Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1980-1981 (2 delen)
(1981)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Rethoricaal Orakelboek op Rijm
| |
[pagina 6]
| |
werpen door Jan van Doesborch gedruktGa naar voetnoot(1). Het enige, bijna volledige exemplaar bevindt zich in het Plantijnmuseum te AntwerpenGa naar voetnoot(2). Een tweede druk dateert uit 1531 en kwam te Utrecht bij Jan Berntsz. van de pers. Weer is slechts één enkel exemplaar bekendGa naar voetnoot(3). Het is volledig, op het draaiend ‘manneken van binnen’ na. Op dit ‘manneken’ komen we verder nog terug. Vermelden we eerst nog even dat bij dezelfde drukker nog een herdruk verscheen rond 1540. Weer is maar één enkel exemplaar bewaard en weer ontbreekt hierin het ‘manneken’, nu echter samen met het laatste katernGa naar voetnoot(4). Er zijn gegevens voorhanden die aantonen dat van dit werk nog een paar andere drukken uit de zestiende eeuw moeten bestaan hebben, waarvan echter toevallig geen exemplaar tot ons is gekomen. Uit de daaropvolgende eeuw hebben we alleen een exemplaar van een Rotterdamse druk uit 1611Ga naar voetnoot(5). Dit volksboek bevat een groot aantal kortere en langere teksten, waarvan de meeste met astrologie en populaire wetenschap verband houden. Ze zijn alle in proza geschreven, met uitzondering van slechts een paar teksten, waaronder het orakelboek waarmee het boek aanvangt. Dit orakelboek op rijm, ingeleid door een ‘Prologhe’ in proza, wordt hier naar de oudste Antwerpse druk van 1518 (Sig. A2r - F4r) uitgegeven. Slechts enkele malen werden varianten uit de Utrechtse druk van 1531 (U) in voetnoot vermeld, daar de bewoordingen over het algemeen te sterk verschillen, alhoewel de inhoud, in zijn geheel beschouwd, dezelfde is. Vermelden we ook nog dat zowel in het Antwerpse exemplaar als in de Utrechtse drukken vele grote houtsneden voorkomen, die in de bewaarde exemplaren echter slechts gedeeltelijk dezelfde zijn. Dit illustratiemateriaal wordt hier verder buiten beschouwing gelaten. Zoals gezegd is het Antwerpse exemplaar van de oudste druk | |
[pagina t.o. 7]
| |
[pagina 7]
| |
niet volledig. Het titelblad ontbreektGa naar voetnoot(6), en, natuurlijk, ook het draaibaar ‘manneken’ dat op dit titelblad was bevestigd. De tekst van het ‘Losbuch’ echter is wel volledig: die begint pas op Sig. A2r met de reeds vermelde ‘Prologhe’. In deze prozainleiding nu, wordt verwezen naar een cirkel met in het midden ‘den man’, die men aan de voorzijde van het blad, d.i. het titelblad, moet in beweging brengen, door aan een knoopje te draaien. Deze cirkel is een noodzakelijk instrument dat met de tekst een onafscheidbaar geheel vormt. Deze cirkel op de verso-zijde van het titelblad treft men aan in de Utrechtse drukken, maar in geen enkel exemplaar is het draaiend ‘manneken’ nog aanwezig, ten minste niet in het midden van de cirkel op de achterzijde van het titelblad. Gelukkig echter komt dit hurkend en met de vinger wijzend figuurtje nog eens in de tekst van het volksboek voor, ook in de Antwerpse druk (Sig. 14r). Ten einde deze cirkel, de ‘keuzeschijf’ voor het orakelboek, te reconstrueren, zoals die een deel heeft uitgemaakt van het Antwerps exemplaar, heb ik het ‘manneken’ van Sig. 14r uitgesneden en aangebracht op de cirkel die op de verso-zijde van het titelblad in de Utrechtse druk van 1531 bewaard is (zie de afbeelding hierbij). De auteur, de ‘actor’, zoals hij zichzelf in volksboeken dikwijls noemt, is niet met zekerheid bekend. Toch lijkt het zeer waarschijnlijk dat hij in Antwerpse rederijkerskringen moet gezocht worden. Ook is er het sterk