Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1947
(1947)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[II.] Verslag van de secretarisII. De secretaris leest zijn verslag over de staat der Maatschappij en haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het jaar 1946-1947 voor: Het afgelopen maatschappij-jaar kenmerkte zich door veelzijdige en intense arbeid. Dank zij het beleid en de onvermoeide ijver van onze voorzitter is er veel bereikt, dat voor de ontwikkeling van de Maatschappij, na de alles verlammende bezettingsjaren, van het grootste belang zal blijken te zijn. De Maatschappij moest in kringen van culturele aard een zeker vertrouwen herwinnen, wilde zij althans dat met haar als reële factor rekening gehouden zou worden. Door haar werkzaamheden zowel in het Vaderland als buiten de grenzen zijn bronnen van nieuw leven aangeboord, waarvan de leden, nu de voornaamste moeilijkheden van technische en organisatorische aard overwonnen zijn, de verwachte heilzame nawerking in het komende verenigingsjaar zullen kunnen constateren, niet het minst in een gelukkige verlevendiging van haar activiteit. In een der zalen van de Fondation Universitaire te Brussel werden in een vergadering op 27 October 1946, onder voorzitterschap van Dr Herman Teirlinck, de plannen tot oprichting van de Maatschappij der | |
[pagina 156]
| |
Nederlandse Letterkunde, Afdeling België, nader uitgewerkt. Een commissie ad hoc werd ingesteld, die een lijst zou opmaken van persoonlijkheden uit het Belgische culturele leven, die feitelijk reeds lid van de Maatschappij hadden moeten zijn. Gebruik makend van de bij het besluit van de Jaarlijkse Vergadering op 12 Juni 1946 verleende dispensatie van art. 15 der Wet, heeft het bestuur de door bovenvermelde Commissie opgegeven 37 candidaten tot lid benoemd en zich, na onderling overleg, het recht voorbehouden aan Dr A.G. Goris (Marnix Gijsen), Dr C. Huysmans, Prof. Dr. P. Lambrechts en E.J.H.P. van de Pitte het lidmaatschap aan te bieden vanwege hun wetenschappelijke verdiensten en hun actief aandeel in de versteviging van de culturele betrekkingen tussen Nederland en België. De namen van de nieuwe Zuidnederlandse leden zijn op een inlegvel in de beschrijvingsbrief afgedrukt. Vervolgens werd op de vergadering van 27 October besloten, dat de Belgische Afdeling als dubbeltal candidaten voor het voorzitter- en ondervoorzitterschap aan de Algemene Vergadering zou voorleggen, opdat volgens een procedure, waarvoor geen verandering van de Wet nodig is, de leden de afgevaardigden van de Belgen in het Leidse Bestuur zullen kunnen kiezen, terwijl de Belgen vrij zijn die candidaat tot voorzitter of ondervoorzitter van hun Afdeling te benoemen. 6 Juli a.s. zal in een tweede vergadering te Brussel de Afdeling België opgericht en haar bestuur geinstalleerd worden. De vorm harer werkzaamheden zal niet afwijken van de gebruikelijke ‘aangezien er voor alles naar gestreefd moet worden de eenheid in de Vereniging te handhaven en te waarborgen’, de woorden waarmee de Heer Teirlinck de vergadering van 27 October sloot. In Restaurant Riche te Groningen werd op 15 Februari 1947 de Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën opgericht, nadat reeds door het Bestuur, op voordracht van Prof. Dr. J. Lindeboom, en Mej. Dr C.W. Roldanus, een twintigtal candidaten, later met een tiental uitgebreid, tot lid waren benoemd. Op voorstel van de algemene voorzitter werd de heer Van Es tot voorzitter der Afdeling benoemd, terwijl Mej. Roldanus het secretariaat op zich nam. Vertegenwoordigen voorzitter en secretaris in het Afdelingsbestuur de provincie Groningen, de penningmeester, Dr A.L. Heerma van Voss, en de algemeen secundus H.J. Prakke representeren respectievelijk de provincies Friesland en Drente. Thans zal de Algemene Vergadering hebben te kiezen uit een dubbeltal, wie de nieuw opgerichte Afdeling, die reeds met haar werkzaamheden een aanvang | |
[pagina 157]
| |
