Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1872
(1872)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
IV.
| |
[pagina 90]
| |
nageschreven hebben, eene zeer karige en deels nog zeer betwistbare hulde toebrengen.
Hij, die ons zal bezig houden heette Pieter Bast. Hij leefde en werkte op het uiterst einde der 16de en in den eersten aanvang der 17de eeuw. Doch daar hij geenszins de gewoonte deelde van andere Nederlandsche kunstenaars om op zijne gegraveerde werken zijn woon- of geboorteplaats aan te duiden, was ons in deze geen licht opgegaan. Van zijne levensomstandigheden was ons evenmin iets bekend geworden, hetgeen hij met vele Nederlandsche graveurs der 16de eeuw gemeen heeft, en daarom heeft geen onzer schrijvers over kunstgeschiedenis vòòr 1864 iets over hem geboekt, en geen onzer plaatsbeschrijvingen zoo ver mij bekend, zijn naam vermeld. Alleen bevat het Künstlerlexicon van den Zwitser Füssli twee zeer korte en desniettemin nog onjuiste berichten over zijne platenGa naar voetnoot1, welke door Brulliot en Nägler overgenomen zijn. Doch ons is het vergund op ongeveer twintig werken te wijzen, waarvan zij zelfs met geen woord gewagen, en de ontdekkingen mede te deelen van onzen archivaris Jhr. Rammelman Elsevier, tot wien wij ons gewend hebben, nadat te Hoorn, te Amsterdam en te Antwerpen vergeefs nasporingen in de archieven in het werk waren gesteld. De heer Elsevier heeft de voldoening mogen smaken van dezen kunstenaar voor de stad onzer inwoning te vindiceeren; in de huwelijksboeken namelijk vond hij aangetee- | |
[pagina 91]
| |
kend op ‘31 Augustus 1601, dat Pieter Bast, geboren te Antwerpen, alhier huwde met Aryaentje Geryt Schaecken.’ Verder vond hij, dat Bast den 15den November van het volgende jaar een huis kocht ‘in de Lockhorstraat naast de groote of Latijnsche school.’ Bovendien weten wij nu, dat Bast te Leiden tot aan zijnen dood heeft gewerkt, want hij is alhier overleden op den 17den Maart 1605 en in de Pieterskerk begraven. Twee jaren later, 16 Januari 1607, hertrouwde ‘Adriana Geryt Schaeckendochter, weduwe van Pieter Bast plaatsnijder, met Geryt Harmensz., borduurwerker van Gyver, gelegen in Wroukenslant, weduwnaar van Marytgen Huygen,’ doch dit in het voorbijgaan aangestipt, evenals de vraag of hier ook verwantschap bestaan heeft met Rembrandt, wiens vader Harmen Gerrits heette. Bast was teekenaar en graveur tevens; of het laatste door hem in 't zilver of wel in 't koper geschiedde, mogen deskundigen beslissen. Hij graveerde deels gezichten of prospecten van Nederlandsche steden, deels plattegronden daarvan. De gezichten zijn, om den vorm der gebouwen en om het uitwendig costuum der personen op den voorgrond afgebeeld, opmerkelijk. De plattegronden stellen ons de steden geheel en al in opstand voor, en niet alleen de openbare gebouwen zijn aldus daarop afgebeeld, maar ieder woonhuis in het bijzonder. Dit alles beveelt zich daarbij aan om de bijzonder groote nauwkeurigheid. Bovenal moet dit in het oog vallen, wanneer wij hem in verband met zijne tijdgenooten en naaste voorgangers beschouwen. Ziet de plattegronden in de uitgave van Guicciardini's Beschrijving der Nederlanden 1612, in folio; deze zijn ruw en smakeloos. Ik houde ze voor Van Doetecoms werk. Zie Van Linschoten's Reizen en de kaarten in de Nederl. folio Bijbel van de j. 1590-1600. De | |
[pagina 92]
| |
stift van Bast daarentegen is van een zachtheid en fijnheid en juistheid, die den Nederlander kenschetst, doch ons te vergeefs naar zijnen leermeester doet gissen, terwijl hij alle dusver verschenen plattegronden en prospecten verre achter zich laat. Wel heeft hij eenige overeenkomst met Adam van Vianen, den vermaarden kunstenaar in het drijven in zilver; ziet ten bewijze Vianen's prospect van Utrecht; doch daar deze juist in denzelfden tijd als Bast gewerkt heeft, is het niet waarschijnlijk dat laatstgenoemde zijn leerling zou geweest zijn. Zijn stijl kan vergeleken worden met dien van H. Wierix en zelfs met den trant van Georg Pencz. Bijna uitsluitend heeft hij zijn arbeid dienstbaar gemaakt aan de geschiedenis of plaatsbeschrijving van het toen zich vestigend Nederland. Hij heeft, zooveel wij weten, alleen in de zoogenoemde Vereenigde Provinciën geleefd en gewerkt. Zijn arbeid betreft plaatsen in de gewesten van Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland. Hij treedt als