| |
| |
| |
Bijlage.
(Zie Handd. blz. 36).
Uitnoodiging aan allen, die in landbouw en volksgebruiken belangstellen.
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft van Dr. W. Mannhardt te Danzig, door belangrijke werken over Germaansche mythologie en oude volksgebruiken ook hier te lande gunstig bekend, het verzoek ontvangen om hem behulpzaam te willen zijn in eene wetenschappelijke onderneming, waaraan hij zich sedert vele jaren met envermoeiden ijver heeft toegewijd: het opzamelen, vergelijken en verklaren der sporen van het oude bijgeloof, die nog bij de volken van Germaansche afkomst, en wel bepaaldelijk op het platteland, bij het boerenbedrijf, zijn overgebleven. Uit geheel Duitschland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, en uit Frankrijk, voor zooverre dit nog van Germaanschen invloed getuigt, heeft hij de bouwstoffen reeds zoo volledig als mogelijk was verzameld. Nu wenschte hij die ook uit Nederland bijeen te brengen. Overtuigd van het hooge belang zijner onderneming, ter opheldering van het aloude volksgeloof onzer voorouders uit den heidenschen tijd, hebben de ondergeteekenden, op verlangen der Maatschappij, zich in Commissie vereenigd, om de pogingen van Dr. Mannhardt
| |
| |
aan de belangstelling hunner landgenooten aan te bevelen, en eene geregelde leiding te geven aan de medewerking, die men hem zal willen verleenen. Zij laten hier eene vertaling volgen van de uitnoodiging, waarin Dr. Mannhardt van zijn plan rekenschap geeft en de vragen opsomt, die hij beantwoord wenscht te zien. Tot allen die in staat zijn het antwoord op die vragen, geheel of gedeeltelijk, te geven, zij het beleefde verzoek gericht, hunne inlichtingen bij een der ondergeteekenden te willen inzenden. Maatschappijen en vereenigingen, aan landbouw of oudheidkunde gewijd, gelieven deze uitnoodiging onder hare leden te verspreiden en ons haren gewenschten bijstand te schenken. In Duitschland en het Noorden heeft men Dr. Mannhardt overal met de meeste bereidvaardigheid de behulpzame hand geboden. In het belang der wetenschap durven wij vertrouwen, dat hij die hulp ook in Nederland zal mogen ondervinden.
Leiden, Februari 1868.
M. de Vries, Voorzitter der Maatschappij.
L.A.J.W. Sloet.
J. de Wal.
B.W. Wttewaall.
C.A.X.G.F. Sicherer.
De ondergeteekende, een leerling der gebroeders Grimm, heeft zich het onderzoek van het volksleven tot levenstaak gesteld, en is door de uitgave van wetenschappelijke geschriften (Zeitschrift für deutsche Mythologie und Sittenkunde; Germanische Mythenforschungen; Die Götterwelt der deutschen und nordischen Völker, enz.) sedert jaren werkzaam geweest voor de methodische verklaring van de volksgebruiken en het volksgeloof der Europeesche natiën. Thans houdt hij zich bezig met het verzamelen en in onderlingen sa- | |
| |
menhang beschouwen der landelijke gebruiken (en wel vooreerst inzonderheid met de zoodanige, die op den oogst betrekking hebben), wier oorsprong voor een gedeelte tot de hoogste oudheid opklimt, en die, als de verspreide fragmenten van een groot mozaïekbeeld, stuksgewijze hier en daar tot op onzen tijd in wezen zijn gebleven, maar thans, bij den verblijdenden vooruitgang van den wetenschappelijken landbouw, meer en meer verdwijnen. De Koninklijke Academie der Wetenschappen te Berlijn, aan welke door hem een uitvoerig plan en eene proeve van zijnen arbeid is aangeboden, heeft aan de door hem gevolgde methode hare goedkeuring gehecht, en het hooge belang zijner onderneming erkend. Daar echter veelomvattende en van landstreek tot landstreek volledige bouwstoffen onmisbaar zijn om de critiek in staat te stellen, het beeld van het verledene uit de overblijfselen te herstellen, de beteekenis daarvan met zekerheid te ontcijferen, en met behulp van taalkundige en historische studiën aan ieder afzonderlijk lid zijne juiste plaats aan te wijzen in den samenhang van het geheel, neemt de ondergeteekende de vrijheid, de welwillende ondersteuning van alle belangstellenden voor zijnen arbeid in te roepen. Bij eene onderneming van zooveel gewicht voor de geschiedenis der beschaving, en zoo uitlokkend voor allen, die prijs stellen op de kennis van het volksleven, mag men hopen op de medewerking van velen. Hij durft die met te meer vertrouwen inroepen, daar de zaak, die hij voorstaat, de geheele natie betreft. Van zijnen kant hoopt hij de uitkomsten van zijn onderzoek mede te deelen in een vorm, die hem de deelneming van het beschaafde publiek kan verzekeren, en daarbij tevens in een aanhangsel omtrent de inrichting en den gang van zijn wetenschappelijk onderzoek rekenschap te geven.
