Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1992
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Mengelingen | |
[pagina 45]
| |
J.H. Leopold als vertaler van Bacchylides en Sophocles' Ichneutae
| |
Leopold als vertalerWanneer J.H. Leopold (1865-1925) met ingang van 1 september 1924 op eigen verzoek het Erasmiaans Gymnasium te Rotterdam als leraar klassieken verlaat, verliest de school een begaafd docent. In het Verslag van den toestand der gemeente Rotterdam over dat jaar staat te lezen: ‘Door zijn bijzondere gaven heeft Dr. Leopold zijn leerlingen weten te boeien zooals het slechts weinig docenten gegeven is.’Ga naar eind2 Uit de gepubliceerde herinneringen van oud-leerlingen weten we dat deze bijzondere gaven met name op het gebied van het vertalen lagen. De meest karakteristieke opmerking in dit verband is die van R. Jacobsen, die in de derde klas (1891-1892) Leopold als leraar voor Latijn had. In zijn artikel uit 1957 ‘Leopold, zoals ik me hem herinner’ zegt hij hierover: ‘Van hem heb ik Latijn geleerd, tot dusver was dat niet veel zaaks geweest. Zijn methode, die wars van alle methode was, beantwoordde blijkbaar aan een behoefte van mijn geest. Het was, alsof er van hem een fluïdum uitging, dat, min of meer buiten het grammaticale om, de zin van een text te voorschijn wist te toveren. Over dit intuïtieve, dat a.h.w. door direkt contact het doel vindt, heb ik later dikwijls met hem gesproken, de divinatio, zoals hij het noemde, de ingeving.’Ga naar eind3 Deze typering van Leopolds onderwijsmethode is mede gelet op het tijdstip 1891-1892 voor ons interessant. In zijn proefschrift Studia Peerlkampiana uit januari 1892 stelt Leopold namelijk hetzelfde begrip aan de orde. Dit in het Latijn gestelde proefschrift handelt over de beroemde dan wel beruchte Horatius-editie uit 1834 van de Leidse hoogleraar P. Hofman Peerlkamp (1786-1865). Deze verklaarde op grond van een ten onrechte door hem vooronderstelde interpolatie zeven complete Oden en ruim tachtig plaatsen van één of meer verzen voor onecht. Een van zijn meer illustere voorgangers was de Engelse geleerde R. Bentley (1662-1742), die in zìjn Horatius-editie uit 1711 ruim zevenhonderd plaatsen met veel vernuft emendeerde. In Studia Peerlkampiana prijst Leopold Bentley als, ik vertaal het Latijn, ‘Socrates’ rivaal in de kunst van de maieutiek’.Ga naar eind4 Het is duidelijk dat Leopold, maar nu als filoloog, hetzelfde vermogen op het oog heeft als wat bij Jacobsen de divinatio bij het verta- | |
[pagina 46]
| |
len heet. In 1896 zal Leopold in zijn bijdrage over Trimalchio's gastmaal aan het Programma van het Erasmiaansch gymnasium, naar aanleiding van Petronius' zogenaamde realisme spreken van ‘vindingsgave’.Ga naar eind5 Ook dat vat ik op als een vertaling van divinatio. Hoe Leopold die ‘divinatio’ in de klas in de praktijk bracht, valt niet beter te illustreren dan met een citaat van weer een andere oud-leerlinge. In haar artikel uit 1975 ‘De school van Leopold’ zegt Mathilde Stuiveling-van Vierssen Trip over haar laatste Homerus-les van de cursus 1922-1923: ‘Het laatste uur voor de vakantie liet Leipi ons alleen de Odyssee opslaan. De schriften mochten weg. Hij zou voorvertalen, wij moesten bijwijzen met de achterkant van potlood of pen. Toen haalde hij een schoolschrift uit zijn binnenzak en begon te lezen, rechts bovenaan naast de blauwe kaft. Zo nu en dan zei hij een woord in het Grieks of hij noemde een vers. Wij volgden hem in ons boek en begrepen het zonder mankeren.’Ga naar eind6 | |