landmeter op en als graveur, een paar keeren alleen als teekenaar. Dan kunnen wij alleen aan de juistheid van zijn oog recht doen wedervaren. Doch als hij zelf ook graveert, komt hij meer uit, en vertoont zich zijn werk wel zoo aangenaam voor het gezicht. Als hij graveert, voegt hij, wiens werk zoo hoogst nauwkeurig is, bijna altijd het jaartal van zijn werk of van de uitgave op de plaat er bij. Daardoor zijn ons juist de jaren bekend geworden binnen welke hij werkte; zij zijn in een betrekkelijk kort tijdsverloop besloten, de jaren van 1596 tot 1608. Zijn werk was van dien aard, dat men bij den toenemenden welvaart der ingezetenen, bij de herhaalde uitbreiding en uitlegging der steden, bij de zich elkander opvolgende stadsbeschrijvingen, zeker zijn teeken- en gra- | |
[pagina 93]
| |
veerstift zou hebben willen blijven gebruiken, indien hij in leven ware gebleven. | |
§ 1.Dan komen wij na deze inleiding ter zake, en bespreken wij van de door hem geteekende en gegraveerde platen,
Io. de Plattegronden en Stadsgezichten
in volgorde der uitgave. Het eerste, dat uit mijne verzameling voor ons ligt, is een prospect van Dordrecht . Hij noemt deze oudste stad van ons gewest ‘Dordrecht in Hollant’; in twee bladen langw. 4o. is het gezicht vervat, door hem onderteekend: P. Bast F. et excudit. Het komt ons voor, dat deze gravure in 1596 is vervaardigd. Vergelijken wij het met het naastvoorgaande gezicht dier stad, dat van Braunius (en Ortelius), dan is er geen zweem van overeenkomst in de bewerking. Deze aloude koopstad verdiende bij zijn werk wel allereerst in aanmerking te komen. Het gezicht is van het N.N.O. genomen. Het standpunt is de Merwedijk tegenover de stad. Men onderkent duidelijk, niet alleen tot in de bijzonderheden de groote of openbare gebouwen, maar ook elk der woonhuizen. Ook heeft hij uit de stedebeschrijvingen van de zooeven genoemde ‘Braunii civitates orbis terrarum’ de gewoonte overgenomen om zijne voorgronden te stoffeeren met de kostumen der inwoners, van mannen en vrouwen, huisvaders en huismoeders, jongelingen en jonge dochters, soms, hoewel niet op deze plaat, uit onderscheiden standen der maatschappij genomen. | |
§ 2.Wij gaan over tot Bast's grootste werk. In den jare 1599 graveerde hij, en teekende denkelijk mede het plan van Amsterdam , in vier groote bladen. Alle gebouwen zijn ook hier weder in opstand gebracht. De merkwaar- | |
[pagina 94]
| |
dige titel aan het hoofd te lezen, luidt dus: Amstelodamum, urbs Hollandiae primaria, emporium totius Europae celeberrimum.’ Sinds 55 jaren was er geen uitvoerig plan dier stad verschenen. (Van plannen op één blad zwijgen wij, daar die op te kleine schaal waren gemaakt). Thans nu Amsterdam sinds 1585 haren derden uitleg erlangde, voortgezet in 1593 en voltooid tot in 1601, verscheen dit plan door de hand van onzen kunstenaar, op kosten van den boekhandelaar-uitgever Harmen Allartz of Alardi op den 1sten October 1599, blijkens opdracht, ten dage voornoemd gedaan aan Burgemeesteren en Raden, als ook aan den Raad voor de Zeezaken, in diezelfde plaats gevestigd. Er heeft, blijkens de cijfers, eene toelichting bij behoord, die aan ons exemplaar - dat uit de verzameling van Heeckeren van Wahen in 1834 is aangekocht - ontbreekt en op een afzonderlijk blad zal zijn gedrukt geweest, gelijk later in de eerste helft dezer eeuw meer plaats had. Het beeldwerk is los bewerkt. Merkwaardig zijn ook de vlaggen der schepen in het IJ, alle nauwkeurig met die vele banen voorzien, waarvan de Heer De Jonge spreekt in zijne ‘Geschied. van den oorsprong der Nederl. vlag, 1831.’ Zij zijn duidelijker dan op het eerste stuk van Bast, in de schepen op de Merwede. Boven het Petrus Bastius fecit aan den voet van een der bladen is de door hem als landmeter ook elders gebezigde voetmaat opgegeven. De naam, denkelijk van denzelfden Allartz, onder aan, naast dien van Bastius als bewerker staande, is klaarblijkelijk later uitgewischt, gelijk zulks bij overgang in andere handen gemeenlijk plaats had, en door dien van C.J. Visscher zeker omstreeks d.j. 1610 à 1615 vervangen, ten minste na 1611 blijkens de afbeelding van de beurs, die ook door Visscher moet veranderd zijn doch voor 1625, toen dit plan door dat | |
[pagina 95]
| |
