| |
| |
Na een zeer geanimeerd noenmaal in het café-restaurant ‘Het gulden Vlies’ heropent de voorzitter om 3.15 uur de vergadering en neemt het woord voor zijn voordracht over:
| |
Het verzet in het Romeinse Rijk
Het is al dikwijls gezegd: bij onze beschouwing van het verleden zijn wij in hoge mate afhankelijk van onze stemming en van onze belangstelling van het ogenblik. Wat wij uit het historische materiaal trachten op te diepen, hoe wij het in onzen geest ordenen, welke voorstelling wij er uit opbouwen, dat alles hangt af van de richting die ons voelen en denken heeft op een bepaald moment. Beter dan ooit beseffen wij dit thans, nu ons door de gebeurtenissen van de laatste jaren allerlei is overkomen, dat ons vroeger voor ons zelf onvoorstelbaar leek. De plaats, die wij tegenover het verleden innemen, is een andere geworden.
Op die wijze is het begrijpelijk, dat wij ook met meer aandacht vra- | |
| |
gen, hoe de volkeren die door de Romeinen zijn onderworpen zich hebben gedragen tegenover de overweldigers. Wij vorsen naar het verzet in het Romeinse Rijk om te weten te komen, hoe de onderworpenen hebben gereageerd op de onderwerping, hoe zij soms in opstand zijn gekomen trachtend het juk van Rome af te schudden, hoe zij zijn opgetreden en wat zij hebben gedacht. Onze opmerkzaamheid is daarbij strakker gespannen. Niet alleen vragen wij met meer begeerte, maar wij onderzoeken de beschikbare gegevens ook met scherper begrip.
Is er reden, zo zal men wellicht vragen, een onderwerp als dit juist in deze vergadering aan de orde te stellen? Het antwoord moet bevestigend luiden. Het is immers niet alleen een vraagstuk, dat onze belangstelling in ieder geval moet hebben, maar het raakt ook wel degelijk de geschiedenis van ons land. Geen deel toch van de lange grens van het Romeinse Rijk is ons zo goed bekend, door mededelingen van antieke auteurs, door inscripties en door onderzoekingen in den bodem, als de strook in de buurt van den Rijnmond, juist in Nederland. In dit gebied kan men ook het verzet in het Romeinse Rijk beter toelichten dan in enig ander deel, met hulp van drie figuren uit de vaderlandse geschiedenis: Ambiorix, de koning van de Eburones tot wiens rijk Zuid-Limburg behoorde, Arminius, de vorst van de Cheruscen die aan de Romeinen de geweldigste nederlaag heeft toegebracht ooit door hun legers geleden vlak bij onze oostelijke grens, en de Bataaf Civilis. Deze drie mannen markeren drie typen van het verzet: de halstarrige verdediging tegen de overweldiging door de Romeinen, de poging de heerschappij af te schudden toen zij nog niet volledig was gevestigd, de opstand van de onderworpenen om de reeds lang verloren vrijheid te herwinnen. Wij vragen, welke middelen het verzet heeft aangewend en welke denkbeelden leiding hebben gegeven aan de handelingen van de verzetslieden.
Onze taak is niet gemakkelijk, omdat wij uitsluitend zijn aangewezen op inlichtingen van Romeinse zijde. Toch is het geen hopeloze taak. De meeste gegevens worden ons immers verstrekt door Tacitus en hij, de schrijver van de Germania, toont telkens begrip voor de manier van denken bij de tegenstanders van de Romeinen. Ook uit mededelingen van zijn tijdgenoot Plutarchus blijkt duidelijk, dat de mensen uit die periode, dat wil zeggen uit het begin van de tweede eeuw o.J., belangstelling hadden voor vreemde volkeren en hun gevoelens trachtten te begrijpen. Laten wij een poging doen hen daarbij te volgen.
| |
| |
Wij beginnen met Ambiorix. Hij was koning bij de Eburones, een Germaanse stam in het noorden van Gallië die land in bezit had aan weerszijden van de Maas, ongeveer ten noorden van Luik, in het oosten tot den Rijn en in het westen vermoedelijk tot de Schelde. Er waren twee koningen in dat gebied, maar de tweede, Catuvolcus genaamd, was een veel minder energieke persoon dan Ambiorix.
De Eburones worden voor het eerst genoemd door Caesar in het verhaal over zijn veldtocht tegen de Belgae in het jaar 57 v. Chr. Toen heeft Caesar hun buren, de Nervii en de Atuatuci, verslagen. Listig diplomaat als hij was, heeft hij toen met de Eburones een verdrag gesloten. Zij werden door dit verdrag geen onderdanen van Rome, maar zij kwamen in een verhouding, die men als vazalstaat kan betitelen. Krachtens dit verdrag kon Caesar door het land van de Eburones zijn legers ongehinderd laten optrekken, bij voorbeeld tijdens den veldtocht van het jaar 55 v. Chr. tegen de Usipetes en de Tencteri, Germaanse stammen die in het land links van den Rijn een woonplaats trachtten te verkrijgen. Die veldtocht is door Caesar op een zo trouweloze manier gevoerd, dat Cato, de rechtvaardige, in den senaat het voorstel heeft gedaan Caesar als een schender van het volkerenrecht aan de Germanen uit te leveren.
Vermoedelijk had de slag tegen de Usipetes en de Tencteri in het land van de Eburones plaats. Zij hebben dus gelegenheid gehad de handelwijze van Caesar van nabij te leren kennen. Mogelijk zijn zij op een andere wijze door het optreden van de Romeinen gehinderd. Wij weten daar niet van. Het is alleen bekend, dat er een regelmatig verkeer, - men kan spreken van een diplomatiek verkeer -, tussen de Eburones en de Romeinen is geweest. In elk geval was hun stemming verre van vreedzaam, toen Caesar in den herfst van het volgende jaar, 54 v. Chr., een troepenmacht ter grootte van anderhalf legioen in hun land een winterkamp liet betrekken. De man, die bij het genoemde diplomatieke verkeer de vertegenwoordiger van Caesar was geweest, een zekere Quintus Iunius, bevond zich in dat winterkamp.
Korten tijd nadat de Romeinse troepen waren aangekomen en het kamp hadden betrokken, zijn de Eburones in opstand gekomen en hebben, na een vergeefse poging de sterkte bij verrassing te nemen, er het beleg voor geslagen. Wij weten niet, hoe de Eburones dit hebben gewaagd. De kracht van de Romeinse legers hadden zij zeer goed leren kennen. Zij wisten dus, dat de Galliërs niet tegen de Romeinen opkon- | |
| |
den, als zij niet over een overweldigende numerieke meerderheid beschikten. Er kan ook bij de Galliërs geen algemene afspraak hebben bestaan de verschillende Romeinse kampen in het gehele land aan te vallen, want in dat geval zou Ambiorix zeker hebben gewacht, totdat Caesar naar Italië was vertrokken, zoals hij dat ieder jaar placht te doen. Vermoedelijk is Ambiorix tot den aanval gedwongen door een besluit van de meerderheid van zijn mannen en heeft het volk in zijn naieveteit gemeend den opstand te kunnen ondernemen.
