederland [...] dat én religieus én aesthetisch is’. Met bijdragen ‘waarin een schoone zoe- | |
[pagina 128]
| |
kende menschelijkheid en een diepe levensernst zich uitspreekt’ wilde het tijdschrift blijkens een prospectus uit september 1920 ‘een beeld geven van den volledig-levenden, den strijdenden mensch, [als] de uiting van een geestelijk verzet’. Want dilettantisme, ‘alles wat alleen stichtelijk of alleen aesthetisch is, wat verengd is of verburgerlijkt, is dezen grooten tijd onwaardig’. Er werd gezocht naar moderne kunst met inhoud, immers ‘velerlei machteloosheid verbergt zich achter den schijn van een nieuwe kunst [...] die enkel maar met deze nieuwe cultuur een ledig spel tracht te spelen’, zoals te lezen was in een reclamefolder voor De Stem uit het najaar van 1921. In dit milieu waaruit de roep klonk ‘Nederland is arm aan verhaalkunst’ werd het werk van Unamuno ontvangen en van hieruit is het verspreid. Dirk Coster was door eigen lectuur al overtuigd geraakt van het belang van Unamuno. In het voorjaar van 1925 stuurde Coster hem een exemplaar van Wege zum Leben, de in 1923 in Wenen verschenen Duitse vertaling van zijn aforismenbundel Marginalia. Bij die gelegenheid schreef hij over de novelle en de enkele essays, die hij van Unamuno in Franse vertaling gelezen had, vol bewondering te zijn: ‘voor uw krachtvolle kunst, zo synthetisch, waar ik iets van de oude Spaanse energie in terugvind. Wanneer NieblaGa naar eindnoot17 en de essaysGa naar eindnoot18 (bij Kra) verschenen zijn, zal ik over die boeken spreken - er is in Holland bijna niemand die Spaans leest - en ik ben er zeer zeker van, dat ik hier enige honderden serieuze vrienden voor u zal vinden. Onze gehele geschiedenis is vol van Spanje- en toch weet men bijna niets van het Spanje van nu!’ Zowel Costers voorkeur voor de Franse vertalingen als zijn interesse in de Spaans-Nederlandse historische banden zouden opvallende aspecten blijven in zijn brieven aan Unamuno en in de stukken die hij aan hem wijdde. Daarnaast bleef hij tevergeefs proberen de Spaanse schrijver te bewegen tot een bijdrage, in de vorm van een novelle of essay aan De Stem ‘waarvan de tendens u sympathiek kan zijn (vrijheid, enig sceptisch humanisme, dat wil zeggen niet te naïef, en afkeer van partijen dat wil zeggen van partijstrijd)’. Dat Van Loghum Slaterus in het verhalende werk van Unamuno een aantrekkelijke uitbreiding van haar fonds zag, blijkt uit het prospectus dat de uitgeverij in het najaar van 1926 verspreidde ter introductie van haar eerste Unamuno-uitgave. De uitgeverij sprak er haar verwondering over uit dat, ‘terwijl van de Scandinavische litteratuur schier alles in 't Nederlandsch wordt vertaald, [...] de Pyrenaeën een barricade blijven’. Citaten uit Engelse en Duitse artikelen moesten de mening ondersteunen dat Unamuno ‘een der edelste geesten van het moderne Europa’ was. Om te vervolgen met: ‘de buitengewone, de universeele beteekenis van dezen denker, dichter, romancier en professor in 't Grieksch. [...] Het ligt in onze bedoeling met de uitgave van Unamuno's voornaamste werken stelselmatig voort te gaan, | |
[pagina 129]
| |
want wij twijfelen niet, of zijn oeuvre zal bij ons dezelfde warme waardeering vinden als in de andere landen van Europa’. Het Europese kader zou in latere wervende teksten gebruikt worden ter vergelijking met andere grote auteurs van die tijd. ‘Hij staat op één lijn met Ibsen, Strindberg, Shaw, Pirandello. Pirandello's gelijke wat het ontleden zijner karakters betreft [...] is hij veel menschelijker en heeft hij meer liefde. Hij is grimmiger, ruiger dan de eeuwig-grinnikende Italiaan,...maar hij heeft hart, medelijden, liefde, trouw. Met Ibsen heeft hij gemeen, dat hij nieuwe ideeën brengt over het leven en het bestaan en tegelijkertijd is hij een meester in flitsende ironie en weet hij den ernst zijner bedoelingen gemakkelijker ingang te doen vinden door een fijne humor’, stond in januari 1929 op de achterkant van De Stem en in de fondscatalogus van 1930 te lezen. Het voorstel dat directeur Van Tricht in het najaar van 1925 aan