van Berckenrode werd verdrongen. Visscher was namelijk in 1599 een jongeling van 19 jaren, en daarom is het niet noodig aan te nemen dat Bast voor het Depot van Visscher werkte, gelijk op blz. 152 van den Catalogus van Van Hulthem was opgegeven. Hij heeft waarschijnlijk na den dood van Bast deze en andere platen gekocht en er zijn adres bij laten graveeren met blijkbaar verschillende letters. Eerst in 1625 verscheen een nieuw plan der handelstad, die in 1611 en 1612 weder was uitgelegd geworden. Ik bedoel dat van Balth. Flor. van Berckenrode en wel in 15 bladen. Een exemplaar van dezen plattegrond, dat met het zoo even beschrevene overeenkomt, zag de Heer F. Ter Gouw in de verzameling van den Amsterdamschen wethouder, Jhr. Mr. W.E.J. Berg van Dussen Muilkerk; op het 4de blad is Visscher als uitgever vermeld, op het 2de staat echter ‘Hermanus Alardi, 1599.’ Hij vond bovendien andere exemplaren, waarin een en ander was bijgewerkt, welke dus eerst later zijn in den handel gebracht. Doch dit is niet alles, hij zag in de verzameling van den heer L. Splitgerber te Amsterdam, een ander zeer fraai exemplaar, maar zonder den zooeven vermelden titel en zonder den naam van een uitgever, alleen staat daarop Petri Bast. Daat nu op dat exemplaar staan aangewezen de schepen, die toen juist van den eersten tocht van Oost-Indië waren teruggekeerd, alsook die, welke reeds gereed lagen om den eersten tocht naar West-Indië te ondernemen, zou die kaart in September 1597 zijn verschenen. Men vindt de uitvoerige beschrijving van deze stukken van Bast in ‘J. Ter Gouw's Amsterdam, oorsprong en afleiding van de namen der grachten enz. Amst. 1865 IIde stuk’ blz. 70. Ten slotte vermeldt Ter Gouw, dat hij een exemplaar | |
[pagina 96]
| |
bezit van een kleinere uitgave op één blad van de kaart van 1597, die er zeer goed uitziet, maar zeldzaam voorkomt. In mijne verzameling heb ik twee verschillende exemplaren van die verkleining van het werk van Bast. Wij houden het voor een gelijktijdige gravure met het werk van Pontanus doch niet van hem, hoewel van dergelijke graveerstift. | |
§ 3.Tot ditzelfde plan van Amsterdam van 1599 schijnen ook behoord te hebben een tweetal prospecten dier stad, mede van zijne hand. Het eene van den kant van het IJ, het andere van de landzijde genomen. De naam der stad wordt er nog gespeld Amstelredam, d.i. Amstelerdam, Dam aan den Aemstel. Ieder dezer bladen bestaat uit twee bladen langw. 4o. Ze zijn van zulk eene zeldzaamheid, dat een ander exemplaar, voor elf jaren te Amsterdam in openlijke veiling, de som van ƒ25.25 opbracht. Het eerstgemelde doet ons de stad aanschouwen uit het N.O., en is van de Vole- of Vogelewijk bij Buiksloot genomen. Hij onderteekent dit: Petr. Bast aū (i.e. auctor) et sculp(sit) et excudebat, 1599. Zelf was hij dus ook uitgever. Meer en minder aanzienlijke personen van beiderlei geslacht worden hier weder op den voorgrond en als aan den dijk uit een vaartuig pas uitgestapt, afgebeeld. Een der aanzienlijkste jongelingen heeft hier een muziekinstrument in de hand. Tot den dracht van deze jongelingen behoort een klein daggetje achter op den rug vastgehecht. | |
§ 4.Het andere prospect doet ons de stad van de N.W. zijde kennen. Hij onderteekende dit: P. bast F. et excudit-1601. Aan het hoofd staat, in het Latijn: Amstelodamum. Ook hier ziet men ettelijke beelden op den voorgrond. Hij droeg het ook op aan genoemde hooge perso- | |
[pagina 97]
| |
nadiën, aan wie Allardtz het stadsplan van Bast, in het jaar 1599 gewijd had. Onder meer andere punten, valt op deze nieuwe plaat het onderling verschil van bouworde der St. Nicolaas- en L. Vrouwen- en Catharina-kerken, of Oude en Nieuwe-kerken van hier uit zeer in het oog. | |
§ 5.Figuren uit verschillenden stand der maatschappij staan op de afbeelding der stad Franeker van 1598, waartoe wij nu overgaan. Het is bekend, dat aldaar voor 13 jaren ongeveer, dank zij de bemoeienis van Frieslands Stadhouder, Graaf Willem Lodewijk van Nassau, voor de wetenschappen en voor de rust des lands aldaar zoo werkzaam, eene nieuwe Hoogeschool was gegrondvest, die dit kleine landstadje gestadig in bekendheid, maar ook in welvaart deed toenemen, en wier opheffing aan onze eeuw voorbehouden was. Het prospect van Franeker, dat voor ons ligt, op één blad langw. 4o., draagt jaartal en naamteekening aldus: P. bast au(ctor) et sculp(tor) 1598, en vertoont ons de stad van hare N.O. zijde, van uit de haar omringende weiden. De korter afstand, dan waarop het vroeger vermelde prospect (van over eene rivier) kon genomen worden, is door den kunstenaar dienstbaar gemaakt om de onderscheidene gebouwen veel meer uit te werken. Het personeel op den voorgrond stelt voor den adel, den middelstand en de dienstbare burgers, eindelijk ook de studeerende jongelingen, met degen en evenals de Amsterdamsche jongelui met muziekinstrument voorzien. Hiervan zal de koperen plaat of zullen althans de afdrukken nog daar ter plaatse voorhanden zijn; ik zag er één bij wijlen den Hoogl. en lid van den stedel. raad Mr. J.W. De Crane, en ontving er later een van den Archivaris van Leeuwarden, W. Eekhoff. Een exemplaar van | |