Leopold en de papyrusvondstenIn 1952 verschijnt in deel twee van het Verzameld werk postuum Leopolds vertaling in versvorm van Bacchylides en Sophocles' Ichneutae.Ga naar eind7 Van Bacchylides betreft het de gedichten xvi-xvii en van de Ichneutae de verzen 215-398. De verbindende schakel tussen beide Griekse teksten vormt het feit dat zij papyrusvondsten uit Leopolds tijd vertegenwoordigen. Leopold leefde namelijk in een tijd van opzienbarende vondsten op dat terrein. Ik wijs slechts op de paeanen van Pindarus, die voor het eerst in 1908 werden gepubliceerd. De papyrologie was destijds ook een bloeiende wetenschap. Sinds 1900 beschikte zij met het Archiv für Papyrusforschung over een eigen tijdschrift. En in 1912 verscheen het gezaghebbende handboek Grundzüge und Chrestomathie der Papyruskunde van L. Mitteis en U. Wilcken. De in totaal twintig gedichten van Bacchylides werden in 1896 ontdekt in het Egyptische Meir en het totale fragment van de Ichneutae in 1907 in het Egyptische Oxyrhynchus. Van de vondst van Bacchylides is ons zelfs een gedetailleerd en spannend ooggetuigeverslag overgeleverd van de hand van E.A. Wallis Budge. Deze kocht namens het British Museum in landen als Egypte en Mesopotamië grote aantallen papyri op. Het verslag van zijn bevindingen publiceerde hij in een omvangrijk boekwerk. In het tweede deel hiervan introduceert hij zijn contactpersoon met de op dat moment nog niet geïdentificeerde vondst: ‘He opened the box and pro- | |
[pagina 47]
| |
duced a roll of light-coloured papyrus, with many fragments which had been broken off it, and when one end of the roll was laid flat I saw that it contained several columns of Greek uncials. I had not sufficient knowledge of Greek literature to be able to identify the text, but I understood enough to see that it was a literary composition [...] and I was certain that I must do my utmost to secure it for the British Museum.’Ga naar eind8 Een aantal pagina's verder in het boek volgt dan na veel wederwaardigheden uiteindelijk in Londen de ontknoping. De vondst betrof Bacchylides, een lyrisch dichter uit de vijfde eeuw voor Christus en als zodanig een concurrent van Pindarus, die rond dezelfde tijd leefde. Het lijdt geen twijfel of Leopold heeft zowel voor de papyrologie in het algemeen als voor de papyrusvondsten van zijn tijd een speciale belangstelling gehad. Dit blijkt wel uit de samenstelling van de Leopold-collectie zoals die in de Gemeentebibliotheek van Rotterdam wordt bewaard. Hij beschikte over een redelijk aantal boeken op dat terrein. In één ervan streepte hij zelfs met blauwe inkt de titel van de reeks The Oxyrhynchus papyri aan. Een ander heeft potloodstrepen die zijn interesse in grammaticale kwesties onthullen. Ook bezat hij een museumgids met achtergrondinformatie over de Egyptische papyri in de Königliche Museen te Berlijn, waar zich in die tijd de grootste collectie van Duitsland bevindt.Ga naar eind9 Kijken we naar de datering van de gehele deelverzameling, dan blijkt die een aanzienlijke periode uit Leopolds leven, namelijk 1894-1918, te omvatten. De vondst van Bacchylides en Sophocles' Ichneutae op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was in literair opzicht opzienbarend. Tot die tijd waren er enkel fragmenten overgeleverd via citaten bij anderen. Het specifieke belang van de vondst van de Ichneutae ligt in het feit dat zij een tweede voorbeeld geeft van het met de Cyclops van Euripides schaars vertegenwoordigde genre van het satyrspel. Dit sloot in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus de opvoering af van drie tragedies. Het archeologische aspect speelde in de nieuwswaarde natuurlijk eveneens een rol. In deze literair/archeologische context zullen we dan ook het motief moeten zoeken waarom Leopold eigenlijk aan een vertaling is begonnen. Het uiteindelijke doel kan natuurlijk verder weg hebben gelegen. Zo vind ik het opvallend dat de postume vertalingen in het Verzameld werk een aardige doorsnede geven van de genres epiek, drama en lyriek in de Griekse letterkunde. Leopolds vertalingen van Bacchylides en de Ichneutae worden keurig | |