vermoeden dat Jan van Doesborch, de drukker, zelf wel eens deze tekst zou kunnen opgesteld of vertaald hebben. Een dergelijke activiteit is bij de drukkers uit die tijd wel heel gewoon. Het is ook niet onwaarschijnlijk dat de Antwerpenaar buitenlandse voorbeelden van gelijkaardige orakelboeken moet hebben gekend. De gelijkenis, zij het dan in 't algemeen, met buitenlandse voorbeelden is zo treffend dat ze niet toevallig kan zijn. Toch moet ik er onmiddellijk aan toevoegen dat een directe bron voor de Nederlandse tekst mij niet bekend is. Dit Nederlands orakelboek hoort thuis in een traditie die tot de oudheid opklimt en waarvan in de late middeleeuwen en de zestiende eeuw vele voorbeelden uit de ons omringende landen bekend zijn. | |
[pagina 8]
| |
Vooraleer we echter een beknopt overzicht geven van de orakelliteratuur moet het begrip orakelboek zelf verduidelijkt worden. Hieronder verstaat men een verzameling spreuken of uitspraken als antwoord op een bepaalde vraag of in het algemeen. Deze uitspraken hebben betrekking op de toekomst van de vrager. Deze kan één bepaalde uitspraak door het Toeval of het Lot laten aanwijzen, door een niet aan zijn eigen wil onderworpen instrument in beweging te brengen. Dit instrument vervult de rol van tussenschakel tussen de vrager en de uitspraak en leidt via een mechanisch proces tot één bepaald antwoord dat op hem, al dan niet als antwoord op een preciese vraag, van toepassing is. Dit als mediator gebruikt mechanisme, waardoor het Toeval of het Lot zijn beslissing kenbaar kan maken, kan van zeer verschillende aard zijn. Zo kan het bestaan in het trekken van speelkaarten of van een draadje uit een hele streng, het kan het draaien zijn van een wijzer, het prikken met een naald in een boek of het laten openvallen van dit boek, vooral dan de Bijbel, enz. Een andere manier is het berekenen van de numerieke waarde van de naam van de vrager, of van diens naam samen met die van zijn moeder of vader. Aan elke letter wordt hierbij een vaste getalwaarde toegekend die men in een tabel kan nagaan (de zg. onomatomantiek). Ook kan men vier rijen van een willekeurig aantal punten in het zand of op papier zetten. De punten van elke rij worden geteld: is het totaal een even getal dan zet men twee punten naast elkaar; is het getal oneven dan slechts één punt. Zo krijgt men een figuur bestaande uit vier groepen van ofwel één ofwel twee punten. Er zijn hierbij zestien (viermaal vier) combinaties mogelijk, die elk een eigen naam hebben. Elk van deze figuren leidt dan via allerlei ingewikkelde instructies uiteindelijk naar een bepaalde orakelspreuk (de zg. geomantiek). De eenvoudigste vorm van geomantie is die van de zestien rechters, aldus genoemd naar de zestien combinaties die zoals gezegd, bij de punkteerkunst mogelijk zijnGa naar voetnoot(7). Daar het bijgeloof voor het eenvoudige weinig voelt, zijn ingewikkelde procedures, met verscheidene tussenschakels, veruit in de meerderheid. In de Middelnederlandse literatuur zijn deze methodes, die alle tot de verboden kunsten gerekend werden, niet zo goed vertegen- | |
[pagina 9]
| |