Inderdaad behaalden de Eburones aanvankelijk een groot succes. Ambiorix toonde zich een meester in het misleiden van zijn vijanden. Bij de besprekingen, in het begin van het verzet met de Romeinen gevoerd, deed hij zich voor als hun vriend en wist hen te overtuigen, dat er voor hen groot gevaar dreigde, daar geheel Gallië tegen Caesar in opstand was. Hij raadde hen aan het kamp zo spoedig mogelijk te verlaten en zich te verenigen met de andere afdelingen. Wat Ambiorix wenste, is geschied. De Romeinen achtten het buitengesloten, dat de Eburones zonder bondgenoten den oorlog waren begonnen. Uit vrees voor een algemenen opstand in Gallië, waardoor zij reddeloos verloren waren geweest, besloten zij den raad van Ambiorix te volgen en het kamp te verlaten. Zij werden op een voor hen ongunstig terrein door de Eburones aangevallen en volkomen vernietigd.
Door de overwinning van de Eburones kregen de naburige stammen den moed iets dergelijks te ondernemen. Zij deden een aanval op het kamp, waar Quintus Cicero, de broeder van den bekenden staatsman, het bevel voerde; maar hun plan mislukte, daar Caesar te hulp kwam en de belegeraars versloeg. Toen zakte het verzet spoedig ineen. Een poging om een algemenen opstand in Gallië te organiseren, liep op niets uit; een coalitie van Noord-Gallische stammen werd uiteengeslagen. Intussen bleef voor Caesar de noodzakelijkheid terstond voor den opstand en het verlies van zijn troepen wraak te nemen op de Eburones.
Een grote veldtocht werd voor het volgend jaar, 53 v. Chr., beraamd. Eerst moesten de Eburones worden geïsoleerd. Caesar trok met dit doel door Vlaanderen naar den Rijn en omsingelde op die wijze zijn tegenstanders in het westen en het noorden door de onderwerping van de stammen, die daar woonden. Door een expeditie in het land rechts van den Rijn verhinderde hij, dat de Eburones van die zijde hulp zouden ontvangen. Na zijn terugkeer over de rivier trok hij van het oosten uit het land van de Eburones binnen. Ambiorix werd verrast en verloor zijn
| |
| |
krijgsvoorraad, maar wist zelf te ontkomen en bleef ondergedoken. Ondanks alle pogingen van zijn vervolgers om hem te vatten ontkwam hij telkens. Het land werd evenwel gruwelijk verwoest en de bevolking, voor zover zij zich niet had verborgen, werd uitgemoord. In het jaar 51 v. Chr. werd deze afstraffing nog eens herhaald, nadat Caesar het laatste algemene verzet in Gallië onder Vercingetorix had neergeslagen. Zo grondig zijn de Romeinen, al rovend, brandend en moordend, te werk gegaan, dat later de naam van de Eburones niet meer voorkomt. Vermoedelijk is hun land door andere stammen in bezit genomen. Later woonden daar Tungri; aan hen dankt Tongeren zijn naam.
Ambiorix is onder de Gallische vorsten degene, die zich het cordaatst en het meest principieel tegen Caesar heeft verzet. In tegenstelling met de meeste anderen heeft hij zich niet gebogen, maar volhard tot het uiterste. Het gevolg van zijn houding is echter de ondergang van zijn volk geweest. Alleen in zoverre heeft hij succes gehad, dat hij zelf den triumf van Caesar niet heeft opgeluisterd. Zijn handelingen worden gekenmerkt door groten moed en geslepenheid, maar aan den anderen kant door roekeloosheid en door gebrek aan overleg. Tegenover de Romeinen stond hij als de mindere in politieke en in militaire scholing. De volkeren in Noord-Gallië moesten nog zeer veel leren, voordat zij tegen de Romeinen opkonden.
Ambiorix vertegenwoordigt, om het zo uit te drukken, het primitieve verzet, waarbij de mensen naief te werk gaan, vertrouwend op hun instinct. Als een naieven Don Quichotte kan men hem beschouwen. Maar steunt niet elk verzet op den geest van Don Quichotte? en verdient niet elke Don Quichotte enige waardering? Althans de principiële houding, die Ambiorix volhield tot het bittere einde, en de trouw, die hij betoonde aan zijn beginselen, verdienen onze volledige bewondering.
Een geheel andere figuur is Arminius. Uit zijn leven kennen wij enige bijzonderheden; zelfs ontvangen wij enkele gegevens van mannen, die hem persoonlijk hebben gekend. Arminius is omgekomen in het jaar 21, 37 jaar oud, 12 jaar nadat hij in het jaar 9 Varus, den legercommandant aan den Rijn, met zijn drie legioenen en tal van hulptroepen in het Teutoburgerwoud had verslagen; hij is dus geboren in 17 v. Chr. Verder zijn wij vrij goed onderricht over de omstandigheden, waaronder hij zijn verzet voerde. Het is nodig iets daarvan te verhalen om zijn optreden begrijpelijk te maken.
| |
| |
Nadat Caesar in 50 v. Chr. Gallië had verlaten, hebben de Romeinen weinig verricht om hun positie aan den Rijn, die de grens tegen Germanië vormde, te beveiligen. Dat was ook niet nodig. Gallië was door Caesar zo doortastend, zo medogenloos, zo wreed onderworpen, dat er na zijn vertrek, ja ook na zijn dood op 15 Maart 44 v. Chr. en gedurende de burgeroorlogen die daarop volgden, geen oproerige beweging van enige betekenis is geweest. Augustus heeft Gallië overgenomen en georganiseerd zonder daarbij verzet te ondervinden. Aan den anderen kant hebben de Germanen, na de drie grote aanvallen, van de Cimbren en Teutonen, van Ariovistus, van de Usipetes en de Tencteri, geen poging meer gedaan om zich in Gallië te vestigen. De Germaanse stammen aan den rechter oever van den Rijn waren door verdragen met Rome verbonden en gedroegen zich als gehoorzame vazallen.
Het heeft tot het jaar 17 v. Chr. geduurd, eer de vrede aan den Rijn werd verstoord. In dat jaar hebben de Sugambren het verdrag verbroken, dat zij met Rome hadden gesloten. De Romeinen, die in hun land als kooplieden vertoefden, hebben zij aan het kruis geslagen; onder hun koning Maelo zijn zij den Rijn overgestoken, hebben den legeraanvoerder in Gallië Marcus Lollius verslagen en daarbij zelfs het veldteken, den adelaar, van een legioen buitgemaakt. Hun overwinning heeft intussen geen verdere gevolgen gehad. Toen de Sugambren bespeurden, dat de Romeinen hen ernstig gingen bestrijden, weken zij ijlings over den Rijn terug, vroegen om vrede, sloten een nieuw verdrag en leverden gijzelaars als panden voor hun trouw. Den legioensadelaar hebben zij bij die gelegenheid teruggegeven. Hun roem danken de Sugambren vooral aan den sonoren klank van hun naam, die zo goed past in den Latijnsen hexameter. De dichters uit den tijd van Augustus, Horatius, Propertius, Ovidius, en hun navolgers hebben daarvan dankbaar gebruik gemaakt voor hun verzen.
