Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2007-2008
(2009)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermdWinterbijeenkomstDe jaarvergadering van de Afdeling zou volgens planning plaatsvinden bij de winterbijeenkomst op donderdag 8 februari 2007, in Nijmegen. Er was ditmaal niet voor een zaterdag gekozen. Het bestuur had het voornemen uitgesproken werkvergaderingen van de Afdeling in de toekomst bij voorkeur, of althans vaker, op een doordeweekse dag te beleggen, en daarbij vaker ook te wisselen van plaats. De bedoeling was om naast een spreiding van onderwerpen ook meer variatie in weekdag en locatie te verkrijgen en zo meer geledingen van het ledenbestand te bereiken. Zo zouden gespreid over de regio, en bij voorkeur afwisselend, bijeenkomsten in verschillende steden worden gehouden, met name in Nijmegen, Den Bosch en Maastricht. Voor de jaarvergadering was Nijmegen gekozen. Het trof zeer ongelukkig, dat juist op deze dag een weeralarm voor ernstige sneeuwval en gladheid werd gegeven, waardoor reizigers via radio en televisie bij herhaling en met klem werd ontraden om op weg te gaan. Daardoor was de opkomst voor de winterbijeenkomst minder dan verwacht had mogen worden. Om die reden moest het programmaonderdeel van de jaarvergadering zelf worden uitgesteld, maar niet de aan- | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
sluitende lezing. Een behoorlijk aantal leden vooral uit Nijmegen en omgeving had immers de barre weersomstandigheden getrotseerd. Voor een alleszins geïnteresseerd en ten dele zelfs zeer deskundig gehoor werd aldus een lezing van taalkundige signatuur gehouden door de nieuwe secretaris, dr. Ad Welschen, over het onderwerp: ‘Woordvorming als spiegel van de samenleving’. Spreker was (van 1978 tot en met 2005) verbonden aan de leerstoelgroep Nederlandse Taalkunde van de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1999 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op het proefschrift Duale syntaxis en polaire contractie. Negatief gebonden of-constructies in het Nederlands. In een observationeel en analytisch betoog, rijkelijk voorzien van gevarieerd en aansprekend voorbeeldmateriaal, vroeg spreker aandacht voor het oprukken in het hedendaagse taalgebruik van verzwaarde formaties als regelgeving, verwachtingspatroon en vraagtekens in plaats van hun respectievelijke grondwoorden, zoals in:
Spreker liet zien dat we hier met twee grammaticaal verschillende formatietypen te doen hebben, maar dat voor beide een overeenkomstige semantische systematiek ten grondslag ligt aan het lexicaal en syntactisch oneigenlijk gebruik van dergelijke onnodig complexe formaties. Het verschijnsel zelf wordt door pragma-rhetorische factoren bepaald. Niettegenstaande het soms komische effect dat dit soort taalgebruik bij kritische beschouwing teweegbrengt, luisterde het gehoor met grote aandacht en intensiteit naar het betoog, waarna een levendige discussie volgde. | |||||||
VoorjaarsbijeenkomstLes extrêmes se touchent. Deze uitdrukking was bij de voorjaarsbijeenkomst zeer van toepassing, gezien de tegenovergestelde weersomstandigheden op zaterdag 28 april, eveneens te Nijmegen. Het was er met dertig graden ditmaal subtropisch warm, hetgeen een goede opkomst voor deze literair-historische lezing geenszins in de weg stond. Vooraf konden de leden al een bezoek brengen aan een sfeerverwante tentoonstelling in museum het Valkhof. Deze was gewijd aan het werk van Antoon van Welie, ‘de laatste decadente schilder’, tijdgenoot en vriend van Cécile | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