woordigd. Daar de Kerk zeer wantrouwig stond tegenover deze vormen van waarzeggerij is dat ook niet verwonderlijk. Toch zijn enkele handschriften die vooral leerboeken der geomantie bevatten, tot ons gekomenGa naar voetnoot(8). Ze zijn alle zeer gecompliceerd en mengen de punkteerkunst met astrologische consideraties. Een ervan, bewaard in Ms. néerl. 10 van de Bibliothèque nationale te Parijs, begint als volgt: Hyr begint die gloze auere (sic) die gh(e)omancie des Konings ptholomey die ghemaket is van mamet den meister die welke een vals godt is der heiden vnde dese mamet gaf desen boeck enen arabischen namen to weiten freddeguelsors dat by ons te seggen is tboeck der verdicheit wantet snelliken vnd verdelicken syn sermonen voertbrengt welc boeck Auerois na vant vnder Aristoteles boken ende van die bede van Auicenna settede hie dich (sic) ouer wtten Arabischen int Latin ... Van deze kunst, zo gaat Auerois, d.i. Averroes, verder, ‘so ghebruycken wy die tekenen der 16 figueren die welke wy setten by die mansunen (= mansiones) der xij huisen na die leringhe vander astronomien’. De onomatomantiek is in Mnl. handschriften enkel vertegenwoordigd door een fragment van een berijmde uiteenzetting over de cirkel van PythagorasGa naar voetnoot(9). Uit de zestiende eeuw zijn wel een paar volksboeken bewaard waarin deze mantiek voorkomt. Dit is het geval met Dat kleyne Planeten boeck (1581) waarin wordt geleerd, zoals uit de ondertitel blijkt, hoe men ‘die complexie Natuer Eygenschap een eygenlyck Minsch bekennen mach ... ende sulcx altemael lichtelic door der Minschen naem wt te reckenen...’. In Dat grote Planeten Boeck (1591) komt deze kunst eveneens voorGa naar voetnoot(10). Ze wordt hier echter ten onrechte als ‘Geomanci’ beschreven, daar het mechanisme bestaat uit het optellen van het ‘Boeckstavens-tal in Naemen’. Hier vindt men niet minder dan zeven verschillende ‘figueren’ met telkens een andere waarde voor elke letter. De figuren worden elk genoemd naar een ‘meester’: Albumasa, Anthidon, Pitagoras, Ptolomeus, Plato, Aristoteles en Halli. | |
[pagina 10]
| |
Volledigheidshalve vermelden we uit latere eeuwen nog dat de Leuvense mathematicus en medicus, Johannes Sturm, een uitvoerige Ludus fortunae schreef, een werk dat in 1633 werd gedrukt. Het is een orakelboek, geheel in de trant van het bekende Italiaanse werk van Lorenzo Spirito, Libro di ventura (einde 15o E.). Dit Italiaanse werk was zeer populair, het werd in het Frans vertaald en vanaf 1528 ook herhaaldelijk herdrukt. Het werd ook in het Nederlands vertaald: 't Boeck van den Avonturen (Rotterdam, 1650)Ga naar voetnoot(11). Wie een goed overzicht wil van de historische ontwikkeling van de orakelliteratuur buiten de Nederlanden, is nog steeds aangewezen op het basiswerk dat door J. Bolte bij het begin van deze eeuw werd verrichtGa naar voetnoot(12). In de oudheid waren orakels, veelal gebaseerd op het werpen van dobbelstenen, dikwijls verbonden met de kultus in een bepaalde tempel. In het Latijn bezitten we uit de derde eeuw een fragment van een dergelijk orakelboek en uit de tiende eeuw dateert een afschrift van de Sortes apostolorum, waarvan het bestaan reeds vijf eeuwen vroeger geattesteerd is. Hiervan bestaan Provençaalse en Franse vertalingen uit de late middeleeuwen. Andere orakelmethodes met dobbelstenen zijn via de Arabieren in Europa bekend geworden, nog andere zijn uit het Hebreeuws afkomstig. Verder is er een Sortilegium sanctorum patrum bewaard in een handschrift uit de zeventiende eeuw. Het is gebaseerd op het werpen van drie teerlingen en is zonder twijfel eeuwen ouder dan het late afschrift. Andere orakelboeken zijn gebaseerd op het laten openvallen van de Bijbel. Op de aldus gevonden bladzijde neemt men de eerste letter van de eerste vier regels. Men telt de plaats van deze letters in het alfabet en zet, naar gelang dit een even of een oneven getal is, respectievelijk twee of een punt. Zo bekomt men een figuur zoals in de geomantie. Tot deze soort behoren o..m. de Sortes duodecim tribuum en de Twaalf Zonen van Jacob. De eigenlijke punkteerkunst (geomantie) lijkt van Arabische | |