Toch heeft de nederlaag van Lollius vèrstrekkende gevolgen gehad. Voor Augustus is zij de aanleiding geweest het werk van Caesar te hervatten. Hij deed dat op zijn wijze, na uitvoerige toebereidselen, in groten stijl. In Gallië werd het bestuur nieuw georganiseerd en tegelijkertijd werden plannen ontworpen om het Romeinse gezag uit te breiden in het land over den Rijn. Drusus, de stiefzoon van Augustus, werd met het commando belast. Gedurende de jaren 12 tot 9 v. Chr. heeft hij Germanië tussen Rijn en Elbe onderworpen. Ook ons land, voor zover het rechts van den Rijn ligt, is in die jaren onder Romeins gezag gekomen.
| |
| |
De Germanen, die op een lageren trap van ontwikkeling stonden dan de Galliërs, even goed militair en politiek als cultureel, hebben niet veel tegenstand geboden. Men krijgt den indruk, dat de onderwerping van Germanië weinig moeite heeft gekost aan de Romeinen. Overigens zijn wij over details niet goed onderricht.
Nadat Drusus, in 9 v. Chr., door een val van zijn paard om het leven was gekomen, is zijn werk voortgezet door zijn broeder, den lateren keizer Tiberius. Bovendien is Tiberius in de jaren 4 en 5 o.J. nog eens in Germanië geweest. Bij zijn staf was toen een zekere Gaius Velleius Paterculus, de schrijver van een klein geschiedwerk waarin wij gegevens over deze gebeurtenissen vinden. Tiberius heeft het land tussen Rijn en Elbe definitief onder Romeins gezag gebracht. Het was evenwel nodig dit bezit af te ronden door de verovering van het gebied ten noorden van den Donau. Daar was de machtigste staat het rijk van Marbod in Boheme. Wel was Marbod door een verdrag met Rome verbonden, maar hij was volkomen onbetrouwbaar. In het jaar 6 maakte Tiberius zich gereed dit rijk te gaan onderwerpen door twee grote expedities van den Rijn en van den Donau uit. Toen zijn echter de Pannoniërs en Dalmatiërs in opstand gekomen. Tiberius moest zijn plan opgeven. Alleen kwam een nieuw verdrag met Marbod tot stand. Aan dit verdrag heeft Marbod zich gehouden. Hij had zijn les gehad.
Overigens hebben de Romeinen zich van Germanië niet veel aangetrokken. Er is weinig geschied om het land te ontsluiten en het tot een wezenlijk bestanddeel te maken van het Romeinse Rijk. Het meeste is verricht door Tiberius tijdens zijn verblijf in de jaren 4 en 5 o.J.; maar zijn werk heeft hij niet voltooid. De mannen, die na hem Germanië bestuurden, waren onbekwaam en slecht voor hun taak berekend. In 8 o.J. is daar als legercommandant opgetreden Publius Quintilius Varus. Evenmin als de andere Romeinen toonde hij begrip voor de mentaliteit der bevolking. Hij trachtte een civiel bestuur in te voeren en rechtspraak naar Romeins gebruik. Dat hij daarbij de Germanen uitermate griefde, vooral door het optreden van de Romeinse juristen, drong niet tot hem door.
Wat de Romeinen bij de Germanen waardeerden, was hun betekenis in het gevecht. Van die kracht maakten zij al dadelijk gebruik door het formeren van bijzondere afdelingen, bestaande uit Germanen, die als hulptroepen van de legioenen optraden. Personen van vorstelijken rang werden tot commandanten van die afdelingen opgeleid, nadat zij het
| |
| |
Romeinse burgerrecht hadden verkregen. Wanneer hun het commando van zulk een afdeling werd toevertrouwd, werden zij in den ridderstand verheven. Voor Arminius, die zelf commandant van een afdeling Germanen in het Romeinse leger is geweest, wordt dit uitdrukkelijk vastgesteld.
Arminius' naam kennen wij alleen in den Latijnsen vorm. Waarschijnlijk luidde die naam volledig Gaius Iulius Arminius. Zijn broeder Flavus, die een dergelijke positie heeft bekleed, is ook na de nederlaag van Varus aan de Romeinen trouw gebleven en heeft deelgenomen aan de Romeinse veldtochten in Germanië. Door den bovengenoemden geschiedschrijver Velleius Paterculus, die Arminius persoonlijk kan hebben gekend, wordt hij beschreven als een persoon van betekenis met een imponerende gestalte en een scherp verstand, waardoor hij boven zijn landgenoten uitstak. Er blijkt uit de mededelingen over hem bij de Romeinse auteurs een zekere bewondering voor de manier, waarop hij zijn doel heeft bereikt.
Op uiterst slimme wijze wist Arminius gebruik te maken van het misnoegen van de Germanen en aan den anderen kant van het zelfgenoegzame vertrouwen van den Romeinsen legercommandant. Het plan voor den opstand werd met grote zorg voorbereid en in details uitgewerkt. Daarbij speculeerde Arminius op het gebrek aan energie en doortastendheid van Varus, maar bovendien op zijn lichtgelovigheid en ijdelheid. Hij vleide den legercommandant en veinsde vriendschap voor hem, in de overtuiging, dat iemand, die geen enkele reden meent te hebben iets te vrezen, het gemakkelijkst in den val wordt gelokt. Wel werd Varus gewaarschuwd door een van de collaborateurs, die ook toen in Germanië niet ontbraken; maar hij weigerde geloof te hechten aan den raad, dien hij kreeg. Blindelings liep hij zijn verderf tegemoet.
Het is niet nodig te verhalen, hoe Arminius te werk ging. Varus werd op zijn terugtocht naar den Rijn in een hinderlaag gelokt. Met vrijwel zijn gehele leger kwam hij daarbij om. Slechts weinigen ontsnapten om den ramp in het hoofdkwartier te berichten. Germanië rechts van den Rijn was met één slag bevrijd.
De indruk bij de Romeinen was verpletterend. Men dacht, dat de Germanen terstond een aanval zouden doen op het land links van den Rijn. Zelfs duchtte men gevaar voor Italië, als een honderd jaar te voren van de zijde der Cimbren en Teutonen. Met grote haast werd de verdediging georganiseerd. Er geschiedde intussen niets. Arminius bleef aan
| |
| |
de overzijde van de rivier en ook Marbod hield zich stil. Wat de reden van deze houding is geweest, weten wij niet. Daarvoor zijn wij te weinig op de hoogte van de mentaliteit der leidende personen. Vermoedelijk moet men denken aan het wijze inzicht van Arminius, die zijn landgenoten niet vertrouwde en zich niet durfde te meten met de Romeinen in het open veld. Bovendien duchtte hij de bekwaamheid van Tiberius, die terstond na den ondergang van Varus naar den Rijn was gekomen en daar de leiding had genomen. Vooreerst ondernamen de Romeinen echter slechts kleine expedities in Germanië. Het duurde jaren, voordat zij weer veldtochten van groten omvang waagden.
Dat geschiedde eerst, nadat Germanicus, de zoon van Drusus en aangenomen zoon van Tiberius, op dat tijdstip de aangewezen troonopvolger, met een bijzondere bevoegdheid als legercommandant aan den Rijn was opgetreden. Blijkbaar was het de bedoeling, dat hij het werk van Drusus, zijn vader, zou voortzetten door het verloren gebied weder te onderwerpen. Met dat doel trok Germanicus in de jaren 14, 15 en 16 met zijn legers in Germanië rond. Herhaaldelijk heeft hij daarbij de Germanen verslagen en ook enkele stammen tot onderwerping gedwongen; maar een definitief succes heeft hij niet behaald. Aan het einde van het jaar 16 is hij teruggeroepen. Daarmede was de oorlog in Germanië ten einde. De Romeinen hebben van de herovering afgezien. Waarschijnlijk meende Tiberius, dat het bezit van het land niet opwoog tegen de grote inspanning en de geweldige kosten, die voor een definitieve onderwerping nodig waren. Het ging immers niet alleen om het gebied, waar Arminius de voornaamste aanvoerder was, maar bovendien om het rijk van Marbod. Germanicus keerde naar Italië terug en deed op 26 Mei 17 zijn intocht in Rome met een groten triumf. Korten tijd later is hij naar het Oosten vertrokken. Daar overleed hij in het jaar 19.