[pagina 48]
| |
gesignaleerd in de bibliografische literatuur van na 1952 die Nederlandse vertalingen uit het Grieks inventariseert.Ga naar eind10 Van Leopolds oud-leerlingen is J.C. Kamerbeek de enige die beide vertalingen meer dan terloops vermeldt. In zijn inspirerende artikel uit 1956 ‘Leopold en de oudheid’ vestigt hij er de aandacht op ‘dat Leopold uit de papyrusvondsten, die tijdens zijn leven gedaan werden, enige zeer mooie proeven uit Bacchylides heeft gegeven en op luchtige wijze een groot stuk van Sophocles' luchthartige ‘Spoorzoekers’ heeft weergegeven’.Ga naar eind11 Kamerbeeks belangstelling voor Leopold als vertaler hangt ongetwijfeld samen met het feit dat hij als eerste ook op het niveau van taalgebruik en stijl systematisch naar invloeden van de klassieken op Leopolds gedichten speurt. | |
BacchylidesDe gedichten van Bacchylides worden in november 1897 een jaar na de vondst door F.G. Kenyon voor het eerst gepubliceerd.Ga naar eind12 Kenyon was destijds als assistent verbonden aan de afdeling handschriften van het British Museum te Londen, alwaar de papyrus onder signatuur Pap. 733 wordt bewaard. Na deze editio princeps publiceerde Kenyon in dezelfde maand nog een facsimile-editie.Ga naar eind13 De datum van 1897 geldt dus voor de datering van Leopolds vertaling als terminus post quem. In de Berliner philologische Wochenschrift van 12 maart 1898 staat een recensie door O. Schröder van Kenyons editio princeps.Ga naar eind14 Uit het vervolg zal blijken dat Leopold deze recensie, die een Duitse vertaling bevat door Schröder van xvii, inderdaad heeft geraadpleegd. Aan de beide door Leopold vertaalde gedichten ligt de mythe van Theseus als thema ten grondslag. xvi eindigt met een aanroep tot Apollo en bevat een tweespraak tussen Theseus en de koning van Kreta, Minos. xvii vormt een dialoog tussen een niet nader aangeduid personage en de koning van Athene Aegeus óver Theseus. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Leopold in Londen de papyrus met eigen ogen aanschouwd. In de Rotterdamse Leopold-collectie bevinden zich twee museumgidsen uit de jaren 1905 en 1906, die deze hypothese aannemelijk maken. In een ervan wordt de papyrus zelfs uitgebreid beschreven. Curieus is dat volgens die beschrijving juist het gedeelte met onder andere de door Leopold vertaalde gedichten tentoon lag gesteld. En even curieus is dat een illustratie is opgenomen waarop het laatste deel van xvi en het begin van xvii te zien zijn.Ga naar eind15 Uit de literatuur is bekend dat Leopold naar Engeland is afgereisd, in verband met de publikatie van zijn Marcus Aurelius-editie uit 1908.Ga naar eind16 | |
[pagina 49]
| |
Welke Griekse tekst heeft Leopold nu gebruikt voor zijn vertaling van Bacchylides? Drie tekstedities komen redelijkerwijs als bron in aanmerking. In de eerste plaats p. 152-183 van de zoëven vermelde editio princeps van Kenyon uit 1897, verder de editie van F.W. Blass uit 1898 (in 1912 herzien door W. Süss) en ten slotte die uit 1905 van R.C. Jebb.Ga naar eind17 Een vergelijkend onderzoek wijst vooralsnog in de richting van de editie Blass-Süss. In de Leopold-collectie van de Gemeentebibliotheek Rotterdam bevindt zich een exemplaar van dit