gemaakt en maandelijkse bijeenkomsten georganiseerd heeft, in het Leidse Bestuur zal moeten vertegenwoordigen. De namen van de 31 nieuwe leden uit de drie Noordelijke Provinciën zijn eveneens op het inlegvel in de beschrijvingsbrief afgedrukt. Het bestuur spreekt hier de wens uit, dat de werkzaamheden van de jongste Afdeling der oude Maatschappij mogen bijdragen tot versterking van de Nederlandse litteraire cultuur, haarzelf tot bloei. Hoewel de besprekingen met Prof. Dr L.C. Michels te Nijmegen en Dr W. Roukens reeds in een ver gevorderd stadium zijn gekomen, kan thans nog niet over een Afdeling voor de provincies Brabant, Gelderland en Limburg gesproken worden. Een lijst met candidaten voor het lidmaatschap is reeds bij het Bestuur ingediend, dat hoopt de daarop vermelde personen nog vóór de Jaarlijkse Vergadering tot lid te kunnen benoemen. Aangezien deze lijst na de verzending van de beschrijvingsbrief is binnengekomen, is de situatie ontstaan, dat op het stembiljet voorkomende candidaten mogelijk reeds door het Bestuur tot lid zijn benoemd, onafhankelijk van het resultaat der stemming. Geheel in het kader van deze met sukses bekroonde werkzaamheden van het Bestuur passen de plannen tot oprichting van een Commissie voor Zuid-Afrika, waarover de leden op de Jaarlijkse Vergadering nadere mededeling gedaan zal worden. In verband hiermee heeft het Bestuur aan de heer J.M.H. Viljoen te Kaapstad het lidmaatschap aangeboden. Met het oog op de plannen om in het komende jaar ook de culturele betrekkingen met Nederlanders in Amerika te vernieuwen of te verstevigen zijn tot lid benoemd de hoogleraren Dr J.A.C. Fagginger Auer en Dr A.J. de Haas. De benoeming van Prof. Dr J.D.M. Cornelissen te Nijmegen is een rectificatie van een door de Mij. veronachtzaamde erkenning van zijn grote wetenschappelijke verdiensten; Mevr. Beb Vuyk, die op de Jaarlijkse Vergadering van 22 December 1945 de haar in 1941 reeds toebedachte Lucie B. en C.W. van der Hoogt-prijs toegekend kreeg, voor haar boek ‘Het laatste Huis van de Wereld’ (Jaarboek 1943-'45, blz. 306-308) zonder lid van de Mij. te zijn, werd thans eveneens door het Bestuur tot lid benoemd. De aanvaarding van het lidmaatschap door Jhr. Mr. F.H. van Kinschot, Burgemeester van Leiden, beschouwt het Bestuur als een eer, terwijl op de benoeming tot lid van Dr J. Presser te Amsterdam, wiens naam eveneens op het stembiljet voorkomt, de Commissie voor de Wijnaendts Franckenprijs nader licht zal werpen. | |
[pagina 158]
| |
Na de Jaarlijkse Vergadering op 12 Juni 1946 zijn de maandelijkse bijeenkomsten gehouden op de Zaterdagmiddagen van 12 October, 2 November, 7 December 1946 en van 25 Januari, 1 Maart, 29 Maart en 3 Mei 1947, terwijl de vergadering voor vaststelling van de beschrijvingsbrief van dit jaar gehouden werd op Vrijdagavond 25 April. In deze bijeenkomsten hielden lezingen of voordrachten: aant. 1. de heer C.L. Schepp (Jan Prins) uit eigen werk (gedichten en vertalingen); 2. de heer A.M. Hammacher over: Verster, Verwey en Karsen; 3. de heer L.L. Hammerich over: Nederland en Denemarken door de eeuwen. 4. Mevr. Dr Chr. Kroes-Ligtenberg over: De Bolswarderjaren van Joost en Eeltje Halbertsma; 5. Mevr. Dr P.M. Boer-den Hoed over: De oudnoorse Dichtkunst; 6. Dr C.A. Crommelin over: Kunstzinnige versiering van wetenschappelijke instrumenten; 7. Dr A. van Schendel over: De restauraties van de Nachtwacht. Bij de lezingen van de heren Hammacher en Crommelin werden lichtbeelden vertoond, de bijeenkomst van 12 October droeg een feestelijk karakter, aangezien hij belegd was ter viering van de zeventigste verjaardag van de heer Schepp en de lezin van de heer Van Schendel werd in het Rijksmuseum te Amsterdam gehouden om de leden in de gelegenheid te stellen Rembrandt's schutterstuk in schoongemaakte staat te bezichtigen. Van de gebruikelijke formaliteiten is op deze bijeenkomst vanwege het bijzondere karakter afgezien, zodat het aantal bezoekers, door het ontbreken van een presentielijst, slechts bij benadering geschat kan worden (± 150). De verslagen van genoemde lezingen zullen afgedrukt worden in een bijlage van het jaarboek 1946-1947. Aan alle sprekers betuigt het Bestuur dank voor hun gewaardeerde medewerking. Bij deze vergaderingen waren, afgezien van die op 3 Mei 1947, gemiddeld 36 leden tegenwoordig; het kleinste aantal bedroeg 16, het grootste 67. Op 12 Juni 1946 werd de Jaarlijkse Vergadering gehouden in het Rijksmuseum voor Volkenkunde, waarvan een volledig verslag is opgenomen in het Jaarboek 1945-'46, dat zojuist de drukkerij van de firma Brill heeft verlaten. Moeilijkheden van technische aard hebben de aanvankelijk beraamde verschijning in Maart tenslotte toch nog onmogelijk gemaakt. De Commissie voor het Jaarboek zal er echter met alle kracht | |
