Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1948-1949
(1948-1949)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHierna gaat de voorzitter over tot het houden van zijn openingsrede, waarin hij de oudere geschiedenis der Maatschappij in enige hoofdtrekken belicht: | |
[I.] Openingsrede van de voorzitter (zie blz. 3).Na deze met veel belangstelling gevolgde rede krijgt de heer Huygens het woord voor voorlezing van het | |
[II.] Verslag van de secretarisII. Het afgelopen verenigings-jaar der Maatschappij stond wederom in het teken van veelzijdige en intensieve arbeid. Allereerst moesten vele plannen en suggesties van het vorige bestuur, dat reeds met sukses ernaar gestreefd had het vertrouwen in de Maatschappij in kringen van culturele aard te herstellen of te verstevigen, uitgewerkt en verwezenlijkt worden. Het Bestuur ondervond daarbij reeds aanstonds een grote tegenslag: Prof. Kloeke, op de jaarvergadering van 1947 tot bestuurslid gezkozen, zag zich wegens drukke bezigheden genoodzaakt zijn benoeming in te trekken. In December zag het bestuur zich de trouwe en zo veelzijdige steun van de heer Bordewijk ontvallen, die voor een ernsige operatie in de Steiner-kliniek was opgenomen. Wat het voor het bestuur betekend heeft, toen het kort voor de maandvergadering van 7 Mei een brief van hem ontving, waarin hij de aan- | |
[pagina 210]
| |
dacht van zijn mede-bestuursleden vestigde op enige jonge Nederlandse schrijvers in verband met de samenstelling van de nieuwe candidatenlijst, zullen zij begrijpen, die het ziekteverloop van de heer Bordewijk met angstige spanning hebben gevolgd en die weten, hoe hij het is geweest, die voortdurend gestreefd heeft naar een reëel contact tussen de Maatschappij en het litteraire leven van ons land. Al betreurt het bestuur het ten zeerste, dat zijn gezondheidstoestand het nog niet toelaat, dat hij deze jaarvergadering bijwoont, belangrijker nog vindt het zijn toegezegde medewerking voor het komende verenigingsjaar. Moge hij dan die oude vitaliteit herwonnen hebben, die in de jaren na de oorlog voor de bloei van de Maatschappij van zo'n onschatbare waarde is geweest. Dat de Maatschappij, ondanks deze gevoelige slagen het bestuur toegebracht, op een vruchtbaar jaar kan terugzien, dankt zij in de eerste plaats aan de persoonlijkheid van haar voorzitter, die niet alleen met onvermoeide kracht, maar ook met warme liefde haar belangen heeft behartigd. Niemand beter dan de secretaris tenslotte kan dit beoordelen en daarom verheft de bewonderende waardering, die hij hierbij uitspreekt voor diens arbeid op alle mogelijk gebied, die getuigd heeft van initiatief, inzicht en ruime belangstelling voor de vele uitingen van het culturele leven van ons land, zich boven de beleefdheidsfraze en heeft zij recht op Uw aller bijval. In dezelfde zaal, als waarin U thans ter Jaarvergadering verenigd zijt, hield de Maatschappij op 11 October 1947 haar eerste bijeenkomst van het afgelopen verenigingsjaar, die gewijd was aan de samenwerking tussen Noord- en Zuid-Nederland, belichaamd in de oprichting van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Afdeling België en waarop tevens de op 1 October 1947 60 jaar geworden dichter P.N. van Eyck in het kader van deze culturele eenheid werd geëerd. Om gezondheidsredenen moest de jubelaris zich door zijn echtgenote laten vertegenwoordigen. In zijn welkomstwoord gaf de voorzitter de richtlijnen aan, die het bestuur bij de vervulling van zijn taak zou volgen en die voor alles moesten voeren tot een positief beleid ten aanzien van de bevordering van de Nederlandse cultuur en wel op een wijze, zoals voor ons volksbestaan een dringende eis is, d.w.z. met de bindende factoren in ons gehele cultuurgebied tot richtsnoer van zijn arbeid voor ogen. Na hem hielden de Vlaamse dichter Karel Jonckheere en Dr P. Minderaa voordrachten, respectievelijk ‘Tweelingpennen’ en ‘Twee | |