boek.Ga naar eind18 Desondanks betwijfel ik of Leopold bij het vertalen nu juist dit boek in handen heeft gehad. Het vertoont namelijk geen sporen van intensief gebruik. Hetzelfde probleem zal zich voordoen bij de Ichneutae van Sophocles, waarvoor Leopold de editie van E. Diehl uit 1913 als tekst heeft gebruikt. Sinds hun publikatie zijn de gedichten xvi en xvii vertaald in talen als het Frans, Duits, Engels, Italiaans en Nederlands. Nederlandse vertalingen uit de periode vóór 1925 zijn er van de hand van E.B. Koster, W.E.J. Kuiper, A. Valckenaere en - bien étonnés de se trouver ensemble - J.J.G. Vürtheim.Ga naar eind19 In een aantal verzen geeft Leopold een vertaling die nogal afwijkt van de Griekse tekst die hij hanteert. Aan de hand daarvan ben ik nagegaan of hij soms bij anderen te rade is gegaan. Een woordelijke vergelijking maakte snel duidelijk dat dit inderdaad het geval is en dat hij voor xvi de Duitse vertaling heeft gebruikt van Egen uit 1909 en voor xvii p. 326-327 van de reeds genoemde Duitse vertaling van Schröder uit maart 1898 en bovendien die van H. von Arnim uit april-juni van hetzelfde jaar.Ga naar eind20 Het is natuurlijk niet doenlijk om hier alle zestien parallelplaatsen op te sommen die ik bij een eerste inventarisatie heb gevonden. Ik volsta met het noemen van enkele saillante voorbeelden: xvi, 60-62: ‘deze gulden vingersier, dit stralend goud’ op p. 266 correspondeert met ‘diesen goldnen Fingerschmuck, dies Prunkstück’ (Egen, p. 9); xvi, 114-116: ‘een krans van donkere rozenpracht’ op p. 268 met ‘den prächt’ gen Kranz aus Rosen' (Egen p. 9); xvii, i: ‘bodem’ op p. 270 met ‘Flur’ (Von Arnim, p. 59); xvii, 9: ‘blatende’ op dezelfde bladzijde, met ‘blökenden’ (Schröder, p. 326) en xvii, 60: ‘rijkgetooide’ op p. 272 met ‘schmuckbegabte’ (Von Arnim p. 61). Bij de vertaling van de werkwoordsvormen valt op dat Leopold de aoristus in xvi, 14 op p. 265 en xvi, 48 op p. 266 vertaalt met omschrijvingen als ‘schreeuwen deed’ en ‘zich verbazen deden’. Enno Endt heeft in zijn opstel uit 1985 Herman Gorter en J.H. Leopold: ontmoetingen op gehoorsafstand al op dit merkwaardig verschijnsel bij Leopold gewezen: | |
[pagina 50]
| |
‘Tenslotte wijs ik op een syntactische afwijking die tot het idiolect van Gorter [...] behoort, en die ook hier en daar in Leopolds werk vóór 1900 is na te speuren [...]. Het is de gekkelijkheid om ‘doen’, als hulpwerkwoord, niet zijn gebruikelijke causale functie te laten vervullen, maar te laten dienen als console, een ondersteuning voor het hoofdwerkwoord.’Ga naar eind21 Uit Leopolds vroegere gedichten geeft hij vier voorbeelden. De beide gevallen uit Bacchylides, die ik geneigd ben na 1900 te dateren, kunnen hierbij aansluiten. De vraag is of het niet-duratieve betekenisaspect van de Griekse aoristus soms in de Nederlandse vertaling van Leopold doorklinkt. Of speelt de reeds geconstateerde invloed van het Duits een rol? Endt verwijst met betrekking tot Gorter naar een regel van Heines ‘Die Nordsee’. Daaraan kan ik uit het Buch der Lieder zinsneden toevoegen als: ‘Doch thät mein Schätzchen mir das Herz zerkratzen’ (‘Sonnette’ 7) en ‘Die das Herz mir thäten zusammenpressen’ (‘Lyrisches Intermezzo’ 21). Leopold overigens bezat een exemplaar uit 1884 van Heines Sämmtliche Werke.Ga naar eind22 | |