Unamuno deed, luidde dat de uitgeverij zich bereid verklaarde tot publikatie van vertalingen van die werken die voor Nederland geschikt geacht werden. Ze zouden verschijnen in een uniforme editie,Ga naar eindnoot19 voorafgegaan door een voorwoord door Dirk Coster, terwijl de vertaling direct uit het Spaans door een gekwalificeerde vertaler gemaakt zou worden. Het eerste boek zou dan in de herfst 1926 uitkomen, waarna vervolgens tenminste iedere twee jaren een nieuwe Unamuno-titel moest verschijnen. Met de mededeling ‘wij geven niet zomaar grote romans uit, alleen die welke een onweerlegbare mondiale reputatie kregen’ introduceerde hij bij Unamuno zijn fonds, dat inmiddels wat de vertalingen betrof kon bogen op werk van Gorki en Hamsun, ‘bij ons een literair en financieel succes geworden, wat ook gezegd mocht worden van Dostojewski's De idioot’.Ga naar eindnoot20 Unamuno toonde zich ingenomen met dit eerste initiatief van een Nederlandse uitgever, nadat van zijn werk inmiddels al in Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland, Denemarken, Zweden, Hongarije en Tsjechië vertalingen gepubliceerd waren. Naar een titelopgave daarvan werd hij gevraagd, ‘omdat wij geen Spaans kunnen lezen, moeten we ze in een van de vertalingen lezen om te kunnen beoordelen of ze geschikt zijn voor Nederland’. Zodra het contract tot stand gekomen was, werd Geers gevraagd of hij de eerste vertaling op zich wilde nemen, ‘natuurlijk met de bedoeling, om, indien de samenwerking tot wederzijdsch genoegen is, deze voort te zetten met betrekking tot de andere werken’. De keuze voor een eerste publikatie in De Stem viel op ‘Nada menos que todo un hombre’, dat ook door Geers als karakteristiek voor Unamuno beschouwd werd. Het is het derde en laatste verhaal uit de bundel Tres novelas ejemplares y un prólogo waaruit Geers zijn eerste vertaling voor de Wereldbibliotheek had gekozen. Op de vraag welke roman het eerst moest uitkomen, Niebla of La tía Tula, durfde Geers niet goed te adviseren. Over de laatste, waarvan hij de titel al vast vertaald had | |
[pagina 130]
| |
als Tante Trui, merkte hij op dat die roman een zeer interessante proloog heeft, daarentegen was in zijn ogen de eerste ‘het meest opgevallen, maar beide boeken zijn sterk en echt-Unamuno. Over wat men gewoonlijk “boeiend” noemt, kan ik ook slecht oordeelen, omdat dit bij mij vooral verstandszaak is en bij 't grootere publiek waarschijnlijk niet’. Wat Geers daarmee bedoelde te zeggen, kan onder meer worden afgeleid uit een passage uit zijn voordracht aan de Volksuniversiteit te Enschede in februari 1928: ‘Als ik Unamuno hartstochtelijk bekeek zou ik hem nooit hebben kunnen of willen vertalen, zou ik hem niet begrijpen en aanvoelen en de Spaanse literatuur voor een groot deel verworpen hebben.’ | |
Nederlandse vertalingenIn 1926 verscheen dan in de mei-aflevering van De Stem ‘Een kerel uit één stuk’, de vertaling van ‘Nada menos que todo un hombre’. Geers had tegenover de uitgever eerder als zijn vermoeden geuit ‘dat de vertelling u zal bevallen; mij is de geweldige kracht ervan door het vertalen haast een openbaring geweest [...] nu pas door het woord voor woord op te nemen heb ik het volle genot gehad van deze origineele oerkracht’. Stem-redacteur Dirk Coster had zich echter een ander beeld gevormd van hoe die oerkracht in het Spaans geklonken moet hebben, hoewel hij zich, bij gebrek aan kennis van de Spaanse taal daarbij baseerde op de Franse vertaling.Ga naar eindnoot21 ‘We zijn niet gelukkig met vertalers den laatsten tijd. Ook die rampzalige Geers ergert me, dat gevoellooze. Ik had 't graag uit 't Fransch vertaald. Die zinnen moeten klinken, hard, kort “Spaansch”, gespannen en kort. Dat voel je door de Fransche text heen volkomen duidelijk. Wat is daarvan over in 't Hollandsch?’ Achteraf bleek de uitgever bovendien zijn twijfels te hebben over de Nederlandse titel. Van deze novelle zou een afzonderlijke uitgave verschijnen, bij wijze van reclame voor de komende vertalingen van Unamuno's werken. ‘Wij zouden daaraan echter een andere titel geven en wel de letterlijke vertaling van den Spaanschen: “Niets meer of minder dan een Man”. Dit lijkt ons n.l. juister dan “Een Kerel uit één stuk”.’ Geers was het niet met hen eens: ‘de letterlijke vertaling zou zijn: “Niets minder dan op en top een man”. Zoo zegt men in 't Sp.: “es todo un caballero” (hij is opentop een heer). Vooral met uw argumentering kan ik niet meegaan als zou Gómez inderdaad niets dan een man, een man zonder meer zijn. Uw interpretatie is te Westeuropeesch, te geciviliseerd, te internationaal-modern; terwijl Unamuno is een moderne Spanjaard: zijn Gómez is een plebejer, een o.w.-er zou men haast in Holland zeggen (zijn middel van bestaan of liever van verrijking is geld schieten). Mijn vertaling geeft iets te weinig, is bijna iets te ruw (hoewel hombre in 't Sp. vaak equivalent is met het animale “son homme” in 't Fr.); maar de uwe is te zoet, te idealistisch. Een tusschenweg zou misschien zijn “Opentop een kerel”.’ | |
[pagina 131]
| |
Begin november 1926 verscheen de boekuitgave van Een kerel uit één stuk als derde deel in de Stem-Serie, de pas gestarte reeks waarin veel aandacht aan de boekverzorging werd besteed. De delen zijn geïllustreerd met houtsneden door Fokko Mees. Deze novelle handelt volgens het prospectus over ‘de volkomen zelfgenoegzamen, slechts op eigen kracht steunende manmensch [...] die niet wil spreken van zijn liefde, [...] veracht liefdesbetuigingen als romantiek en sentimentaliteit, maar onder dit mom van bijna brute onverschilligheid, gloeit zoo'n hartstochtelijke liefde, dat hij niet leven kan, als zijn vrouw sterft, maar vrijwillig met haar in den dood gaat, ook in zijn liefde “een kerel uit één stuk”.’ Bij de verschijning van Tante Trui eind november 1926 werd een apart aanbiedingsprospectus verspreid. Het thema van het boek stond er samengevat in Unamuno's eigen woorden, ontleend aan zijn niet meevertaalde proloog.Ga naar eindnoot22 De roman gaat over de waarde van wat hij ‘zusterschap’ noemt, dat naast vader-, moeder- en broederschap een plaats dient te krijgen. De figuur van Antigone was Unamuno's voorbeeld geweest en de Spaanse wortels waren hem pas achteraf in het leven van de Heilige Theresia van Ávila duidelijk geworden. Over de vorm van de roman meldde de uitgever nadrukkelijk hoezeer het werk van Unamuno verschilde van in Nederland tot dan toe bekende romans. ‘Wordt bij ons dit gegeven meestal door een tragisch-grijzen nevel omringd, bij Unamuno wordt het overstraald door de glanzende zon van menschelijken hartstocht’. Met een citaat uit een recensie in Het Vaderland liet Van Loghum Slaterus in advertenties in de fondscatalogus van 1927 en 1930 weten: ‘Wellicht zou een Nederlandsch romanschrijver van dit gegeven een cyclus hebben gemaakt, een familieroman in tal van deelen. De Spanjaard drong zijn uitgebreide stof samen in een boek van nog geen 170 pagina's.’ Voor Dirk Coster was de verschijning van Tante Trui aanleiding om Unamuno te schrijven: ‘Ik vind het een onvergelijkbaar meesterwerk. Het karakter is prachtig Spaans, sterk, trots en brandend van een geconcentreerde warmte, bijna verschrikkelijk. (Ik ben nog nooit zo dicht bij de “mystieke vrouw” van de Middeleeuwen geweest). En, wat betreft de vorm, de zo synthetische vorm, die is werkelijk modern avant la lettre. Ik wil u zeggen hoezeer ik dit meesterwerk bewonder. [...] Is Tante Trui in het Frans vertaald? Ik zou het wel in die taal willen herlezen’.Ga naar eindnoot23 In het december-nummer van De Stem van 1926 legde Coster dezelfde nadruk op het Spaanse karakter van beide tot nu toe verschenen Unamuno uitgaven. Ze waren ‘voor Europa een ontdekking eener zuiver Spaansche kunst. [...] Strak en vurig is de toon dezer verhalen, [...] die aandoet als een spasmodisch verzet tegen dien anderen Spaanschen karaktertrek: de indolentie’. En de personages zijn ‘misschien overal elders dan in Spanje ondenkbaar [..] vertwijfelde martelaars | |
[pagina 132]
| |
G.J. Geers, hispanist aan de Rijksuniversiteit van Groningen en vertaler van een aantal werken van Unamuno, 1927. (Collectie I.A. Geers-Jibben, Groningen.)