[pagina 159]
| |
naar streven, het komende jaar de vertraging tot een minimum te beperken. In overleg met het Bestuur heeft zij, gezien de grote uitbreiding van het ledenaantal door de oprichting van de Afdelingen, waaromtrent aan de Jaarlijkse Vergadering nog mededeling gedaan moest worden, besloten, de naamlijst der leden dit jaar afzonderlijk te laten verschijnen. Deze lijst, die na de afwikkeling van de besprekingen met Nijmegen zo spoedig mogelijk geheel nieuw samengesteld en gedrukt wordt, zal dus alle leden bevatten, die de Maatschappij op het moment van verschijning telt. De Maatschappij verloor door de dood verscheidene van haar leden, onder wie het erelid Dr A.A. Beekman en enkele figuren, die leidende functies in het verenigingsleven hebben bekleed. Hun aandeel in het werk van de Maatschappij zal in dankbare herinnering voortleven. Ernstige ziekte van enkele leden deed hun onmisbaarheid bij de werkzaamheden des te pijnlijker gevoelen. Immers de hoogleraren Van Eyck en Molkenboer en de heer M. Nyhoff konden om deze reden hun functie als redacteuren van de Bibliotheek der Nederlandse Letteren niet langer vervullen, zodat het Bestuur zich gedwongen heeft gezien een nieuwe redactie samen te stellen. Onderhandelingen hieromtrent zijn gaande. Ook zijn besprekingen gevoerd over de oprichting van een Nederlandse Bibliotheek van Klassieken. In samenwerking met de Vereniging van Letterkundigen en het Nederlandse P.E.N.-centrum heeft de Maatschappij op verzoek van de sectie voor litteratuur van de U.N.E.S.C.O. lijsten samengesteld van de Nederlandse romans, novellen, essays, drama's en gedichtenbundels, die bestemd zijn om doorgegeven te worden aan buitenlandse uitgevers, ten einde belangstelling te wekken voor onze litteratuur. Voor het eerst na de bezettingsjaren zullen thans weer de De Lucie B. en C.W. van der Hoogt en de Wijnaendts-Franckenprijs uitgereikt worden, de eerste voor de perioden 1945/1946 en 1946/1947, waaromtrent het advies van de Commissie voor Schone Letteren aan de beschrijvingsbrief is toegevoegd, de laatste voor de perioden 1939/1942 en 1943/1946. Een zorgenkind van het Bestuur is de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde geweest; onder leiding van de door het Bestuur benoemde voorzitter, Prof. Dr A.J.C. Rüter, en secretaris Dr F. Gosses moge zij een periode van hernieuwde activiteit tegemoet gaan. Ook het punt ‘zuivering’ heeft nooit op de agenda van de bestuursvergaderingen ontbroken en moest wederom in de beschrijvingsbrief worden opgenomen. De toevoeging van artikel 1 der Wet aan | |
[pagina 160]
| |
beschrijvingsbrief en stembiljet moet gezien worden als een waarschuwing van het Bestuur aan de leden om bij de candidaatstelling het doel van de Maatschappij, zijnde de bevordering van de Nederlandse taal- en letterkunde, geschied- en oudheidkunde en schone letteren, niet uit het oog te verliezen. Al is de rol van het bestuur inzake de candidaatstelling in zekere zin passief, toch zal het zich bij te evidente veronachtzaming van de strekking van art. 1 genoodzaakt zien, op enigerlei wijze zijn directe invloed bij de stemming te laten gelden. Het betreft hier een punt, dat de volle aandacht van het nieuwe Bestuur zal moeten hebben. Tenslotte zij nog vermeld, dat het Bestuur op zijn vergadering van 28 April besloten heeft met ingang van 1 Mei 1947 de nieuwe spelling in de officiële stukken in te voeren en dienovereenkomstig de spelling van de naam der Maatschappij te wijzigen in Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Zij, die in deze vooruitstrevendheid gebrek aan eerbied voor traditie mochten zien, mogen in het feit, dat op de maandelijkse bijeenkomsten de oude opstelling van de tafels weer in ere is hersteld, dat wederom thee geschonken wordt en dat het bestuur als vroeger met lange Goudse pijpen gewapend de belangen der Maatschappij behartigt, de ongegrondheid van hun vrees zien. Na beëindiging van dit verslag brengt de heer Ter Laan namens de vergadering de secretaris dank voor het werk door hem in het belang van de Maatschappij verricht. |
|