[pagina 98]
| |
dit stuk is, voor ettelijke jaren, uit de nalatenschap van den Heer Van Hulthem, te Gent verkocht. Zie diens Catal. blz. 152. | |
§ 6.Blijven wij nog even bij Franeker . - Een anandere afbeelding van dezelfde stad is ook één blad langw. 4o. Deze vertoont Franeker vlak van het Noorden gezien. Bovenaan op een schildje staat: Franeker in Frisiam (sic). 1601. Behalve den naam van P. bast, ook, meer links: C.I. Visscher excud. Dit is blijkbaar een later bijgevoegd adres, zooals met den Amsterdamschen plattegrond het geval was, gelijk wij zooeven zagen. | |
§ 7.Van dezelfde stad was reeds in 1598 een plattegrond verschenen, op één blad groot folio, met het merk: Petrus bast au. et sculp. Van onderen tweemalen hetzelfde jaartal, d.i. met Romeinsche en met Arabische letter. Verder bovenaan drie wapenschilden: van Saksen (waaraan Friesland nog kortelings onderworpen geweest was), van het gewest Friesland, van de stad Franeker. Aan den voet van het blad, eene uitvoerige toelichting, 23 nos groot, waarin al de negen oude stinsen of adelijke huizen worden aangeduid en met name opgegeven. Deze opgaaf is daarom te merkwaardiger, omdat alle deze gebouwen, in opstand geteekend zijn met groote nauwkeurigheid. Bij 6 van de 9 staat: ‘Hr..... Ridder etch'huys.’ Denkelijk oud-Friesch gelijk aan het Engelsche its house. Zeer enkele dier gebouwen, waaraan in Friesland ook de steden zoo rijk waren, bestaan nog, en van eene derzelve het Martena-huis heeft de Franeker Hoogleeraar De Crane in de Vrije Fries , I. 93, 277, de geschiedenis en de beschrijving geleverd. | |
[pagina 99]
| |
Dit plan is voor den plaatsbeschrijver van veel gewicht. Er is geen van vroeger tijd voorhanden. Trouwens dat uit den Guiccardijn van 1612 durf ik niet beweeren, dat ook in den druk van 1581 reeds gestaan heeft. Het is evenals het prospect, van de noordzijde genomen. Er is geen werk waar ze ooit zijn bijgevoegd; ons exemplaar van den plattegrond is vooral fraai van druk. | |
§ 8.In hetzelfde jaar 1598 sneed hij het groote slot Sint Aldegonde onder West-Souburg in Walcheren. Het is in 4o. formaat, en onderteekend P. bast F. 1598 en C.J.V. exc. Doch dit bijgevoegd merk van Claas Jansz. Visscher te Amst. is van eenigszins later tijd. Of deze plaat bij gelegenheid van het aldaar destijds voorgevallen afsterven van zijn grooten bezitter Marnix, uitgekomen is of bij eenig geschriftje over hem in 't licht verschenen, mochten wij niet beslissen. Het plaatje heeft naderhand in eene kleine reeks Vaderlandsche Gezichten eene plaats gevonden; zie de no. 5 aan den voet. De heer C. Kramm schrijft in zijne ‘Geschiedenis der Beeldende Kunsten’, dat hij een keurig prentje bezit, voorstellende op den tweeden grond eene Zeeuwsche bemuurde stad, geheel in water gelegen; op den voorgrond de geschiedenis van Tobias met den engel, waarschijnlijk zinspelende op het hoofdbedrijf dier stad; voorts zijn daarbij zichtbaar een hond met eenige lammeren, grazende op een stuk lands, dat met een ringdijk van het water gescheiden is, daaronder staat P. Bast f. Claas Jansz. Visscher exc. 4. in 8o. obl. Uit de opgaaf van het formaat en dat nummertje schijnt te blijken, dat dit plaatje no. 4 is van bedoelde serie. Ons exemplaar, het eenige dat naar 't schijnt bekend is, werd in den jare 1842 gebezigd, om, in steendruk | |
[pagina 100]
| |
nagevolgd, de ‘Geschied- en Oudheidk. Wandelingen’ te versieren, die ons medelid Ab Utrecht Dresselhuis door Walcheren aanving. Het slot zelf is spoorloos verdwenen; in eene kalme weide is de plek veranderd, waar voor meer dan twee eeuwen de man uit dien veelbewogen tijd heeft geleefd en gewerkt, wiens zinspreuk was: Repos ailleurs. | |