Sophocles' ‘Ichneutae’Het totale fragment van de Ichneutae of Spoorzoekers wordt pas in mei 1912 door A.S. Hunt in deel ix van de door Leopold in een van zijn boeken aangestreepte reeks The Oxyrhynchus papyri onder nr. 1174 voor het eerst gepubliceerd.Ga naar eind23 De papyrus zelf wordt onder signatuur Pap. 2068 evenals die van Bacchylides bewaard in het British Museum te Londen. Na deze editio maior publiceerde Hunt in juli van hetzelfde jaar in de Oxford-reeks nog een editio minor.Ga naar eind24 De datum van 1912 geldt dus evenals 1897 bij Bacchylides als terminus post quem. De locatie van het spel is de berg Cyllene in Arcadië. Personages zijn Apollo, Silenus, het koor van satyrs, de nimf Cyllene en waarschijnlijk Hermes. De plot is globaal als volgt: Hermes, die als kind van Zeus en Maia op de top van de berg Cyllene ter wereld is gekomen, ontvoert vlak na zijn geboorte de runderen van Apollo. Uit een runderhuid en de schaal van een schildpad vervaardigt hij de eerste lier. Na lang zoeken ontdekt Apollo met behulp van de satyrs de dief. Hij verzoent zich met Hermes door de rest van het vee te ruilen tegen de lier. De intrige is ontleend aan de homerische hymne tot Hermes. De titel wijst op de zoektocht van de satyrs. Als onderliggend thema geldt de uitvinding van de lier. Hunt legt op p. 33 van zijn editio princeps wat dat betreft een relatie met het feit dat Sophocles zelf bedreven was in het spel op dit snaarinstrument. In de verzen die Leopold heeft vertaald, komen enkel Cyllene, de satyrs en Silenus | |
[pagina 51]
| |
aan de orde. Het thema van de diefstal der runderen heeft inmiddels plaats gemaakt voor dat van de uitvinding van de lier. Welke Griekse tekst heeft Leopold nu gebruikt voor zijn vertaling van de Ichneutae van Sophocles? Vijf tekstedities komen als bron in aanmerking. In de eerste plaats p. 50-63 en 77-85 van de zoëven vermelde editio maior van Hunt uit mei 1912, verder p. [12]-[20] van de vermelde editio minor van Hunt uit juli 1912, de editie van E. Diehl uit 1913, die van A.C. Pearson uit 1917 en ten slotte die uit 1919 van R.J. Walker.Ga naar eind25 Laatstgenoemde valt echter direct af vanwege de sterk afwijkende tekst. Resten de uitgaven van Hunt, Diehl en Pearson. Een vergelijking wijst vooralsnog in de richting van Diehl. Daar komt bij dat zich in de Leopold-collectie van de Gemeentebibliotheek Rotterdam een exemplaar bevindt van deze editie.Ga naar eind26 Desondanks betwijfel ik, evenals bij Bacchylides, of Leopold nu juist van dit boek gebruik heeft gemaakt. Het vertoont namelijk afgezien van een blauwe inktvlek op p. 3 en een conjectuur met potlood in de marge van p. 18 hoegenaamd geen sporen van gebruik. En dat is zoals we weten helemaal niet des Leopolds. Een andere vraag is weer of Leopold andermans vertalingen heeft gebruikt. Een op het eerste gezicht merkwaardig gegeven zette mij op het goede spoor. Leopold geeft namelijk op p. 219 van de verzen 395-398, die in het Grieks helemaal niet bestaan, omdat de tekst op die plaats volkomen lacuneus is, de volgende vertaling: Zoo driesten laster langer aan te hooren voegt
de nymf niet en de voedster niet van 't godenkind.
Vermeetle bende! vrees den bliksemstraal van Zeus,
Die 't krenken van zijn nakroost bitter wreken zal.
Deze woorden worden bij Leopold uitgesproken door de evenmin in het Grieks aangeduide nimf Cyllene. Leopold sluit af met de regieaanwijzing: ‘Zij verzinkt in de diepte’. Mijn eerste reactie was een stil vermoeden dat Leopold deze verzen zelf had gemaakt. Maar bij het verzamelen van de vertalingen, die na de publikatie van de papyrus in groten getale en in diverse talen verschenen, stuitte ik al snel op de oplossing. De verzen blijken letterlijk te zijn overgenomen uit de Duitse vertaling uit 1912 of 1913 door C. Robert.Ga naar eind27 Deze laat Cyllene op p. 29 zeggen: | |
[pagina 52]
| |
Solch freche Reden länger anzuhören ziemt
Der Nymphe nicht, der Amme nicht des
Götterkinds.