Dirk Coster, redacteur van het culturele maandblad De Stem, 1926. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 133]
| |
van één gevoel, één wilstrek. [...] En toch begrijpt men deze mentaliteit, evenzeer als men de Russische begrijpt. Want dat ééne gevoel is een algemeen-menschelijk gevoel’. Van zijn hand verscheen in het mei-nummer van 1927 van De Stem een stuk ter introductie van de komende Nederlandse vertaling van Abel Sánchez, de roman die een moderne interpretatie van het Bijbelse Kaïn en Abel-thema is en die in december zou verschijnen. Daarin meende Coster dat Unamuno de mens ziet ‘als een bezetene, als een menschgeworden eigenschap, - en dit, wij voelen het onmiddellijk, is een zeer Spaansche conceptie van het leven’. Hij heeft kritiek op die beperking, maar voegt er aan toe dat het ‘nog te vroeg is om de waarde van Unamuno's werken tegen elkaar af te wegen’. Bewondering heeft hij voor de vurige, mannelijke, soms wrede geest die ze schiep en voor zijn ‘modernisme avant la lettre: de geconcentreerde soberheid, geëssentialiseerde dialoog, afwezigheid van beschrijvingen en psychologische “om-schrijving”.’ Aan Unamuno had hij eerder al zijn mening gegeven: ‘een aangrijpend boek. [...] Ik vind het jammer dat het karakter van Abel niet duidelijker wordt. Ik geef de voorkeur aan de grote liefde van Tante Trui, waardoor wij het Spaanse karakter kunnen begrijpen, uw flamboyante kathedralen, en zoveel andere zaken, zelfs de tragedie van de oorlog met Nederland in 1570, waarin twee historische krachten, het Spaanse vuur en het Nederlandse geduld (Velázquez en Rembrandt!) zo verschrikkelijk op elkaar zijn gestoten.’Ga naar eindnoot24 | |
Nobel-prijsIn het jaar 1928 werd in Nederland om diverse redenen publiekelijk aandacht aan Unamuno geschonken. Allereerst door Geers in Unamuno en het karakter van het Spaansche volk, zijn openbare les gehouden bij de aanvaarding van het ambt van privaat-docent in de Spaanse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen op 11 februari 1928, waarin hij Unamuno ziet als meest Spaanse auteur van zijn tijd. ‘Hij vertoont alle weifelingen, innerlijke botsingen en verscheurdheden die het huidige Spanje in zijn aantrekking en afstoting van het moderne Westeuropa doormaakt’. Vervolgens wijdde Coster een korte beschouwing aan de Franse vertaling van Niebla, vooruitlopend op de Nederlandse, die als De man in den mist in december 1928 zou verschijnen. Onder de titel ‘De aesthetiek van Unamuno; door hemzelf gedefinieerd’ leidde hij in De Stem van juli-augustus 1928 met enkele trefwoorden de roman in ‘die een eigenaardige plaats inneemt in zijn oeuvre’. De rest van het stuk is een door hem uit het Frans gemaakte vertaling van die passages waaruit de ‘aesthetische methode’ het treffendst blijkt. Unamuno had namelijk, om zich bij voorbaat tegen de kritiek teweer te stel- | |
[pagina 134]
| |
len het genre van de nívola uitgevonden. (Novela is ‘roman’; ni is ‘noch’.) Een genre tussen roman en drama in, met een geconcentreerde handeling waarin de dialoog centraal staat en beschrijvingen zo goed als ontbreken. Bovendien wordt het realisme volledig doorbroken door satire en parodie, en doordat aan het slot de held in discussie gaat met zijn maker, de auteur. De ‘roman’, waarvan het eigenlijke thema de twijfel is over wat leven is en wat dood, werd door de uitgever in zijn advertenties als ‘geestig’ gepresenteerd. Dan verscheen er op 21 november 1928 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant onder de titel ‘De Nobel-prijs voor letterkunde’ een aan het internationale culturele weekblad Monde van 10 november ontleend berichtje over de door de Spaanse regering verhinderde kandidatuur van Unamuno. Op verzoek van Van Tricht en Coster, die er krachtiger dan in de kranten was gebeurd de aandacht van de Stem-lezers op wilden vestigen, werd Unamuno gevraagd de achtergronden te belichten. Deze zei geen enkel idee te hebben wie zijn kandidatuur hadden voorgesteld. Unamuno veronderstelde dat de koning, verstrikt als hij was in zijn eigen netten, de kwestie zelfs zou hebben willen aangrijpen om enerzijds met Unamuno te komen ‘tot wat hij de verzoening noemt, die nu onmogelijk is geworden’, en anderzijds zich te ‘kunnen ontslaan van de pornocratische en demiocratische dictatuur [...] die hij zelf en niemand anders gebracht heeft. [...] Al deze veronderstellingen zou ik u kunnen staven met feiten over de gedragslijn die de koning, zijn raadslieden en zelfs de pretoriaanse kwakzalvers tegenover mij volgen’. Uiteindelijk werden de Nobelprijzen voor 1927 en 1928 gelijktijdig toegekend, respectievelijk aan Henri Bergson en Sigrid Undset, terwijl Coster zijn voornemen over de kwestie-Unamuno te schrijven niet ten uitvoer heeft gebracht. Enkele jaren later is nogmaals geprobeerd om Unamuno als kandidaat voor de Nobelprijs voor te dragen; in 1934 op instigatie van de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Salamanca en in 1935 door de Academia Argentina de Letras, ter ondersteuning van de voordracht door de Spaanse regering. In Nederland heeft de Amsterdamse hispanist J.A. van Praag in de bestuursvergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden van 1 april 1935 tevergeefs pogingen ondernomen om die voordracht ook te ondersteunen.Ga naar eindnoot25 De prijs voor 1935 werd niet toegekend en toen die voor 1936 werd verleend, was Unamuno al gestorven en kreeg Eugene O'Neill hem. De Nederlandse belangstelling voor zijn werk heeft op zijn beurt Unamuno geïnspireerd. Hij las Nederlands met behulp van zijn kennis van het Duits en het Deens. Zo had hij zich vertrouwd gemaakt met het werk van Vondel, Multatuli, Louis Couperus en Guido Gezelle, terwijl hij dat van Spinoza en Erasmus in het Latijn had gelezen.Ga naar eindnoot26 De Nederlandse vertalingen van zijn ei- | |
[pagina 135]
| |
gen werk las hij direct na ontvangst en wist hij te waarderen. Typerend voor hem is dat hij zich bij de kennismaking met een andere cultuur allerminst tot de literatuur beperkte. Zo had hij zich grondig verdiept in de visie van Abraham Kuenen in diens Volksgodsdienst en wereldgodsdienst (1882). Daarnaast sprak Unamuno meerdere malen in zijn brieven de wens uit om ‘de kusten van de Noordzee en de Baltische Zee te bezoeken om de luchten te zien die Spinoza en Kierkegaard hebben verlicht’. In augustus 1924 zou Unamuno wel België bezoeken, maar op de uitnodiging om het negende congres van de p.e.n.-Club op 22-26 juni 1931 in Nederland te bezoeken, is hij niet ingegaan. Aan Coster schreef hij over zijn fascinatie voor Johan de Witt, die hij de meest interessante historische en politieke figuur uit de Nederlandse geschiedenis vond. Hij was toen al jaren op zoek naar een studie over De Witt, bij voorkeur geschreven door een Nederlander. Coster moest bekennen, dat er nog geen definitief boek was geschreven over ‘ons groot nationaal epos: de oorlog tegen Spanje’. Costers eigen voorkeur ging uit naar de Uilenspiegel van Charles de Coster, ‘die don Quichot van het Noorden. [...] Inderdaad: de strijd van onze twee volkeren is een van de geweldigste drama's van de geschiedenis. De herinnering aan die oorlogen is in Nederland nog erg levend, het was het heroïsche moment van onze geschiedenis en de eeuw die er op volgde wordt “Gouden Eeuw” genoemd, zowel voor de kunsten als voor de politiek. (Want naast de beeldende kunsten, Rembrandt en Vermeer, die heel Europa kent, hebben wij ook een literaire school van grote klasse). [...] Het mooiste gedicht van onze taal, het Wilhelmus [...] drukt nauwkeurig het Nederlandse geduld tegenover de Spaanse wil uit’.Ga naar eindnoot27 | |
St. Manuel Bueno, martelaarIn de jaren 1928-1933 bleven de contacten tussen Unamuno en Nederland beperkt tot de privé-sfeer en speelden ze zich buiten de uitgeverswereld af. Na de val van dictator Primo de Rivera keerde Unamuno in februari 1930 uit ballingschap terug om in Salamanca zijn oude taken weer op zich te nemen. De jaren van de Republiek worden door Geers in een lezing voor de vara-radio op 14 september 1935 als smeltkroes gekenschetst, als een periode waarin het land ‘haastig moet doorléven wat bijv. Nederland in 300 jaar zich eigen kon maken’. Als hij de vergelijking op de persoon van Unamuno betrekt ziet hij dat die ‘in zich condenseert Bredero en Huygens, Potgieter en Multatuli’. Over de positie van de Spaanse intellectuelen merkte hij eerder op: ‘Schrijvers werden politieke leiders en soms martelaars: Unamuno, Ortega. De meeste kunstenaars zijn ook journalist, uiten zich in dagbladartikelen over de actuele dingen.’Ga naar eindnoot28 Het briefcontact met Unamuno werd door Geers eind 1933 weer opgenomen met het oog op de Nederlandse vertaling van de in 1931 verschenen en sindsdien zeer succesvolle roman San Manuel Bueno, mártir. Hij wilde daar- | |