Arminius is twee jaar later, in 21, om het leven gekomen, vermoord door zijn familieleden of stamgenoten. Bij de zijnen heeft hij blijkbaar evenmin steun gevonden voor grote ondernemingen als bij de andere Germanen, noch voor de vorming van een Germaansen staat, noch voor een gezamenlijken aanval op het Romeinse Rijk. De Germanen waren te sterk verdeeld en misten een wezenlijk nationaal gevoel. Bij hun verzet tegen de Romeinse overheersing dankten zij hun succes uitsluitend aan Arminius.
Van Arminius weten wij te weinig om een oordeel over hem te kunnen uitspreken. Uit hetgeen wij vernemen, blijkt zijn zuiver inzicht in
| |
| |
zake de verhouding tot Rome. Zijn oorlogen heeft hij met groot overleg gevoerd. In enige veldslagen heeft hij de nederlaag geleden, maar ten slotte heeft hij een volledig succes behaald. Tacitus noemt hem den bevrijder van Germanië en spreekt over hem met een zekere bewondering. Bij het voeren van den strijd toonde hij zijn inzicht door zich te beperken tot de verdediging, waar een aanvallende tactiek niet tot een goeden uitslag had kunnen voeren. Zonder twijfel heeft hij veel geleerd als officier van het Romeinse leger en hij was slim genoeg om op de juiste manier partij te trekken van zijn kennis.
Wellicht zijn grootste verdienste is de morele steun, dien Arminius aan zijn landgenoten heeft gegeven gedurende de zware jaren, toen Germanicus in hun gebied zijn veldtochten deed. Wel had de overwinning op Varus hun zelfvertrouwen in hoge mate versterkt; maar het is toch blijkbaar Arminius geweest, die hen heeft bezield en voortdurend gestimuleerd. Zijn optreden gedurende deze jaren is zeker nog belangrijker geweest dan bij de samenzwering tegen Varus. Door den omgang met de Romeinen heeft hij besef gekregen voor den eigen aard van zijn volk. Hij is de eerste Germaan bij wien men van een nationaal bewustzijn kan spreken. Van het Germaanse verzet is hij de ziel geweest.
Ten slotte Civilis. - ‘Ik ga een werk aan, dat opgeleid is van lotwissel en menigerlei geval; gruwzaam van veldslagen, waterstrijden, belegeringen; bitter van twist; warrig van muiterij; beklad van moorddaad buiten den baan des krijgs; wrang van wreedheid, zelfs in pais’. Dit zijn de woorden, waarmede Hooft zijn Vaderlandsche Historiën opent. Hier haal ik ze aan uit het boekje, dat Mevrouw Romein heeft uitgegeven bij de herdenking van Hooft's sterfdag, 300 jaar geleden, enerzijds als een hulde aan de bewerkster en anderzijds om mij schadeloos te stellen, omdat ik in het begin van deze rede het een en ander heb moeten schrappen, dat te veel overeenkwam met wat Mevrouw Romein in haar inleiding heeft gezegd.
Deze zelfde woorden zijn onlangs geciteerd door Kamiel Huysmans, ons medelid, in de geestige rede die hij te Amsterdam heeft gehouden om te bedanken voor het hem verleende ere-doctoraat. Huysmans merkte toen op, dat zij ook zouden dienst kunnen doen als inleiding voor een beschouwing van onzen eigen tijd, en men kan hem geen ongelijk geven. Toch staat het enigszins anders dan hij dacht; want hetgeen ik aanhaalde, na Mevrouw Romein en Huysmans, is ook niet oorspronkelijk van Hooft
| |
| |
Het is vrijwel letterlijk vertaald, en meesterlijk vertaald, uit de inleiding van het werk Historiae van Tacitus: ‘opus adgredior.........ipsa etiam pace saevum’. Had Hooft nog wat verder vertaald, dan was hij een toespeling tegengekomen op den opstand der Bataven, die onder leiding heeft gestaan van Civilis.
Aan Tacitus danken wij nagenoeg alles, wat wij weten over Civilis, den derden tegenstander van Rome, die thans onze aandacht vraagt. Deze schrijver heeft het verhaal, dat hij in zijn Historiae van den opstand doet, vrijwel geheel ontleend aan het werk van Plinius, den bekenden Romeinsen officier wiens Naturalis Historia wij nog bezitten. Plinius is zelf in Germanië geweest. Naar men moet aannemen, heeft hij deelgenomen aan de expeditie tegen de Friezen in het jaar 47. Hij heeft gedurende dien veldtocht zeer goed geobserveerd en dientengevolge vindt men tal van bijzonderheden over ons land en zijn eigenaardigheden in de Naturalis Historia. Over den opstand der Bataven heeft hij geschreven in een geschiedwerk, dat werd afgesloten door den triumf van Vespasianus en Titus in 71. Een groot stylist was hij niet. Daarbij was Tacitus, een van de schitterendste prozaschrijvers van alle tijden, verre zijn meerdere. De dramatische manier van verhalen, waarin de opstand wordt beschreven, moet derhalve op rekening van Tacitus worden gesteld, evenals de stijl met zijn streven naar tegenstellingen, naar onverwachte wendingen en sprekende effecten.
Zoals door Tacitus wordt verhaald, behoorde Civilis tot een voornaam geslacht der Bataven. Reeds zijn vader heeft waarschijnlijk het Romeinse burgerrecht bezeten. Zowel hij zelf als zijn broeder Paulus hebben in het Romeinse leger gediend. Als commandant van een afdeling inheemse ruiterij met den titel van praefectus moet Civilis den rang van een Romeinsen ridder hebben bezeten. Dit wordt intussen nergens uitdrukkelijk medegedeeld.
Civilis wordt voor het eerst genoemd in het jaar 68, in den veelbewogen tijd na den dood van Nero. Het is wellicht wenselijk met enkele woorden in herinnering te brengen, wat toen is geschied. - Tijdens den opstand van Vindex in Gallië tegen Nero was Galba, de legercommandant in Spanje, door zijn troepen tot keizer uitgeroepen. Galba rukte tegen Rome op en, zodra het bleek dat geen verweer zou baten, heeft Nero zich zelf gedood. Galba was toen reeds door den senaat erkend en kon onmiddellijk het gezag overnemen. Op tal van posten heeft hij de creaturen van Nero vervangen door mannen, die hij dacht te kunnen
| |
| |
vertrouwen. Als opperbevelhebber van het leger in Neder-Germanië werd Aulus Vitellius aangewezen, voornamelijk omdat Galba meende dat van hem niets was te duchten. Die verwachting werd evenwel beschaamd. In de eerste dagen van Januari 69 werd Vitellius door de troepen aan den Rijn tot keizer uitgeroepen. Galba zelf is reeds 14 dagen later te Rome ten val gebracht en opgevolgd door Otho, iemand die vroeger tot den kring van Nero had behoord. Intussen moest de nieuwe keizer nog oorlog voeren tegen Vitellius. Hij heeft daarbij het onderspit gedolven. Midden Juli deed Vitellius zijn intree in Rome. Op dat tijdstip was evenwel te Alexandrië reeds een ander tot keizer uitgeroepen, Vespasianus, de commandant van de legers in het Oosten. Wederom was een burgeroorlog op handen.