§ 9.In het jaar 1599 graveerde Bast een plattegrond van Embden in folio van 41 duim breed en 32 hoog, dien ik eerst in 1840 aankocht uit de verzameling van den heer Van Oosten de Bruijn te Haarlem. In de linkerhoek van boven staat ‘Embda cuius typu hic representatur orientalis’, en volgt in een regel of twaalf de korte geschiedenis ler stad, waaronder de opgaaf der lengte en breedte der plaats met deze woorden ‘Vera poli Embdensis elevatio accuratis Dn. Davidis Fabricii Esensis observationibus et instrumentis deprehensa est grad. etc.’ Bovenaan prijken verder drie wapenschilden, midden tusschen twee daarvan graveerde Bast in een gefigureerde lijst: ‘Embden, de hooftstadt in Oostfrieslandt, onder den Wol-Geborn Heere Grave Enno, Grave und Herr zu Oostfrieslandt und Retberg Heer zu Esens, Stedesdorp und Widmundt, en Anna der Holste geborn Vorstinne Gravinne in Oostfrieslandt.’ Van onder ergens in de golven van de Eems tusschen eenige zeilende vaartuigen vond de graveur een plaatsje voor zijn eigen naam; daar lezen wij Petrus Bast Antwerp aut(or) et sculp(tor), 1599, waaromtrent wij mogen opmerken, dat deze de eenige plaat is, waarop Bast zijne geboorteplaats vermeld heeft; onwillekeurig laat zich deze uitzondering daarmede in verband brengen, dat Emden buiten de Nederlanden gelegen was, terwijl de kunstenaar het voor de Nederlandsche plattegronden en historieplaten niet noodig zal gevonden | |
[pagina 101]
| |
hebben zijn geboortestad bij zijn naam te voegen. | |
§ 10.Wij komen tot het jaar 1600, waarin Bast gegraveerd heeft een plattegrond van Leiden . Alles is ook daar in opstand afgebeeld, op één blad in folio, door hem onderteekend en aldus gewaarmerkt: Anno D. 1600 Petrus bastium aut. (d.i. autor) sculp. et excudit. Deze woorden zijn gedekt door een passer en voetmaat. Hij treedt dus duidelijk hier als opmeter, ook als teekenaar, als graveur en uitgever op. Bovenaan: eene nederige Latijnsche opdracht aan Schout, Burgemeesteren en Vroedschap der stad. Bevallig geteekende beeldjes van Pallas en Themis ter zijde. Nergens had ik dit blad vermeld gevonden, later trof ik het aan, in de verzameling H. Bussems- E. de Burlett, waaruit ik ook een prospect van Leiden bekwam, waarover zoo aanstonds. Ook hier zijn de vorderingen in het vak onmiskenbaar, vooral zoo wij hiermede den naastvorigen plattegrond, d.i. die in Guicciardini's Beschr. d. Nedd. uitgave van d.j. 1581 of 1612 vergelijken, welks bewerker, gelukkig genoeg, niet zeker bekend is. De verdiensten van het werk van Bast springen niet minder in het oog, indien wij dit stuk, punt voor punt, met dat, door Orlers bij zijn eersten druk der stadsbeschrijving in 1614 gegeven, vergelijken. Het zoude de moeite waard zijn, volgens dit werk op de plaatselijke merkwaardigheden opmerkzaam te maken, die onze stad opleverde, toen zij voor de derde reis was uitgelegd. Dit is zeker, dat er in later jaren, na den uitleg der stad aan de zijde der Haven, weder een dergelijke, fiks bewerkte, plattegrond van Leiden in opstand verscheen, doch zonder opgave van tijd of graveur, althans op ons exemplaar in 1 1/4 blad folio vervat; de arbeid van Bast werd | |
[pagina 102]
| |
daarbij zoo goed als geheel ten grondslag gelegd, doch was in fijnheid en netheid van bewerking niet verbeterd; dit alleen had het boven het voorgaande vooruit, dat er eene toelichting der gebouwen, grachten, straten, stegen en bruggen in 135 nummers werd opgenomen, die door Bast bij Leiden was voorbijgegaan. Ook dit plan eens onbekende is uiterst zeldzaam. Een halve eeuw na Bast verscheen eerst het plan, dat in de oudste drukken van Blaeu's Stedeboek te vinden is. 't Is mede in opstand, gelijk al wat Blaeu gaf. Het is èn om andere stedelijke veranderingen opmerkelijk, èn om de Marekerk, welke hier in haar eerst ontwerp voorkomt, waarin de, van het R.C. geloof ontleende kruisvorm met een koor zoude behouden zijn, een vorm, die men bij het leggen der grondslagen geheel varen liet. Doch dit in het voorbijgaan. | |
§ 11.Wij stappen over tot een prospect van Leiden. Dit heet Lugdu Batavo Leyden in Hollandt. Het stelt onze stad voor van de Z.W. zijde, aan den rechterboord der Delftsche Vliet: van den weg naar Lammen af gezien. Het is langwerpig 4o., vanonder teekende de graveur: P. bast F. 1601. Een boer, een aanzienlijk burger, en twee schietende jongelieden zijn op den voorgrond afgebeeld. Nergens dan in de verzameling Bussems-E. de Burlett werd het aangetroffen, waaruit het in de mijne is overgegaan. | |