[pagina 211]
| |
Getuigenissen over de Bestemming van het Dichterschap’ getiteld, waarin Zuid en Noord om strijd de dichter Van Eyck huldigden. Na een zeer geanimeerde maaltijd, waaraan door ruim 90 leden, onder wie 11 Belgische, werd deelgenomen, sprak nog de heer Herman Teirlinck, voorzitter van de Afdeling België, daarbij de nadruk leggend op het cultureel belang van het werk der Maatschappij, nu zij zich ook buiten de grenzen van het land heeft begeven. Beide voordrachten zijn in extenso afgedrukt in De Nieuwe Stem en het Nieuw Vlaams Tijdschrift. De samenwerking met België heeft verder tot vruchtbare resultaten geleid. Het enthousiasme in het Zuiden voor de jonge Afdeling bleek op de eerste algemene vergadering in de Universitaire Stichting te Brussel op 4 April 1948, waar het dagelijks bestuur de Maatschappij vertegenwoordigde. Na een inleidend woord van de heer Teirlinck sprak Prof. J. Romein over P.C. Hooft en de Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Openbaar Onderwijs, de heer Julien Kuypers, over ‘Stand en Vordering der culturele Uitwisseling tussen Noord en Zuid’. Het voorlopig bestuur der Afdeling, bestaande uit de heren Dr Herman Teirlinck, voorzitter, Prof. J. Coppens, ondervoorzitter, Prof. W. Pée, secretaris, Prof. A.C.H. van Loey, penningmeester en Pater H.L. van Breda, Karel Jonckheere en Prof. F.M. Olbrechts, leden, zal nog enige tijd aanblijven om leiding te geven bij de werkzaamheden in het nieuwe verenigingsjaar en de agenda van de e.k. algemene vergadering op 16 Jan. 1949 voor te bereiden. Dit bestuur hoopt dan een 25-tal candidaturen bij het Leidse bestuur te kunnen voordragen, waaruit verklaard moet worden, dat de beschrijvingsbrief dit jaar geen Zuid-Nederlanders vermeldt. Een grote activiteit heeft geheerst in het verenigingsleven van de Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën. De secretaris, die het Leidse bestuur op de jaarvergadering van de Afdeling op 24 April j.l. vertegenwoordigde, kreeg niet alleen een uitvoerig jaarverslag te horen, doch ook een gedrukt huishoudelijk reglement aangeboden, beide blijken van een verrassende bloei. Het was het hoofdbestuur dan ook een grote vreugde voor het eerst in de geschiedenis der Maatschappij het verslag van de staat van een Afdeling gedurende het tijdsverloop van een jaar als punt in de beschrijvingsbrief te kunnen opnemen. Een woord van warme waardering voor het werk van voorzitter en secretaresse, Prof. G.A. van Es en Mej. Dr C.W. Roldanus, die | |
[pagina 212]
| |
op deze dag haar verjaardag viert, is hier zeker op zijn plaats. De vertegenwoordigers van de Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën in de vaste commissies, die de bezoekers van deze vergadering straks uit dubbeltallen zullen kunnen kiezen, garanderen voor het komende jaar een nauwe samenwerking tussen Leiden en het Noorden des lands tot bloei der Maatschappij. Dat de Afdeling voor de Zuid-Oostelijke Provinciën het voorbeeld van haar oudere zuster zal volgen, lijdt geen twijfel. Ook zij heeft reeds een levendige activiteit aan den dag gelegd en zal binnenkort een jaarvergadering kunnen uitschrijven. Het verslag van haar secretaris, Dr Win. Roukens, zal meer zeggen dan een algemeen woord van waardering voor wat reeds in het Zuid-Oosten in het belang der Maatschappij is gedaan. Ook de nieuwe Commissie voor Zuid-Afrika heeft niet stil gezeten en heeft banden kunnen aanknopen, die voor een nauwe