Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1868
(1868)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Verslag van de Handelingen der Maatschappij gedurende het jaar 1867-68.Mijne Heeren,
Het zij mij vergund uwe welwillende aandacht in te roepen voor het Verslag der Handelingen van onze Maatschappij. Vóór de zaken verdienen de personen vermeld te worden. De vijf en twintig binnenlandsche Leden, die op het Eeuwfeest verkozen zijn geworden, hebben de benoeming aangenomen, met uitzondering van den heer D. Wolfson, die door zijne verplaatsing van hier naar Rotterdam niet in de gelegenheid meende te zullen zijn van mede te werken tot het doel van de Maatschappij. De zes geleerden uit den vreemde, aan wie het lidmaatschap was aangeboden, hebben alle zich door die onderscheiding vereerd gevoeld; bovendien heeft een hunner, de heer S. Alofsen, te New-Jersey-City in Noord-Amerika, een nieuw bewijs van zijne belangstelling in de studie van onze vaderlandsche wetenschappen gegeven door eene milde | |
[pagina 29]
| |
gift aan onze Maatschappij aan te bieden, overtuigd dat de beoefening van de taal en geschiedenis van zijn moederland op die wijze zeer goed gebaat zou worden. Bij gelegenheid van het Eeuwfeest is o.a. aan den toen aftredenden Bestuurder, den heer Mr. J.T. Bodel Nijenhuis, het Eerelidmaatschap aangeboden; het Bestuur heeft daarna aan hem, die gedurende zoo vele jaren als Secretaris en Bestuurder een leidsman der Maatschappij geweest was, verzocht ook voortaan als Eerelid de Bestuursvergaderingen bij te wonen, om haar met zijne rijke ondervinding te willen bijstaan ten nutte der door hem zoo geliefde Maatschappij. Met den heer Bodel bestond het Bestuur uit de heeren de Vries, Janssen, Fruin, Veth, Kern en Wttewaall; eerstgenoemde is door de Maandelijksche Vergadering van October wederom tot Voorzitter verkozen. In diezelfde bijeenkomst heeft nog eene benoeming plaats gehad; want, al was op de Jaarlijksche Vergadering Dr. W. Bisschop herkozen als Bibliothecaris, zijn vertrek naar Leeuwarden, wegens zijne benoeming tot leeraar in de Geschiedenis en Nederlandsche taal- en letteren aan de Rijks Hoogere Burgerschool aldaar, had eene vacature doen ontstaan. Op voordracht van het Bestuur is in de October-vergadering aan ons Medelid H.C. Rogge het bibliothecariaat tijdelijk opgedragen, en zijn hem als Bibliotheeksraden toegevoegd geworden de heeren Fruin en Tiele, in de plaats van de heeren Bergman en Bodel, die door het Eerelidmaatschap van dezen lastpost, dien zij gedurende zoo vele jaren met liefde hadden vervuld, ontslagen waren geworden. Daar de heer Rogge de uren, die het Bibliotheeksreglement voor de zittingdagen voorschrijft, niet meer beschikbaar had, is besloten geworden hierin eene wijziging te brengen, die zeer doelmatig werkt. Onze Boekerij staat na- | |
[pagina 30]
| |
melijk sedert dien tijd open voor het publiek des Woensdags en Zaterdags, en wel van 1 tot 4 uren. Uw Secretaris deelde in diezelfde Maandvergadering mede, dat hij bezwaar maakte zijne betrekking te blijven waarnemen op den bestaanden voet, en dat hij zich een adjunct-Secretaris, ook al was deze nog niet onder de leden opgenomen, wenschte toe te voegen; deze zou hem behulpzaam zijn bij het verrichten van het vele schrijfwerk. De Vergadering vernam met genoegen, dat men er in geslaagd was in Dr. T.C.L. Wijnmalen, alhier woonachtig, iemand te hebben gevonden, die bereid was deze betrekking op zich te nemen, en, op het einde van het maatschappelijk jaar gekomen, is het mij dubbel aangenaam openlijk mijn dank te betuigen aan Dr. Wijnmalen voor de bereidwilligheid niet alleen, waarmede hij mij heeft ter zijde gestaan, maar ook voor de wijze, waarop hij mij in de administratie van het Secretariaat is te hulp gekomen, want ik aarzel geen oogenblik de verzekering te geven, dat