Dit waren de omstandigheden, waaronder Civilis den opstand is begonnen. Hij had toen 25 dienstjaren en was in het bezit van een nog niet volwassen zoon. Vermoedelijk was hij 45, hoogstens 50 jaar oud; hij is dus tussen 20 en 25 geboren. Naar wordt medegedeeld, was hij schranderder dan de meeste van zijn landgenoten. Hij miste één oog, evenals Hannibal en Sertorius, en meende een dergelijke rol te kunnen spelen als deze geduchte vijanden van Rome. Dat is inderdaad ten dele gelukt.
Over het leven van Civilis gedurende den tijd vóór den opstand is slechts weinig bekend. Zijn broeder Paulus was indertijd van hoogverraad beschuldigd, waarschijnlijk tijdens den opstand van Vindex. Op last van den legercommandant in Neder-Germanië is hij ter dood gebracht. Civilis zelf is gevangen genomen en naar Rome gezonden om door Nero te worden gevonnist. Door Galba is hij vrijgesproken. Hij was intussen weer in gevaar, nadat Vitellius, de commandant van het leger in Neder-Germanië, door zijn soldaten tot keizer was uitgeroepen. In dezen moeilijken en gevaarvollen revolutietijd werd hij tot de partij gerekend, die zich tegen het wanbeheer van Nero had gekant. Deze partij heeft ook pogingen gedaan, hem voor haar doeleinden te winnen. Blijkbaar waardeerde men hem als een bekwaam officier. Hij heeft zich bovendien door zijn optreden laten kennen als een uiterst gewiekst politicus.
De aanleiding voor den opstand der Bataven was een bevel van de zijde van Vitellius troepen te lichten voor den oorlog tegen Vespasianus. Door dat bevel werd grote ontevredenheid gewekt en het kostte Civilis niet veel moeite zijn stamgenoten over te halen tot verzet. Dat geschiedde
| |
| |
bij gelegenheid van een nachtelijken maaltijd in een heilig woud. Daar verbonden zich de Bataven en de aanverwante stammen volgens de voorvaderlijke gebruiken tot wapenbroederschap. Het nationale karakter van den strijd komt daarbij reeds dadelijk uit. Later heeft Civilis dit element nog sterk naar voren gebracht.
In Augustus 69 is de opstand uitgebroken bij de Canninefates aan de zeekust. Samen met een troep Friezen hebben zij het winterkamp voor twee cohorten, dat zeer slecht was bezet, veroverd onder leiding van hun aanvoerder Brinno. Vermoedelijk was het de sterkte, die door Van Giffen is opgegraven te Valkenburg aan den Rijn, Praetorium Agrippinae. Een aantal andere kampen werd daarop door de Romeinen ontruimd, omdat de verdediging met de geringe bezetting niet mogelijk was. Onder andere mogen wij aan Vechten denken.
Civilis stond op dat ogenblik nog officieel aan Romeinse zijde. Al spoedig echter bleek, dat hij de werkelijke leider van het verzet was. Hij sloot zich toen openlijk bij de opstandelingen aan en wist in twee veldslagen kort na elkander overwinningen op Romeinse legers te behalen, beide malen doordat afdelingen van inheemse troepen tijdens het gevecht naar hem overliepen. Door die overwinningen is het aanzien van Civilis zeer gestegen. Hij ontving hulp van naburige volkeren en ook uit Gallië mocht hij medewerking verwachten.
Wil men de positie van Civilis begrijpen en de rol, die hij heeft gespeeld, dan moet men zich rekenschap geven van den toestand in het Romeinse Rijk en in de provincie aan den Rijn gedurende den zomer van 69. Daarvoor is een korte uitweiding nodig.
In het Rijk stonden twee grote machten tegenover elkander, die men kan aanduiden met de namen van de twee reeds genoemde legercommandanten, Vitellius en Vespasianus. Vitellius was iemand met zeer weinig persoonlijk gezag; hij steunde uitsluitend op zijn troepen en onder die troepen was de meest geduchte afdeling een corps van acht cohorten oudgediende Bataven, die met de rest van het leger voortdurend in conflict waren. Vitellius is dus genoodzaakt geweest dit corps naar het Noorden terug te zenden.
Vespasianus was een man van veel groter betekenis, een voortreffelijk legeraanvoerder en, zoals later zou blijken, ook een wijs regent. Al dadelijk nadat hij tot keizer was uitgeroepen, kreeg hij in het Oosten een groten aanhang. Bovendien bezat hij den geheimen steun van vele hoge officieren in de andere legers. Zij achtten hem meer geschikt voor het
| |
| |
keizerschap dan Vitellius, die de kunst van het tafelen beter verstond dan van het regeren en van het aanvoeren van legers. Ook in het leger aan den Rijn had Vespasianus onder de officieren veel aanhangers, terwijl de soldaten meer voelden voor Vitellius, hun vroegeren opperbevelhebber, die aan hen zijn verheffing tot keizer dankte.
Niet minder groot waren de tegenstellingen bij de troepen, die de legers van dien tijd vormden. Men moet voornamelijk denken aan een scherp onderscheid tussen de legioenen en de afdelingen van hulptroepen. De legioenen bestonden uit Romeinse burgers, die zich ook als zodanig voelden. Zij waren afkomstig uit Italië of althans uit volledig geromaniseerde streken. Daarentegen waren de afdelingen van hulptroepen gerecruteerd uit volkeren binnen het Rijk, die nog slechts zeer weinig waren geromaniseerd. Hun manschappen bezaten het romeinse burgerrecht niet; zij verkregen het eerst bij hun ontslag na ten minste 25 dienstjaren. Aan het hoofd van zulke afdelingen stonden als regel aanzienlijke personen, zelf behorend tot den stam waaruit de afdeling was gerecruteerd. De afdelingen deden meestal dienst in de streek, waaruit de manschappen afkomstig waren. Civilis, bij voorbeeld, stond aan het hoofd van een afdeling Bataven, die tot het Neder-Germaanse leger behoorde. Bij dit zelfde leger worden verder, onder andere, nog vermeld een afdeling Bataafse ruiterij, gecommandeerd door Claudius Labeo, een neef van Civilis, en een afdeling van Tungri, afkomstig uit de streek van Tongeren. Het beroemde corps van acht oudgediende Bataafse cohorten, dat reeds is vermeld, was een der krachtigste onderdelen van het Romeinse leger. Het had vroeger vooral dienst gedaan in Britannia en had daarna deelgenomen aan de burgeroorlogen.