samenwerking in de toekomst van veel belang zullen zijn. Aangezien een officieel verslag van haar werkzaamheden nog wat praematuur zou wezen, zal de voorzitter, tevens lid der Commissie, de vergadering enige mededelingen doen. Zeker zal het stembiljet voor de jaarvergadering 1948-'49 een aanzienlijk aantal Zuid-Afrikaners als candidaten voor het lidmaatschap tellen. Na de buitengewone maandelijkse vergadering op Zaterdag 11 October 1947 zijn de maandelijkse bijeenkomsten gehouden op de Zaterdagmiddagen van 8 November, 13 December 1947 en van 10 Januari, 14 Februari, 13 Maart, 10 April 1948 en op Vrijdagavond 7 Mei 1948, welke laatste vergadering tevens was belegd voor de vaststelling van de beschrijvingsbrief en de candidatenlijst. Op deze bijeenkomsten hielden lezingen of voordrachten: 1. Dr Ph. J. Idenburg over: Actieve cultuurpolitiek; 2. Dr J.J. Mak over: De geboorte van Christus in de Middeleeuwse kunst; 3. Prof. Dr Franz de Bakker, als vertegenwoordiger van de afdeling België, over: August Vermeylen; 4. Prof. Dr L.C. Michels, voorzitter van de Afdeling voor de Zuid-Oostelijke Provinciën, over: Een Brabantsch pestboek uit de 17de eeuw; 5. Prof. Dr P.J. van Winter, als vertegenwoordiger van de Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën, over: Westerwolde een Generaliteitsland; | |
[pagina 213]
| |
6. de heer F.J.W. Drion over: De geschiedenis en bekoring van ‘De duizend en één Nacht’. 7. Dr G. Knuttel over: Rembrandt als verhalend kunstenaar’; Bij de lezingen van de heren Mak en Knuttel werden lichtbeelden vertoond, terwijl die van Januari, Februari en Maart in het teken van de samenwerking tussen Leiden en de Afdelingen stonden. Op de vergadering van 11 October is van de gebruikelijke formaliteiten afgezien vanwege het bizondere karakter, zodat het aantal bezoekers, door het ontbreken van een presentielijst, naar het aantal bij de secretaris binnengekomen bewijzen van deelname geschat moet worden en wel op 142. Op de overige vergaderingen waren gemiddeld 37 leden tegenwoordig; het kleinste aantal bedroeg 32, het grootste 52. Aan alle sprekers betuigt het Bestuur dank voor hun gewaardeerde medewerking. Op 18 Juni 1947 werd de Jaarlijkse Vergadering gehouden in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, waarvan een volledig verslag is opgenomen in het Jaarboek 1946-'47. Moeilijkheden van technische aard, waarmee de uitgevers nog steeds te kampen hebben, en een tamelijk langdurige ziekte van de heer Van Rijnbach, motor van de Commissie voor het Jaarboek, en van de secretaris hebben de aanvankelijk beraamde verschijning kort voor de Jaarvergadering tenslotte onmogelijk gemaakt. De Firma Brill is echter aan het drukken, zodat de leden het lijvige boekdeel deze zomer nog thuis kunnen verwachten. Het is de secretaris niet alleen een genoegen, maar meer nog een rust, dat bij de beschrijvingsbrief de nieuwe ledenlijst ingesloten kon worden. De Zuidnederlandse leden zijn wederom tussen de Noordnederlandse opgenomen. Om te voorkomen, dat wederom een chaos in het adressenmateriaal ontstaat, gelijk in en kort na de oorlog, wordt de leden dringend verzocht de secretaris van verhuizing of adreswijziging op de hoogte te houden. De Maatschappij verloor door de dood verscheidene van haar leden, onder wie de heer Schepp, de dichter Jan Prins, en Mej. Dr M.E. Belpaire te Antwerpen, die kortgeleden, als oudste lid, ter gelegenheid van haar 95ste verjaardag een gelukwens van het bestuur mocht ontvangen. Hun aandeel in het werk van de Maatschappij zal in dankbare herinnering voortleven. In het verslag van de secretaris over het verenigingsjaar 1946-'47 wordt reeds melding gemaakt van het streven van het bestuur om de leden bij het stellen van nieuwe candidaten voor het lidmaatschap van | |