ik niet licht een geschikter persoon had kunnen vinden dan ik in Dr. Wijnmalen heb aangetroffen. Dit gedeelte van mijn Verslag worde besloten door de lange lijst der Leden, die in het afgeloopen jaar aan de Maatschappij zijn ontvallen: de Oud-Raadsheer van Overijssel Mr. J.N.J. Heerkens; de Oud-Secretaris van Teyler's Genootschap Prof. J.G.S. van Breda; de Archivaris van Breda, de Procureur Mr. G.A. Kleyn; de rustende Hofprediker Ds. I.J. Dermout; de Directeur van het Munt- en Penningkabinet alhier Prof. P.O. van der Chijs; de bejaarde Griffier van de Rechtbank Mr. J.F.C. Moltzer; en diens neef, Dr. J.M. van Gent, Prorector van het gymnasium te Delft; de Archivaris Paul Nijhoff, te Arnhem, en de Procureur-Generaal aldaar Mr. J.F. Pringle; de Rector van het Tielsche gymnasium Dr. P.H. Tydeman; de Hoogleeraar | |
[pagina 31]
| |
Jan van der Hoeven; de rustende Predikant A. van Witzenburg, vroeger alhier, later te Tholen woonachtig; Dr. L.A. te Winkel, Bibliothecaris der Maatschappij, totdat hij als Mederedacteur van het Nederlandsch Woordenboek aan die levenstaak al zijne krachten zou wijden; Mr. J. Luzac, Secretaris van Curatoren der Hoogeschool; Prof. Otto van Rees te Utrecht en de Oud-Minister Mr. G.H. Betz te 's Gravenhage. Zijn in het afgeloopen jaar deze Leden aan de Maatschappij ontvallen, van de meeste hunner zullen de welbekende gelaatstrekken voor ons bewaard blijven in het Album van photographische portretten, dat, bij het Eeuwfeest der Maatschappij aangelegd, nu reeds 180 portretten bevat. Wat de verzameling van gegraveerde en gesteendrukte portretten van de vroegere Leden betreft, welke door den heer Bodel in der tijd is aangelegd en voor eenige jaren aan de Maatschappij aangeboden: deze onvermoeide verzamelaar mocht er in slagen nog vele portretten daaraan toe te voegen, zoodat dit Album reeds meer dan 900 stuks telt. Ik ga thans over tot eenige mededeelingen, die de Maatschappij als zoodanig betreffen. Bij gelegenheid van de onthulling van Vondels standbeeld in Amsterdams Rij- en Wandelpark werden de Voorzitter en Secretaris uitgenoodigd de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te vertegenwoordigen, en toen later hier ter stede eene Sub-Commissie is opgericht voor het standbeeld van Boerhave, zijn evenzoo beide genoemde dignitarissen verzocht daarin zitting te nemen. De Maatschappij heeft verder gemeend in het belang van de geschiedenis van Leidens verleden een adres aan den Gemeenteraad te mogen indienen, om blijk te geven van hare ingenomenheid met het bestaande plan van oprichting van een stedelijk Museum voor de | |
[pagina 32]
| |
vele overblijfselen van oudheid en kunst, die hier ter stede verspreid en bewaard worden, en waarvoor eene door den Gemeenteraad benoemde Commissie in den laatsten tijd reeds werkzaam is. De Maatschappij meende van hare belangstelling in deze thans een openlijk bewijs te mogen geven, nu door den bouw van een nieuw ziekenhuis een of ander daarvoor geschikt te maken gebouw eerlang zal open komen. Wederom heeft de Maatschappij hare wetenschappelijke betrekkingen met den vreemde mogen uitbreiden, door gevolg te geven aan de uitnoodiging voor letterkundige ruiling van de Openbare Bibliotheek te Melbourne in Australië en van den ‘Geschäftsausschuss der Abtheilung des Künstlervereins für Bremische Geschichte und Alterthümer.’ Voorts zijn aan de Maatschappij twee werken opgedragen: te weten ‘die Holländische und Französische Phädra’ door den heer Ferdinand von Hellwald te Weenen, en de vertaling van de voor 9 jaren verschenen ‘Essai historique et critique sur l'invention de l'imprimerie’ van ons buitenlandsch lid Charles Paeile, door den heer J.H. Rutjes te Amsterdam bewerkt. Het is U bekend, dat onze Bibliotheek achtereenvolgens in verschillende localen heeft rondgezworven, totdat onze Maatschappij in 1849 na eene vruchtelooze poging tot het sluiten eener geldleening voor het oprichten van een eigen gebouw, de helpende hand heeft geboden aan de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en voor 25 jaren zich verzekerd heeft van eene behoorlijke berging der boeken en handschriften en van geschikte vergaderingkamers. Toen nu, weinige weken geleden, het Bestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een plan voor uitbreiding en verbouwing van het Departementsgebouw in behandeling bracht, waardoor de in omvang steeds toenemende | |