[pagina 11]
| |
oorsprong te zijn. Het beroemdste orakelboek is hier het Liber Alphadhol met antwoorden op honderdvierenveertig vragenGa naar voetnoot(13). Het heeft door de Latijnse vertaling van Gerhard van Cremona in Westeuropa eeuwenlang een grote invloed uitgeoefend en er tot talloze navolgingen geleid. Dit is eveneens het geval voor het punkteerboek van Albedatus en voor de Prenostica Pitagorice. Een ander veel nagevolgd orakelboek werd toegeschreven aan Abraham ibn Esra. In een soms aan Bernardus Silvester, soms ook aan Porphyrius toegeschreven orakelboek, wordt het punkteren gecombineerd met de astrologie, meer bepaald met de achtentwintig mansiones van de maan. Deze combinatie is trouwens een verschijnsel dat men in punkteerboeken wel meer aantreft, zoals dat ook in het reeds genoemde ‘boeck der verdicheit’ het geval is. Vele anderen hebben leerboeken der geomantie geschreven: Bartholomeus van Parma, Petrus de Abano, Michael Scotus, Cornelius Agrippa, en anderen. Beroemd is ook het werk van koning Wenzel IV (einde 14o E.) dat soms toch ook op naam staat van een zekere Socrates BasileusGa naar voetnoot(14). Uit Frankrijk zijn naast de reeds vermelde vertaling van de Sortes Apostolorum vele andere ‘Losbücher’ bekend, o.m. het ten onrechte aan Jean de Meun toegeschreven Le jeu de fortune ou Duodecedron, dat in de zestiende eeuw gedrukt en nog in de volgende eeuw in het Engels vertaald werdGa naar voetnoot(15), L'esbatement de géomancie (einde 15o E.) en Les horoscopes du jeu de dez (15o E.). Vanaf de late middeleeuwen ontwikkelt de pseudo-wetenschap der geomantie in twee richtingen. Aan de ene kant zijn er pogingen om deze pseudo-wetenschap verder uit te bouwen. De tweede richting is het gevolg van een wijziging in het doel van deze leerboeken. Geleidelijk, door toevoeging van poëtische elementen, zowel als van miniaturen of houtsneden, werden de kurkdroge en ‘serieuze’ traktaten tot een genietbaar, onderhoudend, soms lichtjes pikant gezelschapsspel dat tot vermaak diende en waarin men niet langer ernstig geloofde. Deze laatste tendens neemt in de gedrukte | |
[pagina 12]
| |
orakelboeken geleidelijk de overhand. Vooral in Duitsland is deze verandering goed merkbaar. Hier onderscheidt Bolte drie groepen ‘Losbücher’. De eerste wil ernstig te nemen voorspellingen geven; de tweede is louter onderhoudend en de derde onderscheidt zich van de tweede door het toevoegen van enige moralisatie. Een belangrijk onderscheid tussen de eerste groep en de twee andere is dat alleen in de eerste een reeks goedomlijnde vragen gegeven worden waarop men het antwoord wenst te vernemen. Bij de overige twee zijn er geen vragen. Het in werking brengen van het mechanisme - wat het ook zij - leidt tot één enkele, algemeen gehouden toekomstvoorspelling. Beide soorten zijn vertegenwoordigd in de verzameling Duitse orakelboeken die Konrad Mulitor in de late vijftiende eeuw uit een ouder, verloren gegaan handschrift heeft samengebracht. De tweede groep omvat orakelboeken die uitgaan van dobbelstenenGa naar voetnoot(16), van speelkaartenGa naar voetnoot(17) of - en dit is voor het hier uitgegeven Nederlands ‘Losbuch’ van bijzonder belang - van een draaischijf met wijzer. Er zijn hier, zoals gezegd, geen lijsten van vragen, maar één enkele, algemene voorspelling. Dit is een verschijnsel dat wellicht met de boekdrukkunst samenhangt. Om een grote afzet te verzekeren was het voor de drukkers nodig te zorgen voor een zo groot mogelijke belangstelling. Daartoe drong een sterke vereenvoudiging zich op. Alleen algemeen menselijke problemen zoals