[pagina 136]
| |
Eerste brief van Unamuno aan J.L. van Tricht, directeur van uitgeverij Van Loghum Slaterus, 30 november 1925. Hij schrijft in principe accoord te gaan met het voorstel om die werken van hem die geschikt zijn voor Nederland in vertaling te publiceren. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 137]
| |
mee niet alleen ‘uw faam onder mijn landgenoten vernieuwen’, maar bleek ook politieke motieven te koesteren ‘want het lijkt erop of door de komst van de Republiek het enthousiasme voor Spanje hier enigszins verminderd is: en het is duidelijk waarom, want wat de romantici en de utopisten onder dergelijke hispanofielen vooral aantrok was het middeleeuwse, het onderontwikkelde en het echt-Spaanse in zijn enigszins pejoratieve betekenis. Die Republiek met haar moderniserende ideeën vinden ze nogal plebeïsch en triviaal: ze geven de voorkeur aan dromen over hidalgos, kloosters bij de vleet, hongerende en lijdzame landarbeiders, analfabetische en intelligente Andalusiërs, imponerende en onbetekenende vrouwen, etc.; het tragische Spanje! Wel, weg met hun estheticisme!’. St. Manuel Bueno, martelaar werd eerst in 1934 in twee gedeelten gepubliceerd in de juli-augustusaflevering en in de septemberaflevering van De Stem; de boekuitgave zou in april 1935 verschijnen. Unamuno was verheugd over de vertaling, want de Nederlandse uitgaven behoorden voor hem dankzij Geers niet alleen tot de beste vertalingen maar ook tot de best verzorgde. Hij vond dat hij in Nederland geluk had gehad en was erg blij dat de keus nu op San Manuel was gevallen, omdat dat een van zijn fundamentele geschriften is - ‘de esthetische expressie van mijn La agonfa del cristianismo (1925) en andere godsdienstige verhandelingen, waarin ik het meeste - en het meest smartelijke - van mijn ziel gelegd heb’. De roman handelt over de illusie van het eeuwige leven en de troost van de droom en van het geloof, weerspiegeld in het gewetensconflict van een dorpspastoor.
Toen in september 1934 Unamuno gepensioneerd werd, greep Geers de gelegenheid aan om hem te eren. Bij wijze van hommage van ‘de Nederlandse cultuur’ werd een rijmprent uitgegeven met een houtgravure door W.J. Rozendaal bij het gedicht ‘Castilla’ en daarnaast een Nederlandse vertaling door Hendrik de Vries.Ga naar eindnoot29 In een huldigingsartikel vatte Geers nog eens zijn visie op de Spanjaard samen.Ga naar eindnoot30 Zo zei hij geneigd te zijn in diens ‘sexuele verdringing, in de ontkenning van den vader, een der oorzaken te zien van zijn barbaarsch en inmanent godsbegrip, van zijn extreem anthropophage opvatting van de eucharistie en zelfs van zijn aeternisme, zijn behoefte aan concrete onsterfelijkheid’. Hij noemt Unamuno ‘een romanticus en geïntroverteerde subjectivist, die beweerde “ik geloof nog altijd dat de auteur die het diepste en levendste in zichzelf omwoelt, ook datgene raakt wat allen het hevigst bezig houdt”.’ En over zijn denken, dat vooral inlevend en niet alleen logisch denken is, waarover Unamuno had gezegd: ‘Het belangrijkste is te denken, met deze of gene ideeën, het doet er niet toe [...] en denken met het lichaam en zijn zintuigen [...] en met heel de ziel en al haar krachten en niet alleen met de hersens en het verstand’. | |
[pagina 138]
| |
Wanneer Miguel de Unamuno op de laatste dag van het eerste jaar van de Spaanse Burgeroorlog overlijdt, herdenkt Geers hem als de schrijver van ‘een paar bundels prachtige gedichten, zeven delen essays, romans en toneel, [werken] die over heel de wereld - ook in ons land - den modernen mensch geboeid hebben door hun drogen, verterenden hartstocht’.Ga naar eindnoot31 Geers noemt als hoofdthema's: de persoonlijkheid en het verlangen tot zelfbehoud, de nijd, de wil, de liefde en het geloof, moederschap en vaderschap. Als zijn betekenis voor Spanje ziet Geers, dat hij velen aan het denken heeft gebracht en jongeren gestimuleerd heeft tot opstandigheid tegen de vader: zijn non-conformisme paste bij de revolutionaire situatie van het land. Zijn tragische filosofie van de agonie tussen weten en geloven viel voor Geers samen met de tragedie van zijn volk in de twintigste eeuw. In De Stem van februari 1937 zou Unamuno herdacht worden met de herdichting van zijn ‘Salmo iii’ onder de titel ‘Hymne’ door Hendrik de Vries.Ga naar eindnoot32 | |