§ 12.Wij steken wederom over naar Friesland. Een blad in folio geeft ons, in d.j. 1603, een plattegrond van Leeuwarden, de hooftstadt van Frislant, Leoverdia metropolis Frisiae, en nu het jaartal, met Romeinsche en Arabische letter. Aan den voet van het blad, Pet. bastius Fecit. Het is wel waar, dat een paar schildjes boven- | |
[pagina 103]
| |
aan, in het Latijn, de opdracht bevatten van dit plan aan de Staten van Friesland en aan den raad en het volk van Leeuwarden, gedaan door Joannes Sem, geomet(ra) Fris(ius), waar deze uitvoerig hanc pictam, sculptam et excusam celeber rimae Frisiae metropolis delineationem aan hen opdraagt. Doch hij zegt niet, hanc a se pictam, sc. et exc. Voegen wij hierbij dat de manier van teekening en gravure geheel en al die van Bast is, en wat wij zooeven over den passer bij zijn naam aanmerkten, zoo doen wij wèl, ons aan het onderschrift P.b. fecit stipt te houden, en den verdienstelijken landmeter Sems, van elders genoegzaam bekend, hier hoogstens de verdiensten toe te kennen, dat de opmeting onder zijn oog heeft plaats gehad. Later is er, bij het plaatje van dit plan in Winsemius Chronicke, 1622, door den uitgever een adres op gesneden: Exstat venalis apud Joannem Lamrinck, Ordinum Frisiae Typograp. Er is ook hier door Bast eene toelichting der gebouwen, tot 21 nummers toe, aangebracht: waaronder drie stinsen. Het belang van dit plan is, in onze dagen, meer in bijzonderheden aangewezen door den Leeuwarder Stads-Archivaris Eekhoff, die het opnieuw heeft doen afbeelden, in zijne Beschrijving van Leeuwarden II. 32 en 411. Een exemplaar van deze plaat is in 1743 te Amsterdam verkocht, zie Atlas der Vereenigde Nederlanden in 82 deelen verzameld door M. Brouerius van Niedek, afd. Vriesland, blz. 19. | |
§ 13.Wij zijn aan het eind der stukken van Bast met bepaalde jaarsopgave. Nog twee bladen door hem geteekend doch door anderen gegraveerd, verdienen echter nog, met een woord, onze aandacht. Het Stadhuis van Middelburg , zoo fraai van bouworde, was onzen | |
[pagina 104]
| |
Bast, toen hij Aldegonde's kasteel geteekend had niet ontgaan. Dit gebouw prijkt met 25 arduinen standbeelden onzer graven, die allen zoowel toen eene architectonische afbeelding en beschrijving verdienden, als zij aan de aandacht der bouwkundigen in onze dagen niet plegen te ontgaan. Bast gaf de teekening, blijkens de woorden P. Bast delineavit. Zij is echter, kennelijk door een ander in het koper gesneden - ofschoon de heer Kramm, wien niet zoovele platen ter vergelijking ten dienste stonden, ook de gravure aan Bast toeschrijft - en door Zacharias Roman (omstreeks d.j. 1640 à 50) met meer Zeeuwsche gebouwen uitgegeven, die nog in 1647 te Middelburg boekverkooper was, wonende ‘in de vergulde Bibel op de Burcht.’ Blijkens den Catalogus is op het Museum van Oudheden op het Raadhuis te Middelburg, deze koperen plaat nog bewaard, ofschoon de graveur daar bij vergissing de Bast heet. | |
§ 14.In den aanvang der 17de eeuw levert Bast de teekening tot een prospect der stad Utrecht , van de Zuidzijde gezien blijkens het onderschrift Pe. Bastius delinea, in 5 bladen, langw. 4o. Het stuk ligt voor ons; doch men zou er zijne hand niet in herkennen. De Amsterdamsche houtgraveur en kopersnijder Pieter v.d. Keere heeft het in plaat gebracht: wie weet of Bast niet door ziekte of ander beletsel in de gravure verhinderd werd. Het stuk moet tot denzelfden tijd als het plan van Leeuwarden van 1603 gebracht worden. Althans de uitgever Hendr. Jansz. Verstralen verkrijgt in dat jaar voor ‘de Caerten, inhoudende het perfecte conterfeytsel der stad Utrecht, 100 L. (vlaamsch)’ Dodt, Archief voor Utrecht IV, blz. 274a. | |
[pagina 105]
| |
Het is wel het sterkst bewijs, dat eene ruwe houtsnede, gelijk destijds en later al meer en meer de werkers in dat vak leverden, het beste teekenwerk indien al niet bederven, dan toch een min oogelijk aanzien geven kan. Legt men naast deze houtsnede de twee prospecten van datzelfde Utrecht, die weinige, misschien een tiental jaren ouder zijn, en die wij aan Adam van Vianen's graveernaald, boven reeds genoemd, te danken hebben, dan zal men zich over het onderscheid en den achteruitgang der kunst zeer verwonderen. Die verwondering zal nog klimmen, wanneer ik hier bijvoeg, dat een ander exemplaar der gemelde houtsnede, een veertig jaren geleden, te Utrecht voor den ongehoord hoogen prijs van 70 of 80 gulden in openlijke veiling is weggegaan. De uitgever er van, die ten jare 1603 van de Staten 's Lands van Utrecht een zesjarig octrooi daarvoor ontvangen had, was de Utrechtsche Boekverkooper H. Verstraten. Het schijnt niet in eenig werk te zijn ingelascht. | |