[pagina 33]
| |
boekerij gelegenheid zou vinden zich uit te breiden, is er van dat plan aan ons Bestuur mededeeling gedaan; na rijp beraad heeft het Bestuur toen besloten zich vooreerst bij het bestaande contract te houden, dat tot 1875 loopt, en geene nieuwe verbindtenissen aan te gaan, want de aard van het Departementsgebouw, dat, bij verschillende inrichtingen in gebruik, door een steeds afwisselend personeel wordt bezocht en verlaten, terwijl de gasvlammen en kachels ongestoord en vaak zonder toezicht blijven branden, is zoodanig - en hieraan valt niet te veranderen-, dat men voor het gevaar van brand voor eene boekerij als de onze de oogen niet mag sluiten. Het Bestuur meende, dat de huurprijs, die klimt naarmate er meer kamers voor de boeken beschikbaar moeten zijn, wel zoo goed aan een afzonderlijk bibliotheeksgebouw kan worden besteed; eerst met 1873 moet beslist worden of onze Bibliotheek in deze vertrekken zal gehuisvest blijven. Moge tegen dien tijd het uitzicht bestaan, dat een gebouw verrijze, waarop van buiten de naam van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde zal prijken, waarbinnen onze verzameling volkomen veilig zal geborgen worden, en waarin de Leden zullen bijeenkomen in het belang der beoefening van onze taal en geschiedenis!
Over de Werken van de Maatschappij of liever over die van twee Leden moet ik nog iets mededeelen. De Roman van de Rose door Dr. E. Verwijs bewerkt, heeft nog vóórdat 1867 geheel ten einde was, het licht gezien, dank zij de geldelijke ondersteuning der Maatschappij en het besluit der Leden, waarbij zij afstand hadden gedaan van de aanspraak op een exemplaar. Dat Oud-Hollandsche dichtwerk is in den handel gebracht, en een tiental presentexemplaren is aan eenige Bibliotheken en Genoot- | |
[pagina 34]
| |
schappen aangeboden. Op het omslag is door den Uitgever aangekondigd, dat hij op dezelfde wijze de door ons Medelid Dr. W. Bisschop afgeschreven en gecollationeerde Gedichten van Willem van Hildegaertsberch zal uitgeven; op den Beschrijvingsbrief vindt Gij de beslissing van deze zaak als Vde punt aan de orde gesteld. In het Verslag van het vorige jaar was de toezegging gedaan, dat, zoodra de finantieële krachten het zouden toelaten, met den druk van het door ons Medelid A.C. Oudemans verzamelde Uitlegkundig Woordenboek op Hooft een aanvang zou gemaakt worden. Welnu, dit is geschied, zoodra de Maatschappij daartoe in de gelegenheid gesteld is door het ontvangen van eene Rijkstoelage, haar, op voordracht van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, bij besluit van Z.M. den Koning van 10 Juli ll. verleend. Het Bestuur heeft namelijk een verzoek tot ondersteuning voor dit werk aan de Regeering gedaan op grond, dat de door de Maatschappij aanvaarde taak eene nalatenschap is van het voormalig Kon. Ned. Instituut, op wiens Woordenboek dat van den heer Oudemans een hoogst noodig supplement is. De Regeering heeft daarop gehoor gegeven aan dit verzoek, waarna het boek ter perse is gelegd. Volgens bepaalde toezegging hoopte het Bestuur het op de Jaarlijksche Vergadering voltooid ter tafel te brengen, doch de druk is helaas! niet ongestoord mogen voortgaan, zoodat er op 't oogenblik wel reeds 27 vellen zijn afgedrukt, maar nog de 5 of 6 allerlaatste ontbreken. Er blijft mij nog over U mede te deelen wat op de Maandelijksche Vergaderingen is behandeld, maar alvorens hiertoe over te gaan moet ik de poging vermelden, die in het afgeloopen jaar is beproefd om onze bijeenkomsten meer bezocht te doen worden, door namelijk den Leden gelegenheid te geven belangrijke historische en letterkun- | |