Nichtswürdig Volk! Erzittre vor dem Blitz des Zeus,
Der seines Sohnes Kränkung furchtbar rächen wird.
En voor wie nog twijfelen mocht: het begin van de bij Robert toegevoegde regieaanwijzing ‘(Sie versinkt...)’ correspondeert zonder meer met Leopolds tekst. De Bumabibliotheek te Leeuwarden bezit een exemplaar van Roberts herziene druk uit 1913. Uit p. 6 van het voorwoord is op te maken dat Robert in verband met een opvoering in het theater van Lauchstedt alle lacunes heeft aangevuld, zij het met enige schroom. Hij zegt daar: ‘So habe ich mich denn auf das Drängen der Freunde nicht ohne innere Überwindung entschlossen, wie die Lücken des erhaltenen Textes so auch noch den Schluss frei zu ergänzen.’ Het is al met al een intrigerende uitgave, die Leopold als classicus zeker bevallen zal hebben. Als frontispice is een afbeelding genomen van het Cyllenegebergte. De tekst is geïllustreerd met aandoenlijke afbeeldingen van de opvoering. In het nawoord geeft Robert een verantwoording van de enscenering. Zo heeft hij zich voor de kostuums laten inspireren door een krater uit het Museo Nazionale te Napels waarop spelers van het satyrspel staan afgebeeld. In de Berliner philologische Wochenschrift van 3 januari 1914 staat een positieve recensie door F. Bucherer van Roberts herziene uitgave.Ga naar eind28 Direct op Bucherers recensie volgt Leopolds bespreking van H. Schenkls Marcus Aurelius-editie uit 1913. Het ligt dus voor de hand dat Leopold deze aflevering met meer dan gewone belangstelling heeft bekeken. Opvallend is hoe Leopold zich in zijn slotverzen zonder al te veel scrupules van Roberts Duitse tekst heeft bediend. Dit was aanleiding om de gehele vertaling, met name natuurlijk de lacunes, eens op beïnvloeding door Robert te analyseren. Een woordelijke vergelijking leverde, afgezien van vele kleine, die ik hier niet noemen kan, twee omvangrijke vondsten op. De vertaling van de verzen 307-314, die eveneens nogal lacuneus zijn, is wederom op één regel na te herleiden tot Roberts tekst. Ik geef eerst Leopolds vertaling op p. 215: Cyllene
Het schrander jongske boort vier gaten in den rand
der holle schaal.
| |
[pagina 53]
| |
Een rieten staafje gaat er door, waarvan het eind
omwikkeld is
met reepen van een runderhuid, dat het zich niet
bewegen kan.
Dan legt de knaap twee andre rietjes in de lengte
boven op.
En in de dwarste nog een rietje, loodrecht op de rest
gericht
en eindlijk zeven schapedarmen spant hij kunstig
daarop uit,
die geven wondre tonen van zich, aangetokkeld met
de hand,
Robert heeft deze passage op p. 26 als volgt aangevuld: Kyllene.
Vier Löcher bohrt das kluge Kind in der enthöhlten
Schale Rand;
Von Rohr ein Stäbchen steckt es durch, dess Enden
es geschickt umwand
Mit Streifen einer Rinderhaut, dass sichs nicht hin
und her bewegt.
(Lebhafte Bewegung im Chor.)
Zwei weitre Röhrchen hat es dann der Länge nach
darauf gelegt,
Darüber wagrecht wieder quer ein viertes Röhrchen.
Als Modell
Für das Gebilde nahm das Kind der eignen Mutter
Bettgestell.
Drauf sieben Därme eines Lamms hat es darüber
ausgespannt;
Die geben jenen Wunderton, wenn sie berührt des
Kindes Hand.
Tot slot kunnen de verzen 333-339, die ook weer lacuneus zijn, worden gerelateerd aan Roberts tekst. Het betreft in dit geval een stukje dialoog tussen de leider van het satyrkoor en de nimf Cyllene. Ik geef weer eerst Leopolds vertaling op p. 216: | |
[pagina 54]
| |
Koor
De buit der diefstal zelve brengt hem aan het licht.
Cyllene
Wil het bewijs dan geven, dat ge waarheid spreekt.