§ 15.Ten slotte nog een stuk in zijnen geest, denkelijk van den jare 1615, een plattegrond der stad Hoorn . Wij vinden haar in de beschrijving dier stad door Thaeod. of Dier. Velius, in den 4den druk, ten jare 1740 verschenen, blz. 456. De wijze van graveeren in koper is geheel en al die van onzen Bast; zoodat, hoewel er de woorden F. Velius delineav. op gevonden worden, of liever, juist omdat er die, en geene meerdere opstaan, bij ons de gissing gerezen is, of niet Bast ook hiervan de bewerker in koper wezen kan. Van de plaat getuigt de uitgever ten jare 1740, dat die in der tijd ten raadhuize ‘gevallig’ gevonden, nu voor het eerst het licht ziet. Later intusschen is zijne hand, in grondteekeningen van an- | |
[pagina 106]
| |
dere Nederlandsche steden nergens meer te bespeuren. - Vergelijkt men dit plan met dat van Hoorn door een onbekende in 1596, à la Guicciardini geleverd, dan zal men dezelfde gewaarwording ondervinden, waarop wij straks bij Leiden, en Amsterdam en Franeker wezen. En het overlijden des kunstenaars in 1605, kan mijns inziens, bij geheele gelijksoortigheid van graveerstift met zijn vroegere werken, geen genoegzaam bezwaar tegen hem opleveren. Want de eerste druk van Dirck Velius of Seylemaecker, was van 1604; daarvoor zal Velius aan den vermaarden snijder P. Bast te Leiden zijne eigene teekening hebben overgezonden. De graveur ondertusschen of niet gereed geweest of wel gestorven zijnde, is de plaat door Velius voor de drukken van 1604 en 1630 niet geplaatst. Geen wonder dat de druk van 1648 die miste, want de ‘gevallige’ vondst heeft haar eerst in 1740 aan het licht gebracht. | |
§ 16.Gaan wij over tot
IIo. de Historieplaten van Bast.
In ‘Orlers, Nass. Laurencrans of waarachtige beschrijvinghe van alle de belegeringhen ende victorien van Maurits van Nassav’, die in 1610 verscheen komt op blz. 84 een historieplaat voor, welke rechts van onderen geteekend is P.b.F. Daar onze Pieter Bast eenige zijner gravures aldus heeft onderteekend, is het meer dan waarschijnlijk, dat ook deze prent van hem is. Daarop heeft hij voorgesteld het Beleg en de inname van Nijmegen door Prins Maurits op 14 October 1591; een Hollandsche uitlegging staat daaronder. De bewerking is niet fraai, en heeft eenige overeenkomst met die van zijn zoo aanstonds te vermelden slag bij Nieuwpoort. Het formaat is een half blad folio. | |
[pagina 107]
| |
Daar deze plaat de eenige is in dit boek, waarop een aanwijzing van deze gravure staat, rijst de vraag of de overigen, die kennelijk van dezelfde hand zijn, ook van dezen graveur zouden wezen. Deze vraag is ook door den heer Fred. Muller geopperd in zijne ‘Beredeneerde Beschrijving van Nederlandsche Historieplaten, dl. I, 1863 -1870’, blz. 121 bij no. 1007. Het antwoord zal wellicht later gegeven worden, vooralsnog blijve dit punt onbeslist, te meer daar de uitgaaf van dit werk van Orlers 5 jaren na den dood van Bast plaats had. | |
§ 17.Gaan wij over tot twee historieplaten, waarvan het onderschrift P.B. duidelijk genoeg op onzen graveur wijst. Zij behooren tot de reeks van prenten, ter herinnering aan het Beleg van Grave , 18 Juli-20 September 1602, vervaardigd. Daarvan vertoont het eerste blad den aanval van den vijand om de stad te ontzetten; de schansen om de stad staan daarop afgebeeld, waarachter het Staatsche leger in slagorde, rechts het aanrukkende vijandelijke leger. Twee Hollandsche en twee Fransche inschriften prijken links en rechts bovenaan, en een vierregelig Latijnsch vers van onder ‘Obsessis clausis enz.’ Het tweede blad is blijkens het bovenschrift de Afbeelding van het vervollich v.S. Exc. na den vijant als zij de vlucht genome hadde met een stille trom.’ In het midden is de Plaets van Alarm afgebeeld en van onderen het huis van Kreil. Zij zijn 37 duim hoog en 29 breed in folio en worden zeer zeldzaam en curieus genoemd. Het graveerwerk heeft overeenkomst met dat van Nieuwpoort, waartoe wij nu overgaan. | |
§ 18.Vertoeven wij ten slotte bij het jaar 1600. Toen was ieders hart vervuld met den oorlogsroem, door Mau- | |