[pagina 35]
| |
dige vragen te beantwoorden. Het was op voorstel van het Bestuurslid Prof. Kern, dat men besloten heeft een vragenboek aan te leggen, waarin de taal- of geschiedkundige vraagpunten, die men bij zijne studiën ontmoet, en waarover men de meening der Leden gaarne zou vernemen, worden opgeteekend, wanneer de meerderheid der aanwezige Leden den wensch heeft te kennen gegeven die punten in de vergadering te bespreken. Men meende, dat, als op deze wijze de belangstelling voor de te behandelen onderwerpen erkend is, het bespreken van die vraagpunten een meer algemeen wetenschappelijk onderhoud zal ten gevolge hebben. De gewoonte van het houden eener bijdrage of mededeeling blijft echter daarnevens bestaan. Ons nu reeds overleden Medelid Dr. te Winkel heeft nog tweemaal eene bijdrage geleverd. De Regeering had namelijk aan de Maatschappij eene photographische afbeelding gezonden van een Runisch grafschrift, dat aan den Potomac zou gevonden zijn en eenig licht verspreiden over de oude Noren als bezoekers van Amerika in overoude tijden. De heer te Winkel heeft in de vergadering van October dat opschrift verklaard en toegelicht, en de punten van twijfel aan de echtheid doen uitkomen. Zoowel Prof. Kern als eene met ons Medelid Burmann Becker te Kopenhagen gevoerde briefwisseling, bevattende het oordeel van de eerste Runologen in het Noorden, heeft later ten duidelijkste aangetoond, dat dit Amerikaansche opschrift onecht is, waaromtrent ik U naar de verslagen der Koninklijke Academie van Wetenschappen mag verwijzen, in welker vergaderingen door de heeren Kern en te Winkel daarover verslag is uitgebracht. In genoemde verslagen zal men evenzoo vinden eene bijdrage van Dr. te Winkel over het woord geen. Daarom zij het voldoende hier slechts aan | |
[pagina 36]
| |
te stippen, dat door hem in de vergadering van December genoemd woord werd verklaard, waartoe het Gothisch hem den sleutel had gegeven. Sprekers betoog komt hierop neder, dat het woord geen staat voor het oude negeen, eene samentrekking van neg-een, letterlijk nec unus voor ne unus quidem. De Novembervergadering werd geheel ingenomen door de beraadslaging over het verzoek van Dr. W. Mannhardt, privaat-docent te Berlijn, thans te Danzig. Deze geleerde beoefenaar der Germaansche mythologie houdt zich sedert geruimen tijd bezig met het verzamelen der volksgebruiken der verschillende volken op Germaanschen bodem, en meer bepaald met de gewoonten van het landvolk bij den akkerbouw. Reeds heeft hij stelselmatig de Duitsche staten en de Scandinavische naburen bestudeerd; en wendde zich nu tot onze Maatschappij met het verzoek hem hare ondersteuning te verleenen in zijne poging om de zeden der verwante stammen en dus ook van ons landvolk te leeren kennen. De Voorzitter heeft toen dit plan van Dr. Mannhardt medegedeeld en het toegelicht uit diens prospectus, dat alle vragen bevat, waarop de te geven antwoorden hem het noodige licht zullen verschaffen. Daar genoemd onderzoek niet buiten den werkkring der Maatschappij valt, riep de Voorzitter de medewerking der Leden in; de aanwezigen hebben daarop alle in het belang dier nasporingen ingestemd en hunne beschouwingen medegedeeld over de verschillende wijze, waarop deze onderzoekingen naar de bijgeloovige gewoonten het best zouden worden ingericht. Dientengevolge is er besloten deze onderneming niet aan de Geschiedkundige Commissie op te dragen, maar liever aan een vijftal leden, die men meer bepaald voor die taak berekend en als 't ware daartoe aangewezen vond, te weten de heeren Mr. | |