[pagina 214]
| |
het doel der Maatschappij, zoals dat is vastgelegd in art. 1 van de Wet, te doordringen. De mogelijkheid werd in het vooruitzicht gesteld, dat het bestuur zelfs op enigerlei wijze zijn directe invloed bij de stemming zou laten gelden. Dit is thans in zoverre geschied, dat sommige leden van de secretaris een schriftelijk verzoek hebben ontvangen om de door hen gestelde candidaturen in te trekken, aangezien zij niet bleken te voldoen aan de strekking van art. 1 der Wet. Gesteund door de besturen der Afdelingen zal het hoofdbestuur op deze weg voortgaan en eveneens afzien van de tot een gewoonte geworden vermelding van een vastgesteld aantal te benoemen leden op het stembiljet, waardoor velen zich als 't ware in een dwangpositie geplaatst voelden. Men is voortaan vrij op zo veel of zo weinig candidaten te stemmen als men wil, hetgeen niet nagelaten heeft reeds thans een gunstige invloed op de stemming uit te oefenen, daar er zich bij het aantal stemmen een duidelijker spreiding aftekende. Tenslotte zij hier nog vermeld, dat het bestuur, gebruik makend van zijn bevoegdheid, vastgelegd in art. 15 der Wet, tot leden heeft benoemd: Prof. Dr W.E. Hocking, ere-doctor van de Leidse Universiteit, en Prof. Dr L. Fouché, gezant van Zuid-Afrika. Wat de interne werkzaamheden van het bestuur betreft, zij hier gewezen op het initiatief dat het genomen heeft tot het steunen van jonge schrijvers bij het bekendheid geven aan hun werk. Het heeft zich daartoe met verschillende instanties in verbinding gesteld en hoopt via de Commissie voor Schone Letteren met de Vereniging van Nederlandse Letterkundigen en het P.E.N.-Centrum in vruchtbare samenwerking te kunnen treden. Voorts verkeren plannen tot het beleggen van een buitengewone bijeenkomst op 11 September a.s. ter gelegenheid van het regeringsjubileum van Hare Majesteit de Koningin in een vergevorderd stadium. Te zijner tijd zullen de leden daaromtrent uitvoerige gegevens ontvangen. De besprekingen inzake de Bibliotheek der Nederlandse Letteren zijn in zover gevorderd, dat, onvoorziene moeilijkheden daargelaten, in het najaar het eerste deel van de tweede serie - de eerste omvat de 18 reeds verschenen delen - onder een nieuwe redactie zal kunnen verschijnen. Voorts zal onder auspiciën der Maatschappij de uitgeverij Daamen, directeur de heer B. Bakker, een reeks biografieën uigeven, Schrijvers van Heden, onder redactie van R. Blijstra, Anton van Duinkerken, Ed. Hoornik, F.P. Huygens en G. Kamphuis. In totaal | |
[pagina 215]
| |
zullen 20 delen verschijnen, dit jaar nog Anton Coolen door Anton van Duinkerken, F. Bordewijk door Victor E. van Vriesland, Albert Helman door Max Nord en Henriëtte Roland Holst door Jef Last. Ook nog op ander gebied zijn met deze uitgever besprekingen gaande, waarvan een nadere omschrijving thans nog enigszins praematuur zou zijn. Zij vormen echter een punt op het werkprogramma van het volgende jaar, dat met alle energie aangepakt zal worden. Dat bij al deze werkzaamheden veel van het beleid van de penningmeester is geeist, behoeft geen betoog. Zijn vindingrijkheid is echter nog niet uitgeput en het feit, dat hij nog niet om financiële redenen de domper op de activiteit van zijn medebestuursleden heeft hoeven zetten, getuigt van zijn begrip voor de bezieling, die van de bloei der Maatschappij kan uitgaan op het culturele leven der Nederlanden.
Het verslag van de staat der Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën gedurende het jaar 1947-'48 wordt vervolgens voorgelezen door Prof. Dr Van Es, voorzitter der Afdeling. |
|