Filosofische essaysHet tot dan toe van Unamuno vertaalde werk riep in Nederland velerlei reacties op. In de ogen van de uitgeverij viel de belangstelling dan wel tegen, maar dat neemt niet weg dat er door de mensen die het werk wel lazen en er over schreven allerminst lauw op gereageerd werd. Voor degenen die het andere werk van Unamuno via de vele vertalingen kenden, was het duidelijk dat het ook in Nederland tijd werd voor een kennismaking met o.a. de filosofische essays. Uit documenten in de desbetreffende archieven in Spanje en Nederland blijkt dat er ten minste twee pogingen ondernomen zijn om te komen tot een vertaling van Del sentimiento trágico de la vida, een van Unamuno's hoofdwerken, waaraan hij de benaming dankt de filosoof van het tragisch levensgevoel te zijn. Zo probeerde al in 1928 de Utrechtse hoogleraar C.F.A. van Dam (1899-1972)Ga naar eindnoot33 tot een publikatie van dit werk te komen in de reeks Spaensche WysheitGa naar eindnoot34, die onder zijn leiding bij uitgeverij Kemink en Zoon te Utrecht zou moeten verschijnen, met een inleiding van zijn hand en in de vertaling van G.C. van 't Hoog (1869-1951). Van Loghum Slaterus toonde zich bereid aan Kemink de rechten voor deze vertaling af te staan, maar wel op voorwaarden, waarop Kemink met reserve reageerde. Unamuno is door Kemink verzocht in te stemmen, in de verwachting dat de vertaling in de loop van 1930 zou verschijnen. Waarom het toch niet tot een uitgave is gekomen, is moeilijk te achterhalen. Evenmin waarom de serie na het eerste deel niet is voortgezet. Een andere poging is ondernomen door de jurist, filosoof en later hoogleraar politieke wetenschappen te Amsterdam, J. Barents (1916-1961) die in 1939 in een schrijven aan Van Loghum Slaterus signaleerde dat er nog geen Nederlandse vertaling van dit werk bestond: ‘wat mij in verband met de lit- | |
[pagina 139]
| |
teraire en wijsgeerige beteekenis van het boek alleszins verwondert’. Waarop de uitgever hem antwoordde dat hij door de beperkte belangstelling voor de romans van Unamuno de kansen van een wijsgerig werk nog veel geringer moest aanslaan. Tot een Nederlandstalige uitgave van dit hoofdwerk van Unamuno is het nooit gekomen, evenmin bij een andere uitgeverij. Dat gold tot 1990 ook voor diens essays,Ga naar eindnoot35 ondanks de mening van Geers die ze beschouwde als ‘het volmaaktste essayisme dat ooit sinds Montaigne geschreven is’.Ga naar eindnoot36 En ook ondanks de pogingen van bovengenoemde Barents, die tussen 1941 en 1951 bij vier Nederlandse uitgeverijen grote moeite heeft gedaan om zijn vertalingen gepubliceerd te krijgen van La agonía del cristianismo (1925) en de negen essays van de bundel Contra esto y aquello (1912).Ga naar eindnoot37 Bij uitgeverij Contact wist hij wel belangstelling te wekken, met name voor de laatstgenoemde bundel. Zo luidt een leesrapport van adviseur en vertaler H. Foeken: ‘Inhoud: buitengewoon levendig, fris en boeiend. Belangrijk en actueel. Interessante keuze. Vertaling: voortreffelijk; geestig, soepel en correct. Voldoet aan de hoogste eisen’. Barents werd bovendien uitgenodigd een essay over ‘De betekenis van Unamuno voor een jongere generatie’ te schrijven voor hun tijdschrift Proloog. Deze voelde daar om politieke redenen niet veel voor. Maar uiteindelijk durfde Contact de uitgave toch niet aan, want het uitgeefprogramma voor de jaren 1947 en 1948 was al overvol en er werden moeilijkheden verwacht op financieel terrein, met de papiertoewijzing en de capaciteit van de drukkerijen. Enkele jaren later is uitgeverij Contact van plan geweest om Unamuno op te nemen in de reeks Moderne Meesterwerken, maar blijkbaar is het langdurig verblijf van Barents in de Verenigde Staten een van de redenen geweest waarom de uitgave toch niet tot stand is gekomen.