[pagina 108]
| |
rits in den Slag bij Nieuwpoort behaald; geen wonder dat er van de hand van onzen Bast een plaat van dien slag wordt gevonden. Het is één folioblad. De onderteekening eenvoudig P. bast. Het komt mij beter voor dan de Nederlandsche gevechten door B. Dolendo tenzelfden tijde afgebeeld, en herinnert ons in vele punten aan de groote voorstelling, die Floris Balthasar van dezen slag gaf. Het voor ons liggend exemplaar van deze plaat van Bast schijnt een proef te zijn; de cijfers zijn er slechts met inkt in bijgebracht. De voorstelling is vol gevoel: hier wordt in den morgenstond op het strand gestreden; daar worden later, tusschen de duinheuvels, de dichte drommen handgemeen; terwijl wij eindelijk door de gevangenneming van Mendoza het heldenfeit beslist zien, en elders weder de tafel is aangericht en de twee vijandelijke legerhoofden als vrienden aangezeten zijn, met het bijschrift: Coenat sub dio cum captivis Princeps Mauritius victor; terwijl aan den anderen kant rondom een schild de tropée der 105 veroverde vaandels, onze aandacht trekt en een Latijnsch opschrift op dat schild 's Prinsen roem vermeldt. Onder de talrijke gegraveerde veldslagen van Maurits heb ik jaren lang geen andere platen van Bast mogen aantreffen dan deze waarop zijn naam dan ook voluit staat; eerst later is het ons gebleken, dat onze Leidsche graveur er meer moet geleverd hebben en ook op deze wijze aan den roem der Nederlandsche wapenen heeft gearbeid; de twee zooeven besprokene historieplaten hebben zulk een overeenkomst van bewerking met deze, dat de initialen P.b. zonder twijfel kunnen aangevuld worden, ofschoon een ieder de gravure der prospecten en plattegronden van Bast hooger zal stellen. | |
[pagina 109]
| |
§ 19.Wij zijn genaderd tot
III. de Bijbelsche plaatjes van Bast .
Door de gedienstige voorkomendheid van ons medelid N. de Gijselaar heb ik nog inzage gekregen van onderscheidene gravures van anderen aard, die door dezen kunstkenner aan Pieter Bast toegeschreven worden, èn omdat zij zijne voorletters dragen èn omdat zij zijn graveerstift verraden. Zij behooren allen tot de klasse der Bijbelsche plaatjes, destijds zoo talrijk. Vooreerst noem ik dan 60 plaatjes vita Christi, denkelijk in het zilver gesneden, 2 dm. hoog, 3 dm. breed, geteekend met de merken van P.B. en H.D.S.; dit laatste merk is dusverre onverklaard. | |
§ 20.Hierop laat ik volgen drie zeer schoone ronde plaatjes, mede, naar allen schijn in zilver gesneden, en alleen met het merk van P.B. voorzien, dus ook van dezelfde hand geteekend; voorstellende, kruisiging en opstanding van den Heer, met deze spreuken: Jam paris et dominum servatoremque deumque, Virgoque post partum non dubitanda manes. Jam cruce confixis effertur in aëre palmis, Exaltatque sacrum trabs veneranda caput. Tertia lux aderat, venturo Sidera soli Cedebant, ortus Sol prius alter erat. | |
§ 21.In ‘'t gulde Gebedeboeck met allen zijn Figuren des levens Jesu, seer deuoot, vierich ende salich allen Menschen. Van nieus oversien ende verbetert. Met gratie ende privilegie.’ kl. 8o. (zonder plaats of jaar v. dr., het onderstreepte is met rood gedrukt verschenen), 60 stuks houtsneden den titel medegerekend, welke gemerkt zijn P.B. en ('t geen ik niet verklaren kan, of 't moet Peter Van | |
[pagina 110]
| |
Bracht zijn of Peter Van Borch) P.V.B. Wij zouden dus gerechtigd zijn ook van deze plaatjes Pieter Bast als teekenaar te erkennen. - Kieschheid, fijngevoeligheid en zachtheid blinken gelijkelijk uit in alle drie bundels; veel meer dan bij Durer en andere tijdgenooten.
Onze Bast staat dus met zijn kunstwerk in het midden tusschen den onbekenden die Guicciardini's plattegronden sneed (van Doetecom wellicht) en tusschen B.F. Van Berckenrode, wiens schoone afbeelding van Amsterdam in opstand in 15 bladen verscheen. Wij leeren uit Bast de volgreeks kennen der werkers in dat vak; zij klommen allen om zoo te zeggen op elkanders schouders. Want het was niet dan door het zien en bestudeeren van den arbeid van Bast (1596-1605) dat een B.F. Van Berckenrode (1616 en volg.) en later Blaeu (Vader en Zoon), tot den loffelijksten naijver opgewekt, op de hoogte konden komen, die laatstgemelden, tegen het midden der 17de eeuw in hun Stedeboek bereikten, en, voor het oog van geheel Europa gedurende die eeuw en nog lang daarna behielden. |
|