en Elsa de Jong van Beek en Donk: eigenzinnige vrouwen voor kunst en maatschappij, aan wie die middag voor de afdeling een lezing gewijd zou worden. Nadat de uitgestelde jaarvergadering alsnog gehouden was, ging dr. Elisabeth Leijnse, hoogleraar aan de Universiteit van Namen, in op het leven en het werk van deze beide zeer originele aristocratische dames, die zich actief in een wijde kunstenaarswereld bewogen en ook zelf graag de pen ter hand namen. In de Nederlandse literatuur is de naam van Cécile (1866-1944) het meest bekend: zij is de auteur van de allereerste feministische roman in Nederland, Hilda van Suylenburg (1897), die een grote maatschappelijke en politieke betekenis heeft gehad. De roman is wel ‘de Nederlandse Negerhut van Oom Tom’ genoemd. Volgens recent onderzoek was dit boek, met zijn duidelijk emanciperende bedoeling, de meest verkochte Nederlandse roman van het laatste kwart van de negentiende eeuw. Cécile de Jong van Beek en Donk publiceerde hem onder de naam van haar toenmalige echtgenoot, de puissant rijke Hagenaar Adriaan Goekoop, van wie ze kort na publicatie scheidde. Haar vlucht uit haar huwelijk, naar Rome, vormde naar vermoeden de stof voor een van de meest bekende romans van Louis Couperus, Langs lijnen van geleidelijkheid (1900). Cécile werkte later als journalist in Parijs en schreef nog twee, minder succesvolle romans. Elsa (1868-1939) is in de cultuurgeschiedenis steeds in de schaduw gebleven van haar zus en van haar echtgenoot, de componist Alphons Diepenbrock. Toch waren ook haar leven en werk belangwekkend. Al op jonge leeftijd schreef zij brochures en artikelen over diverse maatschappelijke en artistieke kwesties. Van haar kinderjaren tot haar dood hield ze een dagboek bij waarin ze het leven van haar tijd met een buitengewoon analytisch vermogen registreerde. Tegelijk was zij de eerste Nederlandse logopediste en werd zij bekend om haar ‘stottertherapie’. De voordracht was voor velen onder het gehoor een interessante kennismaking met geheel onbekende figuren uit een toch nog tamelijk recente bloeiperiode van het Nederlandse culturele leven. Aan de hand van vele welgekozen illustraties zette dr. Leijnse helder uiteen hoe deze vrouwen zich bewogen in de kunstenaarskringen van hun tijd en hoe zij gezien werden. Boeiende thema's kwamen aan bod, zoals de rol van de aristocratische vrouw in de maatschappij van die dagen, en de bekering van beide dames tot het katholicisme na diverse publicaties tegen het roomse geloof. Dit laatste vormde aanleiding tot levendige discussie met het gehoor. Mede door deze spontane gedachtewisseling kon spreek- | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
ster helaas minder toekomen aan enkele methodologische vragen die bij het schrijven van een dubbelbiografie opkomen. | |||||||
NazomerbijeenkomstDe nazomerbijeenkomst vond plaats op zaterdag 29 september te Roermond en was gewijd aan een kunsthistorisch onderwerp, zeer geënt op de actualiteit: ‘Pierre Cuypers (1827-1921), architect en restaurateur’. De concrete aanleiding was een dubbele. De oud-voorzitter van het Cuypersgenootschap, dr. A.J.C. van Leeuwen, had zopas de eerste volwaardige biografie van de kunstenaar het licht doen zien: Pierre Cuypers architect 1827-1921 (Zwolle 2007), en in het Stedelijk Museum Roermond werd ter gelegenheid van het Cuypersjaar een bijzondere Cuyperstentoonstelling gehouden. Mede door het gevarieerde drievoudige programma kreeg deze bijeenkomst het karakter van een complete excursie. Zij vormde tevens een welkome gelegenheid tot een bezoek aan de historische hoofdstad van het oude Overkwartier van Gelre, die ook in het culturele leven van het latere Limburg een belangrijke rol heeft gespeeld. Het eerste onderdeel, een lezing door Wies van Leeuwen, werd gehouden in de Pierre Cuyperszaal van het theater-hotel De Oranjerie in Roermond, Cuypers' geboorteplaats. Dr. Wies van Leeuwen is kunsthistoricus, gespecialiseerd in architectuurgeschiedenis. Reeds zijn dissertatie De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect (Nijmegen 1995) stempelde Van Leeuwen tot Cuypersdeskundige bij uitstek. Jarenlang was hij voorzitter van het Cuypersgenootschap, dat zich inzet voor behoud van bouwkundig erfgoed uit de negentiende en twintigste eeuw. De spreker vergastte ons op een zeer onderhoudende uiteenzetting, met tal van wetenswaardigheden over leven en werk van de roemruchte architect, aan de hand van overvloedig illustratiemateriaal. Onder leiding van de spreker werd aansluitend een bezoek gebracht aan de nabijgelegen Munsterkerk, in de eerste helft van de dertiende eeuw opgetrokken uit mergel, en door Cuypers ingrijpend gerestaureerd tussen 1875 en 1879. Ten slotte voerde spreker ons nog naar het Stedelijk Museum. In 1853 ontwierp Pierre Cuypers dit gebouw als woonhuis voor zijn gezin en dat van zijn compagnon Stoltzenberg en als ateliers voor hun kunstwerkplaatsen. Het is een manifest van Cuypers' kunstopvattingen. In de ateliers zijn talloze kunstvoorwerpen gemaakt om van daaruit nationaal en internationaal te worden verspreid. Andermaal liet spreker | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