Koor
Terstond zult ge vernemen, dat ik waarheid spreek.
Dat hij de runderen heeft gestolen weet ik wis,
want uit een runderhuid gesneden is de riem,
waarmee hij bij het samenstellen van zijn lier
de stukken riet omwikkeld heeft, waarvan gij spraakt.
Robert heeft deze passage op p. 27 als volgt aangevuld: Chorführer.
Die Diebesbeute selber überführet ihn.
Kyllene.
So liefre den Beweis mir, dass du Wahrheit sprichst.
Chorführer.
Dass ich die Wahrheit spreche, sollst sogleich du
sehn.
Denn dass er Rinder stahl, erweiset deutlich sich,
Weil er mit Lederstreifen jenes Rohr umwand,
Die er von einer Ochsenhaut geschnitten hat.
In deze drie voorbeelden van beïnvloeding betreft het dus vertalingen die niet of niet direct aan de door Leopold gehanteerde Griekse tekst te ontlenen zijn. Gelijkluidende bewoordingen bij Leopold en Robert die wel met het Grieks in verband zijn te brengen, heb ik bij de analyse buiten beschouwing gelaten. In het geval van Bacchylides geldt hetzelfde. | |
SlotOver de exactere datering van Leopolds vertalingen kan met enige behoedzaamheid het volgende worden gezegd. Gelet op het onderzoek naar de bronnen kom ik voor wat betreft Bacchylides uit op 1898-1912 als terminus post quem. Het feit dat xvii een afgerondere indruk maakt dan xvi blijkt in overeenstemming te zijn met de datering van de door Leopold | |
[pagina 55]
| |
gebruikte vertalingen. Voor wat betreft de Ichneutae kom ik uit op 1912-1914 als terminus post quem. Over de terminus ante quem, die altijd veel moeilijker is vast te stellen, doe ik vooralsnog geen uitspraken. Opmerkelijk is dat Leopold zich, waar hij niet letterlijk vertaalt, bij voorkeur laat inspireren door Duitse vertalingen. Typisch leopoldiaanse wendingen, die men óf als eigen maaksel, óf als afkomstig uit het Grieks zou willen opvatten, blijken bij nader inzien het Duits als bron te hebben. Ik geef als slotvoorbeeld de vertaling van Bacchylides xvii, 17 op p. 270 met ‘een bode, een mondheraut’. Eén blik in de Duitse vertaling van Schröder: ‘Jüngst kam [...] / Ein Herold geschritten; es meldet sein Mund’ (p. 326) maakt duidelijk dat hier de architekst van het tweede stuk van deze omschrijving te vinden is. Ook uit de samenstelling van Leopolds bibliotheek blijkt wel dat hij enigszins Duits was ‘angehaucht’. Natuurlijk hangt dit vooral ook samen zowel met het tijdvak waarin hij leefde, als met de stand van de wetenschap van de klassieken destijds. Ik rond af met het divinatiebegrip en de samenhang daarvan met het begrip intertextualiteit. Leopolds oud-leerlingen Jacobsen en Stuiveling-van Vierssen Trip prezen onafhankelijk van elkaar Leopolds intuïtieve benadering in de klas van een Griekse of Latijnse tekst. De een getuigt over een tijdstip uit het begin en de ander over een tijdstip uit het einde van Leopolds schoolloopbaan. Het is mijn vaste overtuiging dat het onbevangen omgaan met andermans teksten zoals we dat in ons onderzoek naar Leopolds vertaling van Bacchylides en Sophocles' Ichneutae hebben gevonden, in dàt licht moet worden bezien. Leopold was een te gerenommeerd graecus dan dat hem kennelijke afwijkingen van het Grieks als fouten aangewreven zouden kunnen worden. Zijn intuïtie, waarin hij ook anderen betrekt, speurt veeleer het grammaticale voorbij naar de eigenlijke zin van een tekst. Het is het moment waarop we de filoloog geleidelijk zien overgaan in de dichter. Wat J.D.F. van Halsema met name in zijn proefschrift uit 1986 heeft aangetoond over de omgang van de dichter Leopold met zijn bronnen, blijkt hier een stadium eerder te worden bevestigd.Ga naar eind29 |
|