het geluk of ongeluk in liefde of zaken bleven behouden. De technische mogelijkheden van de boekdrukkunst hadden ook een invloed op de keuze van het mechanismeGa naar voetnoot(18). Daarom overwegen de teerlingen, waar men de ogen als zwarte stippen kon weergeven, of de draaiende wijzer op een cirkel. Dit laatste was technisch moeilijker en ook minder stevig, wat blijkt uit het feit dat in vele exemplaren de draaiende wijzer verdwenen is, zoals dat ook in alle bewaarde exemplaren van het Nederlands orakelboek het geval is. Een van deze Duitse, algemene orakels met draaischijf verdient onze bijzondere belangstelling omdat het, tenminste wat het me- | |
[pagina 13]
| |
chanisme en de verschillende tussenstadia die tot het antwoord leiden betreft, grote gelijkenis vertoont met wat we in het Nederlands ‘Losbuch’ aantreffen. Zoals in de ‘Prologhe’ van ons orakelboek wordt aangegeven, moet de vrager het ‘manneken’ (dat als wijzer fungeert) op een cirkel, een soort windroos draaien. Bij het omdraaien van het blad ziet men dat dit ‘manneken’ een van de twaalf windstreken met de vinger aanwijst. Als men de aangeduide windstreek opslaat wordt men er verder verwezen naar een van de twaalf zodiaktekens, dat op zijn beurt verwijst naar een van de twaalf maanden. De aangeduide maand verwijst verder naar één van twaalf vrouwen (Blancefleur, Sandrijne, Medea, Lucresia, Dalida, Schoonbedroch, Thisbe, Funesta, Medusa, Barsabea, Proserpina en Galathea), die ten slotte aangeeft bij welke van de volgende twaalf ‘meesters’ men zijn toekomst zal onthuld vinden: Mercurius, Edelaere, Moyaert, Die oude minnaer, Die Scaker, Pegasius, Eolus, Haly, Die monick, Lichtuoet, Mesue en Auicenna). Elk van deze meesters geeft uitvoerig, in strofen van ongelijke lengte, bescheid over wat de toekomst van de vrager zal brengen. Een Duits ‘Losbuch’ dat hiermede gelijkenis vertoont, is bewaard in Mulitors handschrift (no 6)Ga naar voetnoot(19) en verder ook in drie, respectievelijk te Spiers, Nürnberg en Lübeck gedrukte variantenGa naar voetnoot(20). Hier dient een engel als wijzer op een in twaalf streken verdeelde windroos. De aangeduide windstreek verwijst naar een van de twaalf zodiaktekens, die achtereenvolgens verder verwijst naar een van de twaalf geestelijke zusters (begijnen) en twaalf geestelijke broeders (begarden). Het ganse werk is op rijm, de proloog incluis. Bij nader toezien blijkt echter dat het orakelboek toch grote verschillen vertoont. Zo zijn in de rond 1484 te Spiers gedrukte variantGa naar voetnoot(21) twaalf geestelijke zusters die de volgende namen dragen: ‘Swester’ Anna, Isendrut, Nilgart, Hille, Lyse, Kongont, Cristen, Bingel, Fyhe, Metzgin, Demudt en Magdalen. De twaalf ‘bruder’ zijn: Gordian, Eckbreckt, Reynhart, Trudelman, Ecke, Leyme, | |
[pagina 14]
| |
Iorge, Treyras, Eychen styel, Rudolff, Ebendryn en Lodeman. Zoals men ziet zijn de namen in het Duits en het Nederlands orakelboek geheel verschillend. In het laatstgenoemde werk zijn er trouwens ook geen geestelijke zusters en broeders maar beroemde vrouwen en ‘meesters’. Nog belangrijker is dat ook de inhoud geheel verschilt. De enige gelijkenis is dus de opeenvolging: windroos - winden - zodiaktekens - vrouwelijke en mannelijke ‘autoriteiten’. Vooral de windroos met twaalf - en niet, zoals men verwacht, zestien windstreken - is een treffende gelijkenis daar ook de twaalf opgegeven streken precies dezelfde zijn. Het is dus goed mogelijk dat de Nederlandse rederijker zich door een ‘Losbuch’ van dit type heeft laten inspireren, maar dat hij de Duitse namen van vrouwen en mannen door Nederlandse, of