de aanwezige leden in gulle mate van zijn bijzondere expertise meegenieten. | |||||||
HerfstbijeenkomstOp donderdag 8 november vond de vierde bijeenkomst plaats te Maastricht, in de salon van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Maastricht. Deze locatie was een alleszins passende omgeving voor de spreker, mr. Jan Leijten, en zijn thema ‘Recht en Literatuur’. Hier mocht met recht van een gastcollege worden gesproken. De spreker kon putten uit zijn dubbele expertise. Zijn voordracht bood elementen van een Inleiding tot de rechtswetenschap en de algemene rechtsleer en van het Burgerlijk procesrecht. Daarnaast kon het onderwerp in zijn breedte gerekend worden tot de vergelijkende en historische letterkunde en de essayistiek. Jan Leijten, geboren in 1926 te Etten-Leur, was achtereenvolgens advocaat en procureur in Nijmegen, rechter in 's-Hertogenbosch, en hoogleraar rechten in Nijmegen (van 1969 tot 1991). In 1981 volgde zijn benoeming tot advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, welke functie hij tot 1996 uitoefende. Jan Leijten is ook auteur en publiceerde naast vele boeken en artikelen in zijn vakgebied ook literairessayistische werken: Brullen als een nachtegaal (1993), De verschrikkelijke eenzaamheid van de inbreker (1995), God houdt niet van rechters (2000) en Kleine hebzucht loont niet (2003). Hij legt in zijn geschriften voortdurend verbinding tussen recht en geest, en tussen recht en litteratuur (een woord dat hij uitdrukkelijk met dubbele t geschreven wil zien). Spreker hanteerde in zijn behandeling van dit thema een vierslag. Eerst liet hij zien hoe de relatie ‘Recht en Litteratuur’ in de wereldlitteratuur aan bod komt. Hij ging kort in op Shakespeare (Shylock in The merchant of Venice), Rabelais (bemiddelend vonnis), Zola (J'accuse) en France (L'affaire Crainquebille). Vervolgens schakelde hij over op Engelstalige schrijvers uit de negentiende en twintigste eeuw die spreker in het bijzonder aan het hart liggen: Charles Dickens, Anthony Trollope, Joseph Conrad, Irvin Shaw en Harper Lee. Daarna behandelde spreker Nederlandse schrijvers uit het recente verleden en van de laatste tijd. Dat zijn uiteraard Bordewijk en Keuls, en verder onder anderen ook Marja Brouwers (Havinck) en Van der Heijden (Het hof van barmhartigheid). Ten slotte signaleerde hij de bundel Advocatenproza en -poëzie uit de jaren vijftig van de vorige eeuw en het enige tijdschrift aangaande recht en litteratuur, Karakters uit de laatste tijd, dat het tot ongeveer 120 abonnementen bracht en vier afleveringen | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
heeft gekend. Het onderwerp was zowel specialistisch als veelomvattend, en vooral in dat laatste imposant. Spreker toonde zich ook aan wie nog niet eerder het genoegen had hem te mogen beluisteren, een toonbeeld van belezenheid en eruditie, zo kenmerkend voor vele grote juristen. Veel liever dan nog tot een begin van discussie over te gaan werd spreker gaarne ten volle het woord gelaten. Als gebruikelijk bij de Zuidelijke afdeling werden alle bijeenkomsten afgesloten door een culinaire voortzetting in een plaatselijk restaurant. Ook dit onderdeel droeg steeds zeer bij tot het welslagen van de bijeenkomsten. Jammer is alleen, dat de belangstelling telkenmale toch geringer blijft dan gehoopt zou mogen worden. Het aantal aanwezigen lag constant tussen de tien en de vijftien, weliswaar zeer geschikt voor het afsluitend diner, maar eigenlijk te weinig in verhouding tot het vooraf gebodene. De Afdeling behoudt de hoop dat dit aantal ten minste op peil gehouden en zo mogelijk vergroot kan worden. | |||||||