[pagina 37]
| |
L.A.J.W. Baron Sloet van de Beele, B.W. Wttewaall, Prof. J. de Wal en Dr. Sicherer. Toen deze Heeren zich daarna met Prof. de Vries als Voorzitter tot eene commissie vereenigd hadden, is het voornaamste deel van Mannhardt's prospectus vertaald en in eenige honderde exemplaren verzonden aan die maatschappijen en personen, hier te lande, die voorondersteld konden worden die vragen geheel of gedeeltelijk te willen beantwoorden. Gij vindt dit stuk onder de Mededeelingen opgenomen. Ik twijfel niet, of in het volgende Verslag zal U kunnen medegedeeld worden wat in antwoord hierop door die Commissie is ontvangen. De bijdrage, die ons Eerelid Dr. J.T. Bergman in de vergadering van December voordroeg, liep over de in de Bibliotheek der Maatschappij voorhanden exemplaren van Fruytiers Beleg en ontzet van Leyden, met bijgeschreven aanteekeningen en van de Beschrijving der Plechtigheden bij het Tweede Eeuwfeest in 1774, te zamen met Le Francq van Berkhey's Verheerlijkt Leyden met vele van elders ingevoegde portretten; zoover de heer Bergman het noodig heeft geoordeeld, is door hem in genoemde exemplaren de vrucht van zijn onderzoek nauwkeurig aangeteekend. Onder de Mededeelingen zult Gij vinden opgenomen het resultaat van den heer Sloet van de Beele's nasporingen naar de wijze, waarop de vrijheer van Spaen gekomen is aan verscheidene oorkonden en stukken van Duitschen oorsprong; met dat doel waren de 80 brieven, door van Spaen aan van Musschenbroek in 1802-1817 geschreven, welke verzameling in onze Bibliotheek berust, nauwkeurig onderzocht. Op de vergadering van Februari droeg Prof. de Wal eene bijdrage voor over de woorden met aan samengesteld, die in de Nederlandsche wetgeving en voornamelijk sedert 1848 gebezigd worden, van welk jaar af er | |
[pagina 38]
| |
meerder zorg besteed wordt aan de taal van onze wetten. De spreker doorliep een paar afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, waaraan hij eenige voorbeelden uit de organieke wetten toevoegde. Over het opnemen der woorden, waarvan de rechtsgeleerde beteekenis meer eigenaardig afwijkt, liepen de meeningen dergenen, die aan het wetenschappelijk onderhoud deelnamen, uiteen. In de vergadering van Maart besprak Prof. Kern twee der aan de orde gestelde vragen, die Gij met de daarop gegeven antwoorden onder de Mededeelingen zult vinden. In de April-vergadering bracht uw Secretaris een blad van een Handschrift van Maerlant ter tafel, dat hij kort te voren op de Academische Bibliotheek had gevonden om een handschrift, dat met de bibliotheek van L.C. Valckenaer aldaar bewaard wordt. Het bleek, dat een tiental quaternen, waarop Gerardus Falckenburgius, meer bekend als Noviomagus, een Grieksch excerpt uit de Dionysiaca van Nonnus in 1568 te Antwerpen had geschreven, keurig netjes waren genaaid op een opgevouwen blad van een fraai Handschrift van Maerlant's Spiegel Historiael; wel bevat dit blad een bekend 160tal verzen, namelijk c. 5 tot 7 van het IIIde boek der IVde partie, en heeft Prof. de Vries, aan wien het tot nader onderzoek ter hand werd gesteld, geene merkwaardige lezingen daarin gevonden, maar de waarschijnlijkheid van op zulk een wijs nog onbekende stukken te vinden wordt door dezen vond vermeerderd. Ten slotte droeg in diezelfde vergadering Dr. Bergman zijn onderzoek voor omtrent Magdalena Moons in betrekking tot Leidens ontzet. Ook deze bijdrage zult Gij onder de Mededeelingen vinden, waarvoor de spreker | |
[pagina 39]
| |
haar heeft willen afstaan, een navolgenswaardig voorbeeld van hem, die op gevorderden leeftijd ook als Eerelid nog voor de Maatschappij wil werkzaam zijn. Mogen de Mededeelingen van de volgende jaren ook eenige schrijvers buiten Leiden tellen!
Leiden, 15 Juni 1868. W.N. du Rieu, Secretaris. |
|