in alle geval veel vertrouwelijker klinkende namen heeft vervangen en ook de inhoud geheel naar eigen inzicht heeft aangepast voor een Nederlandstalig publiek. Kenmerkend voor gedrukte orakelboeken is in de zestiende eeuw dat men er met nadruk en soms herhaaldelijk op wijst dat men niet blindelings in deze voorspellingen mag geloven. Dit verschijnsel hangt wel nauw samen met de kerkelijke censuur. Steeds wordt erop gewezen dat God uiteindelijk de toekomst van de mens in handen heeft. Ook heeft de mens een vrije wil. Hoe al deze factoren met elkaar te verzoenen zijn is een probleem waarmee de middeleeuwse mens steeds heeft geworsteld. Als de invloed van de planeten en de dierenriemtekens a.h.w. van bij de geboorte de toekomst van een mens vastleggen, vraagt men zich af hoe God en de vrije wil van de mens hierin verandering zouden kunnen brengen. De gewone verklaring vinden we ook in de ‘Prologhe’ van het Nederlands orakelboek: de planeten geven aan de mens een zekere ‘toeneygentheyt’ om in een bepaalde richting te evolueren. Dit is echter geen onontkoombaar lot, ‘geen nootsakelijcheyt’, geen predestinatie. In het volksboek waarin het orakelboek is opgenomen, lezen we ook in verband met astrologische invloeden (Sig. P 2v in de Utrechtse druk) Op dese voorseide dingen ende influencien der hemelen, der Sterren ende der planeten en is gheen sekerheit te stellen. al gheuen si toeneygentheyt, si en connen den vrijen wille niet benemen. | |
[pagina 15]
| |
Ende ooc sijn alle dinghen ghestelt inden wille des almachtigen gods .. Na de opkomst van het protestantisme was deze materie bijzonder gevaarlijk en namen de drukkers alle mogelijke voorzorgen. In het geval van Thuys der Fortunen is het de drukker in alle geval gelukt zijn werk niet op de lijsten van verboden boeken geplaatst te zien. In hetzelfde licht dient men trouwens ook de voorzorg te plaatsen enige moraliserende elementen in de voorspellingen zelf op te nemen: b.v. Wilt v seluen nv helpen met trouwe, Er werd reeds op gewezen dat vele orakelboeken nauw verbonden zijn met de astrologie. Dat het Nederlands traktaat op deze regel geen uitzondering vormt, blijkt uit verschillende elementen. Eerst en vooral is het opvallend hoe dikwijls het getal twaalf, het getal der zodiaktekens, in het werk voorkomt. Er zijn maar twaalf windstreken vermeld, de zodiaktekens zelf volgen en er zijn ook twaalf vrouwen en twaalf meesters. Nog duidelijker blijkt dit verband uit de antwoorden die elke meester geeft. Steeds begint de voorzegging met de verwijzing naar een van de dierenriemtekens. Zo b.v. zegt Mercurius: ‘Is v teeken Pisces... wilt na mi horen’ (v. 131-33), en Edelaere: ‘Is gemini v teken, tgeluc wil in v dingen’ (v. 171). Zo vindt men een zodiakteken bij elke meester. Alleen bij ‘die oude minnaer’ is dat niet het geval, maar door eliminatie blijkt dat Taurus hier thuishoort. Ook de formulering van de voorzeggingen herinnert sterk aan wat men in astrologische werken als karakteristieken bij elke planeet kan vinden: ‘Ghi sult selden sieck sijn... ende sterck van lyue...’ (vv. 137-138), of: ‘Ghetrou, gestadich suldi sijn van binnen...’ (v. 156). De meesters' blijken dus hun voorspellingen te baseren op de hemellichamen. Zo zegt ‘die scaker’: ‘So dat ic v constellatie can mercken, / Nae Cancer des teekens verstercken...’ (vv. 276-77). | |
[pagina 16]
| |
Dit verwijzen naar de astrologie is wel bedoeld om de geloofwaardigheid van de voorzeggingen kracht bij te zetten. Dit geldt trouwens ook voor de beroemde namen met grote autoriteit die men bij de ‘meesters’ en ook bij de vrouwen aantreft. |
|