Tenslotte zijn ook voor Uitgeverij Van Loghum Slaterus de hooggespannen verwachtingen niet uitgekomen.Ga naar eindnoot38 Vooral voor Tante Trui bleek het moeilijk de aandacht van critici te trekken, zodat Geers zich verbaasd afvroeg: ‘Is het doordat de kritiek in ons land grotendeels in handen van mannen is en dan misschien nog van mannen die het onplezierig vinden als hun sexe niet flink hoog wordt aangeslagen?’Ga naar eindnoot39 Wel zouden er in België van tenminste twee titels herdrukken verschijnen.Ga naar eindnoot40 Maar het Nederlandse publiek, met uitzondering van enkele intellectuelen, liet zich moeilijk interesseren. Achteraf kan geconstateerd worden dat de uitgeverij bij al haar inspanningen toch een kans heeft laten liggen. Het oorspronkelijke voorstel aan Unamuno was om alleen die werken uit te geven die geschikt werden geacht voor het Nederlandse publiek. Die lezers zouden integendeel gebaat geweest zijn bij een beter inzicht in de thema's en specifieke vertelvormen van de eigenzinnige Spanjaard, om aldus zelf ‘geschikter’ te zijn gemaakt voor zijn | |
[pagina 140]
| |
De vijfenzestigste verjaardag van Unamuno op 29 september 1929 was voor Anna van Gogh-Kaulbach aanleiding om hem op te nemen in de door haar samengestelde Letterkundige kalender voor 1929. (Collectie K. Lekkerkerker, Amsterdam.)
Houtsnede door Fokko Mees in St. Manuel Bueno, martelaar (1935).
| |
[pagina 141]
| |
werk. De prologen van Unamuno hadden daartoe uitstekend kunnen dienen, evenals de voorwoorden van Coster die oorspronkelijk in de bedoeling lagen maar niet werden gerealiseerd. Geers voorzag in deze omissie toen hij veertien jaar nadat zijn vertaling van Tante Trui was verschenen, alsnog de proloog publiceerde die destijds op verzoek van de uitgever achterwege was gebleven.Ga naar eindnoot41 Daarnaast zou het meer onderlegde lezerspubliek geïnteresseerd hebben kunnen raken door een minder eenzijdig vertaalbeleid waarin ook plaats voor Unamuno's essays, reisverhalen of poëzie geweest zou zijn. Geers heeft dit later eveneens beseft: ‘In Nederland zullen maar weinigen een zuiver beeld van Unamuno krijgen, omdat veel van hem nooit vertaald is of zal worden: zijn gedichten en 6 bundels essays’, zoals hij bij bovengenoemde proloog schreef.Ga naar eindnoot42 Pas met de verschijning van de roman St. Manuel kwam de belangstelling voor Unamuno in Nederland werkelijk op gang. Niet alleen in de meest uiteenlopende kranten in Nederland en België, maar tot in Indië en Zuid-Afrika toe is het boek besproken, en in de culturele tijdschriften verschenen diepgaande analyses. Toch zal blijken dat het dan eigenlijk al te laat is. Unamuno overleed in december 1936, kort na het begin van de Spaanse burgeroorlog, de oorlog die Spanje en haar cultuur in een langdurig isolement zou brengen. Tenslotte heeft ook de plaatsing in 1957 van drie van Unamuno's filosofisch-religieuze werken op de roomskatholieke index van verboden boeken tot gevolg gehad dat bij voorbeeld het Lectuur-Repertorium St. Manuel in de categorie plaatst van verboden lectuur. Vooruitlopend op een verdere verkenning van de Unamuno-receptie in Nederland kan nu al worden aangenomen dat Unamuno in het ‘eenzijdige karakter [...] van de Nederlandse cultuur’ onder dezelfde paradoxale situatie heeft geleden als de in Curaçao geboren Nederlandse auteur Cola Debrot, ook zo'n culturele grensganger die ‘voor de katholieken niet katholiek genoeg was en voor de anderen vaak te katholiek.’Ga naar eindnoot43 |
|