Intussen moet men verder nog rekening houden met tegenstellingen van anderen aard. Er was uitteraard altijd een bepaald antagonisme tussen de Romeinen, dat wil zeggen in het algemeen de mensen die uit Italië afkomstig waren, en naast hen de volledig geromaniseerde volkeren van het Rijk, die zich als Romeinen voelden, enerzijds, en anderzijds de overige inwoners. Tot de eersten behoorden zeker ook leden van Germaanse stammen, die zich aan het Rijk hadden gehecht, - men denke slechts aan Flavus, den broeder van Arminius. Deze laatsten stonden tegenover degenen, die enig besef van hun eigen aard bezaten en zich als verschillend van de Romeinen beschouwden. Blijkbaar heeft Civilis gedurende den opstand getracht dit besef te stimuleren en aan het enigszins vage nationale gevoel vorm te geven bij de groepen, die het verzet
| |
| |
tegen de Romeinen steunden. Hoe anders de aard van die groepen was, wordt duidelijk, wanneer men zich rekenschap geeft van hun verhouding tot Rome.
Geheel vrije Germanen, dat wil zeggen stammen die geen enkelen band met het Romeinse Rijk hadden, waren er vermoedelijk niet bij. Volkeren als de Friezen en de Germanen, die de priesteres Veleda vereerden, waren naar alle waarschijnlijkheid door verdragen met het Rijk verbonden, maar onder het directe gezag van Rome waren zij niet. Geheel anders stond het met de Germanen binnen het Rijk, die op een zeer verschillende manier de Romeinse macht voelden, als Brinno met zijn Canninefates, die onderdanen van het Rijk waren, de Bataven in de afdelingen van Civilis, die tot het Romeinse leger behoorden en op Romeinse wijze waren opgeleid, maar nooit buiten Neder-Germanië waren geweest, de acht cohorten van oudgedienden, die als een afzonderlijk corps tot enige Romeinse legers hadden behoord en een groot deel van het Rijk hadden leren kennen. Alleen op deze wijze moet men rekenen met drie groepen van onderdanen, geen Romeinse burgers, maar toch onderling met zeer grote verschillen.
Naast de Germanen moeten wij denken aan de inwoners van Gallië. Zij waren over het algemeen veel meer geromaniseerd; velen bezaten reeds sedert enige geslachten het Romeinse burgerrecht; de voornaamsten hadden de bevoegdheid de hoge ambten van den staat te bekleden en konden dus ook in den Romeinsen senaat zitting krijgen. De invloed van Rome en het gevoel voor de grootheid van het Rijk waren dus zonder twijfel in Gallië veel dieper doorgedrongen. Daarnaast leefde toch nog altijd de herinnering aan de oude onafhankelijkheid en aan den strijd tegen Caesar.
Voor het slagen van den opstand was het nodig al deze elementen in het verzet tegen Rome te betrekken. Civilis heeft daarnaar gestreefd. Gedeeltelijk heeft hij succes gehad; in andere gevallen heeft hij geen voldoenden steun gevonden en heeft hij gefaald. Men moet echter erkennen, dat hij voor enorme moeilijkheden stond en dat hij, voor zover wij het kunnen beoordelen, met veel beleid is te werk gegaan. Aan zijn eigen mensen moest hij het nationale gevoel bijbrengen of het stimuleren. De tegenstelling met de Romeinen diende hij dus naar voren te brengen. Hij deed zich bij hen voor als een Germaan en trachtte zijn Romeinse opleiding en de traditie van zijn geslacht te laten vergeten, dat tot de Romeins gezinden behoorde. In dit opzicht volgde hij de zelfde taktiek
| |
| |
als Arminius. Nadat hij als leider van den opstand was opgetreden, liet hij zijn haar rood verven en legde de gelofte af het niet te laten knippen, voordat hij de overwinning had behaald. Verder liet hij zijn zoon, die nog niet volwassen was, zich oefenen in het boogschieten en in het werpen van een speer met krijgsgevangen Romeinse soldaten als doelwit. Dat was een handelwijze, die bij de Romeinen als volkomen barbaars gold, evenals het martelen van Romeinse soldaten door de mannen van Arminius na de nederlaag van Varus.
Moest bij het Germaanse deel van de verzetsbeweging de nadruk worden gelegd op de tegenstelling met Rome, geheel anders stond het daarbij met Gallië. In dat land heerste van oudsher onenigheid tussen de verschillende stammen. Het had altijd de grootste moeite gekost de Galliërs tot een gemeenschappelijke actie te verenigen. Onder de Romeinse heerschappij was daar geen verandering in gekomen. De Romeinen hadden integendeel de onderlinge rivaliteit nog aangewakkerd. Er waren Romeins gezinde stammen in Gallië; er waren ook andere, die volgens traditie zich niet verzoend hadden met de Romeinse heerschappij. Alle Galliërs waren intussen zo aan Romeinse instellingen gewend, dat zij zich het bestuur van den staat niet anders meer konden denken dan in Romeinse vormen. In de geschiedenis van den opstand komt dit zeer duidelijk uit.
Intussen kon Civilis zonder twijfel rekenen op steun uit Gallië. Zijn zaak stond dus zeker niet slecht, vooral niet toen ook de acht cohorten van oudgediende Bataven zich bij hem aansloten. Van den Middel-Rijn, waar zij zich toen bevonden, zijn zij naar hun vaderland vertrokken en stelden zich onder zijn commando. Ten slotte dient nog te worden vermeld de medewerking, die Civilis van Romeinse zijde kreeg. De partij van Vespasianus meende hem, gelijk gezegd, voor een tegenstander van Vitellius te mogen houden. Niet alleen kreeg hij een aansporing om een opstand te beginnen uit het Oosten, uit het kamp van Vespasianus, maar ook Hordeonius Flaccus, de opperbevelhebber in Germanië, heeft met zijn verzet sympathie getoond. Zolang Civilis zich als partijgenoot van Vespasianus voordeed, kon hij dus rekenen op een zeer zwakken tegenstand. Van die omstandigheid heeft hij met grote listigheid gebruik gemaakt en ook verder toonde hij zich in menig opzicht als een zeer beleidvol aanvoerder.
Het is voor ons doel niet nodig de geschiedenis van den opstand in bijzonderheden te verhalen. De strijd tussen Civilis en de Romeinse
| |
| |
legers aan den Rijn werd met afwisselend succes gevoerd gedurende de laatste maanden van het jaar 69. Civilis was niet bij machte het versterkte legerkamp bij Vetera, waar hij het beleg voor had geslagen, te veroveren, maar het Romeinse leger moest, nadat Vetera was ontzet, bij het naderen van den winter terugtrekken. De geest onder de weinig gedisciplineerde troepen, onder een commandant die geen gezag had, was uitermate slecht en bovendien deden Germaanse stammen een aanval aan den Middel-Rijn, zodat het leger van zijn basis dreigde te worden afgesneden. Het leger kon dus niet aan den Neder-Rijn blijven. Slechts kleine garnizoenen werden in de versterkte kampen achtergelaten. Terstond sloeg Civilis weder het beleg voor Vetera.
De situatie veranderde volkomen, toen het bekend werd, dat Vitellius op 22 December te Rome was gedood en Vespasianus door den senaat als keizer was erkend. Voor Civilis was het toen niet langer mogelijk zich voor te doen als een partijganger van Vespasianus. Hij moest openlijk optreden als vijand van het Rijk. Aan den anderen kant ontving hij meer steun van de Galliërs. Een der voornaamsten was Iulius Classicus, de commandant van een afdeling ruiterij bestaande uit Treveri. Naast hem moeten worden genoemd Iulius Tutor en Iulius Sabinus; de laatste behoorde tot de Lingones en beweerde af te stammen van een bastaard van Caesar.