Jaarvergadering 2008De jaarvergadering van de Afdeling voor 2008 vond, in het kader van de spreiding van locaties, plaats te 's-Hertogenbosch, op zaterdag 16 februari. Aan de orde gesteld werden het voorlopige jaarprogramma voor 2008, het jaarverslag over 2007 en het financiële verslag 2007. Onder dankzegging werd afscheid genomen van bestuurslid en oud-duovoorzitter dr. Nel Rogier. Het aantal van elf aanwezigen bij deze bijeenkomst was helaas matig en werd precies in evenwicht gehouden door het aantal afzeggingen. Aansluitend vond een lezing plaats door het lid dr. Kees Verdegaal, over de ‘Bronnen van de Statenvertaling (1637)’. Dr. C.M.L. Verdegaal (1940) studeerde bijbelexegese (met name die van het Oude Testament) en talen van het Nabije Oosten. Hij is gespecialiseerd in hebraïca en rabinica van de zestiende en zeventiende eeuw, en promoveerde op een onderzoek naar rabbijnse invloeden in de Statenvertaling (1637). Kees Verdegaal heeft als hebraïcus meegewerkt aan de Groot Nieuwsbijbel (1983) en De Nieuwe Bijbelvertaling (2004). Hij doceert aan de Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing in Tilburg. De Statenvertaling (of Statenbijbel) is de eerste officiële Bijbelvertaling die rechtstreeks uit de oorspronkelijke talen naar het Nederlands werd vertaald. De opdracht voor de vertaling werd in 1618 gegeven op de Synode van Dordrecht; de Staten-Generaal werd gevraagd de vertaling te betalen. De synode achtte | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
het nodig dat er een goede, eigen vertaling kwam, naar het voorbeeld van de Engelse Authorized Version (King James Version, 1611), die zo dicht mogelijk bij de brontalen lag. Voor bijna het gehele Oude Testament is dit Hebreeuws, voor het Nieuwe Testament is dit Grieks. De Staten-Generaal gingen pas in 1626 akkoord met het verzoek van de synode, waarop de vertalers aan de slag konden. In 1635 was de Statenvertaling gereed en in 1637 werd hij door de Staten geautoriseerd. Tussen 1637 en 1657 werd een half miljoen exemplaren gedrukt. Tot ver in de twintigste eeuw bleef de Statenvertaling gezaghebbend in protestantse kerken. Kees Verdegaals dissertatie was getiteld: De Statenbijbel en de rabbijnen. Een onderzoek naar de betekenis van de rabbijnse traditie voor de vertaling van het boek Job (Tilburg University Press 1998). Nooit eerder was de zogenaamde ‘interne’ wordingsgeschiedenis van de Statenbijbel bestudeerd. Door een analyse van de manuscripten van de vertalers kon spreker de verschillende fasen van het vertaalproces reconstrueren. Tevens heeft hij - mede aan de hand van veilingcatalogi - het boekenbezit van de Statenvertalers kunnen inventariseren. Zo bleek bijvoorbeeld dat de Statenvertalers veel gebruik maakten van tekstedities, woordenboeken en commentaren van rabbijnen en van door rabbijnen beïnvloede werken van christelijke auteurs, de zogenoemde christelijke hebraïsten. Spreker besteedde in zijn voordracht verder aandacht aan neerlandistieke aspecten die samenhangen met de Statenvertaling. Hij liet in detail zien hoe bij het boek Job een driemanschap vertalers werkte, respectievelijk vanuit een meer theologische, een meer hebraïstische en een meer lexicaal-stilistische invalshoek. De becommentarieerde vertaling werd vervolgens in proefdruk voorgelegd aan gezaghebbende revisoren, onder wie Gomarus. Op zeer boeiende wijze wist spreker de aanwezigen in zijn bronnenonderzoek in te leiden. Het verrassend levendige betoog werd na de pauze nog verder geïllustreerd met dia's van manuscripten van de Statenvertaling en van enkele bronnen. Het bestuur van de Zuidelijke afdeling bestond in het verslagjaar uit dr. Jacques Baartmans (voorzitter), dr. Ad Welschen (secretaris) en dr. Nel Rogier (lid). Begin 2007 legden dr. Charles van Leeuwen (als secretaris) en dr. Lizet Duyvendak (penningmeester) hun bestuursfunctie neer. Jean Frins, in 2007 lid geworden, werd bereid gevonden voor 2008 in de vacature van penningmeester te voorzien.
Ad Welschen, secretaris |
|