De krisis kwam, toen de Romeinen in het begin van 70 weder oprukten naar den Neder-Rijn om te trachten Vetera te ontzetten. Toen het leger in de buurt van Vetera was gekomen, scheidden de Gallische afdelingen zich af. Bovendien wensten de Romeinse soldaten niet te vechten. Zij geloofden niet aan den dood van Vitellius en beschouwden hem als hun keizer. Van Vespasianus wilden zij niets weten. Het kwam zo ver, dat de legercommandant werd gedood en dat de legioensoldaten zich bij de opstandelingen aansloten. Classicus nam als de nieuwe commandant de tekenen van het Romeinse imperium aan en liet de manschappen van het leger den eed van trouw afleggen aan het ‘Rijk der Galliërs’.
Wat wij onder dit ‘Rijk der Galliërs’ moeten verstaan, is niet duidelijk; wij worden er niet nader over ingelicht. Niet eens weten wij, of er enige realiteit achter dien naam schuilt. Wellicht was het niet anders dan een product der phantasie van Classicus, waarbij de wens de vader was van de gedachte. Het steunde in geen geval op een algemenen bond van de Galliërs, daar een groot deel van hen aan verzet tegen Rome niet
| |
| |
dacht. Bovendien had de andere aanvoerder, Sabinus, gelijk zo aanstonds zal blijken, geheel afwijkende plannen. Vermoedelijk moeten wij denken aan een poging om door dien term alle deelnemers aan het verzet althans voorlopig samen te binden. Civilis heeft er zich niet mede kunnen verenigen.
Intussen was vooreerst het succes voor de opstandelingen zeer groot. Vetera gaf zich over; de bezetting werd gedood en de legerplaats verwoest, evenals alle kampen van legioenen en hulptroepen aan den Rijn behalve Mainz en Vindonissa in Zwitserland. Ten noorden van de Alpen was de Romeinse macht geheel weggevaagd. Civilis de Bataaf en Classicus uit het land der Treveri hadden dus vrij spel. Het kwam er voor hen slechts op aan de geboden gelegenheid uit te buiten. Men kan niet zeggen, dat zij daarbij veel overleg hebben getoond. Er werd hun trouwens ook niet veel tijd gelaten. De regering te Rome was doortastender dan de opstandelingen.
Al spoedig kwam bij de laatsten de tegenstelling aan het licht tussen de Galliërs en de Germanen. Civilis had geen zin met de Galliërs mede te gaan. Bij het Rijk der Galliërs, dat zijn bondgenoten wilden stichten, sloot hij zich niet aan. Hij dacht aan een eigen onafhankelijk Germaans rijk en daarop richtte hij zijn politiek. Aan den enen kant zocht hij steun bij de Germanen buiten het Romeinse Rijk, in de eerste plaats bij de stammen die Veleda vereerden, en aan den anderen kant trachtte hij zijn gezag uit te breiden bij de stammen in Noord-Gallië. Het gelukte hem de meesten van hen te winnen, zodat hij na korten tijd het gehele Germaanse gebied in Germania en Belgica beheerste, met inbegrip van de Tungri en de Nervii, maar zonder de staten aan de kust ten zuiden van de Schelde. De Germanen van den Rijn konden niet veel hulp bieden. Als soldaten vermochten zij zeer weinig tegen geoefende Romeinse troepen en het was niet mogelijk geregelde afdelingen uit hen te formeren. Daarvoor waren zij te impulsief en te weinig gedisciplineerd. Bovendien ontbrak de tijd voor een opleiding, die een lange en harde training vereiste.
Classicus van zijn kant had ook niet veel succes bij zijn pogingen de Galliërs mede te krijgen. Deze laatsten hadden zich met het Romeinse gezag vrijwel verzoend. Op verzet bij hen kon men niet rekenen, wanneer niet officieel een algemene opstand werd ondernomen en daar was bij de onderlinge rivaliteit niet veel kans op. Bovendien was er een sterke tegenstelling tussen de Germanen en de Galliërs. Civilis heeft wel
| |
| |
in een bepaald geval een verzoenende oplossing gevonden. Bij de beslissing over het lot van Colonia Agrippina wist hij tegen den zin van de Germanen door te drijven, dat de stad zou worden gespaard. Dat was een diplomatiek succes, waarbij hij den steun had van Veleda.
Van de zijde der Gallische aanvoerders werd minder beleid getoond. De voornaamste onder hen, naast Classicus, was de reeds genoemde Iulius Sabinus uit den stam van de Lingones, een man die geheel in Romeinse vormen dacht. Over zijn optreden weten wij niet veel, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft hij zich in zijn land tot keizer laten uitroepen. Hij trachtte zijn positie te versterken door een aanval op zijn naburen, de Sequani, maar werd verslagen. Toen begreep hij, dat zijn rol was uitgespeeld. Geholpen door zijn vrouw, is hij ondergedoken en heeft nog negen jaren verborgen onder den grond geleefd. Zijn geschiedenis en de toewijding van zijn vrouw zijn bekend geworden door een passage bij Plutarchus.
De Galliërs waren na het optreden van Sabinus nog minder genegen deel te nemen aan het verzet. Op uitnodiging van de Remi, de oude bondgenoten van de Romeinen, kwam een landdag bijeen en daar werd besloten zich afzijdig te houden. Zonder twijfel is daarbij de vrees voor de Romeinen een factor van betekenis geweest. Men moet in Gallië reeds hebben geweten van de omvangrijke toebereidselen, die te Rome werden gemaakt om den opstand te bedwingen.
Met deze toebereidselen is terstond na den dood van Vitellius aangevangen. De eerste troepen zijn in het vroege voorjaar van 70 over de Alpen getrokken. In Mei was reeds het gehele gebied tot Mainz terug veroverd. Toen kwam daar de door Vespasianus aangewezen opperbevelhebber Cerialis aan. Hij nam het bevel op zich, bezette kort daarna Trier en maakte daarmede een einde aan het verzet van de Galliërs.
Te Trier heeft Cerialis een zeer verzoenende rede gehouden, die men in den tekst van Tacitus kan lezen. Men meent het zoete gefluit der ‘sijzen’ te herkennen. Liever zal men die rede toch anders moeten opvatten. Het is niet Cerialis, die aan het woord is, al heeft hij wellicht in een dergelijken geest gesproken, maar Tacitus. Men herkent wat men de ethische opvatting zou kunnen noemen over de verhouding van Rome tot haar onderdanen, die werd gehuldigd in het begin der tweede eeuw. Als zodanig is die rede een belangrijk historisch document.
De verovering van Trier en de onderwerping van de Galliërs, voorzover zij in opstand waren gekomen, maakte intussen geen einde aan het
| |
| |
Germaanse verzet. Het duurde nog een aantal maanden, voordat Civilis zich gewonnen gaf. In Juni werden na enige gevechten Keulen en Neuss door de Romeinen bezet. Na een nederlaag bij Vetera moest Civilis zich in de Betuwe terugtrekken. Er volgden nog enige gevechten aan de Waal; maar door een overwinning van de Romeinse vloot werd Civilis gedwongen ook de Betuwe te ontruimen. Kort daarop, in den laten herfst, kwam een verdrag tussen Civilis en Cerialis tot stand. Het verzet was definitief gebroken.
Hoe dit verdrag luidde, weten wij niet. Het handschrift van Tacitus' Historiae, het enige dat wij bezitten, eindigt midden in het verhaal over de onderhandelingen. Het is echter duidelijk, dat de voorwaarden voor de Bataven niet ongunstig zijn geweest. Zij hebben zich geschikt. Later hadden de bij hen gelichte manschappen nog een belangrijke plaats in het Romeinse leger. Zelfs horen wij in de vijfde eeuw, toen de naam van het volk al lang uit de geschiedenis was verdwenen, van afdelingen die naar de Bataven werden genoemd. De stad Passau (Ad Batavos of Batavis) dankt haar naam aan de legerplaats van zulk een afdeling uit den laten keizertijd aan den Donau.
Voor ons is die periode thans van geen belang. Wij moeten trachten de betekenis van de mannen, die wij hebben besproken, en van hun verzet nader te omschrijven. Het heeft zeker zin dit te doen. Want alleen op deze wijze kunnen wij enig begrip krijgen over de houding van de stammen aan de grenzen van het Romeinse Rijk. Gelijk gezegd, vinden wij daartoe alleen door onze eigen geschiedenis de gelegenheid.
Wat betekenen dus voor ons de namen van Ambiorix, Arminius en Civilis? Laten wij wel bedenken, dat zij leefden in omstandigheden, die ons slechts ten dele bekend zijn, en dat hun manier van denken, hun opvatting van het leven en hun voelen geheel anders waren dan de onze. Zij waren echter mensen als wij en tot op zekere hoogte kunnen wij hen toch wel begrijpen. Zonder twijfel zou een kunstenaar aan hun gestalten vorm kunnen geven door hen te laten optreden in een historischen roman. Wij zouden op die wijze in het bezit komen van een literair kunstwerk; maar de geschiedenis zou daarmede toch slechts weinig gebaat zijn, daar de romanschrijver de overgeleverde gegevens pleegt aan te vullen en te kleuren door zijn phantasie. Voor ons komt het er op aan deze mannen te begrijpen als persoonlijkheden, gelijk zij hebben geleefd te midden van de werkelijke gebeurtenissen, en dat kan nog belangrijker zijn dan
| |
| |
een roman. Maar al te goed weten wij immers, dat de werkelijkheid veel feller, veel vreselijker, veel onwaarschijnlijker kan wezen dan hetgeen de menselijke verbeelding uit zich zelf vermag op te roepen.
Zo is het ook in dit geval. De drie mannen, die onze aandacht hadden, zijn personen uit het geweldige drama, den strijd tussen de uit het Zuiden opdringende klassieke wereld, vertegenwoordigd door het Romeinse Rijk, en de volkeren van Midden-Europa, de Illyriërs, de Kelten, de Germanen. Die strijd is ten slotte beslist ten voordele van de laatste macht.
Ambiorix behoort tot het eerste stadium, het verzet tegen het binnendringen van de Romeinen, het verzet dat, ondanks de overmacht van den vijand, van geen compromis wil weten en dat noodzakelijkerwijze eindigt met de volledige verdelging van het vrije volk door de overweldigers. Kans op succes zou er voor dit volk alleen zijn geweest, indien een volkomen eensgezindheid tot stand was gebracht onder de aangevallenen. Daarvoor was echter geen mogelijkheid. Een band, die de tegenstanders van Rome verenigde, was er toen nog niet.
Aan Arminius is het gelukt de verschillende elementen in Germanië te zamen te brengen en bijeen te houden. Dat is de reden, dat zijn verzet is geslaagd. Geholpen werd hij daarbij door de onhandigheid van de bezettende macht. De Romeinen begrepen niets van de Germaanse mentaliteit en onderschatten hun tegenstanders. Dat deze mensen een eigen cultuur bezaten, ontging hun ten enen male. Zij hadden ten minste een dusdanige verachting voor die cultuur, dat zij haar niet telden. Bij de Germanen berustte de band echter voornamelijk op de afkeer van de praktijken der bezetters. Toen het gevaar was geweken, verdween ook de mogelijkheid tot samenwerking. Weldra was de verdeeldheid onder de Germanen zo groot, dat er voor de Romeinen geen enkele aanleiding meer bestond het land, dat voor hen zo weinig waarde had, te gaan bezetten. De verovering van Germanië, eens een veiligheidsmaatregel om Gallië te beschermen, was volkomen overbodig geworden.
Civilis heeft aanvankelijk zoveel succes gehad, omdat hij geholpen werd door de omstandigheden, de verwarring in het Romeinse Rijk, de geringe troepenmacht in Germanië, de verdeeldheid bij het commando. Met groot beleid heeft hij gebruik gemaakt van de militaire kennis, die hij in Romeinsen dienst zich had eigen gemaakt, en van hetgeen hij had begrepen van den Romeinsen aard. Hij heeft ingezien, dat het verzet tegen Rome alleen kon slagen, wanneer het steunde op het nationale
| |
| |
karakter van de volkeren, die hun vrijheid wilden herkrijgen. Germanen pasten evenwel niet in het Rijk der Galliërs met zijn Romeinse vormen en anderzijds was een Germaans rijk, zoals Civilis het zich kan hebben gedacht, niet denkbaar als een eenheid met het Rijk der Galliërs. Dit laatste kwam trouwens niet eens tot stand. Dat is de voornaamste reden, dat het verzet tegen Rome betrekkelijk zo spoedig ineen zakte.
Merkwaardig is voorzeker een vergelijking met hetgeen naderhand in Noord-Gallië is geschied. Toen er daar in de tweede helft van de derde eeuw een tijd lang een afzonderlijk rijk heeft bestaan, vertoonde dit een enigszins nationale tint. Een van de keizers, die daar hebben geregeerd, Postumus, accentueerde dit karakter door zijn verering voor Germaanse goden; maar dit Noord-Gallische rijk had toch volkomen Romeinse vormen. Later, gedurende de vierde eeuw, zijn het de Franken, die onze aandacht trekken. Zij namen telkens leidende posities in, regeerden het Rijk, stelden zelfs keizers aan; maar slechts een enkele is zelf opgetreden als keizer, welhaast gedwongen door de omstandigheden. In de vijfde eeuw waren het de Frankische koningen, die het Rijk binnendrongen en daar langzamerhand grote stukken van afscheurden, totdat eindelijk Clovis het laatste overblijfsel van het Romeinse gezag heeft vernietigd. Hij zag zich echter genoodzaakt over te gaan tot het Christendom als het middel om zijn gezag blijvend in Gallië te vestigen. Het Christendom was in het rijk van Clovis vrijwel het enige wat nog aan het Romeinse Rijk herinnerde. De keizer was in het Westen geheel verdwenen. Alleen bleef het keizerrijk van het Oosten te Constantinopel nog in stand als het voornaamste relict van de klassieke oudheid.
Wie van een ver perspectief houdt, kan Civilis als een wegbereider voor de Middeleeuwen beschouwen. Voor ons betekent hij een schakel in een lange keten, de verbinding tussen de onafhankelijke Germanen van weleer met de zelfstandige staten onder Germaanse heerschappij in de vroege Middeleeuwen.
|
|