| |
| |
Met dit doel verzoekt hij allen, die in het volksleven belangstellen, omtrent de volgende vragen inlichtingen te willen inwinnen, en hem de uitkomsten hunner nasporingen, zooveel mogelijk in alle bijzonderheden, mede te deelen.
1. Bestaan er in uwe landstreek nog bijzondere gebruiken bij het bewerken van den akker, bij het zaaien en mesten, bij den hooi-, koren-, hennep-, vlas- en aardappelenoogst, bij het dorschen, het vlas- en hennepbraken enz., en wel vooral zoodanige, die in de volgende vragen niet genoemd worden? Men wordt verzocht alles mede te deelen, wat men hieromtrent te weten kan komen.
2. Hoe gaat men te werk bij het uitzaaien? Hoe bij den oogst? Wordt het graan door de boeren met de sikkel of met de zicht gemaaid? Wordt het dan terstond opgebonden, of blijft het vooreerst in zwaden liggen? Maakt men, in betrekking hiertoe, onderscheid bij verschillende graansoorten? Let men er op, dat de boer de zicht naar den kant houden moet, waar de wind vandaan komt, en derg.?
3 Wordt het maaien van het graan en het opbinden der schooven door dezelfde of door verschillende personen verricht? (Door mannen en vrouwen? Door vreemde arbeiders?).
4. Bestaan er bij het zaaien nog oude gebruiken en meeningen? Worden b.v. op Palmzondag, Paschen enz. gewijde kruisen of eschdoorntakken in het vlas- of graanveld gestoken, om hagel en bliksem af te weren? Beschouwt men sommige dagen (Maandag, Woensdag, Witte-Donderdag enz.) als gunstig of ongunstig voor het uitzaaien van bepaalde graansoorten? Let men bij het uitzaaien op de maansverandering, op verschijnselen van
| |
| |
de wolken, van het licht enz? En zoo ja, hoe in bijzondere gevallen? Geeft men er acht op, dat de zaaizak door een zevenjarig kind gesponnen moet zijn? Houdt men optochten met heiligenbeelden enz. om het bezaaide veld? Wordt de eerste ploeg met water besproeid? Wordt onder de eerste zaadkorrels iets bijzonders vermengd? Zegt men, dat de zaaier sterven zal, indien hij bij het zaaien eene strook gronds overslaat? Hebben er, bepaaldelijk met betrekking tot het vlas, zinnebeeldige verrichtingen plaats, om te bewerken dat het hoog opschiete?
5. Bestaan er bijgeloovige voorbehoedmiddelen en gebruiken, om het bezaaide veld vrij te houden van rupsen, kevers, muizen en mollen?
6. Bestaan er inzonderheid nog gebruiken bij het maaien der eerste aren op het veld, als b.v. dat men een paar eerste handvol aren kruiselings snijdt? Of dat men de eerste aren door kinderen onder de zeven jaren laat snijden? Wordt de eerste schoof in de schuur gelegd, en voor de muizen bestemd? Wordt er soms nog iets bijzonders mede gedaan?
7. Brengen de maaiers, nadat zij hun werk verricht hebben, en vóór het opbinden der schooven, aan den heer van het land eene oogstkroon, als b.v. een bundel aren? Hoe ziet deze er uit? En wat zegt of zingt men bij het overbrengen daarvan?
8. Bijzondere oplettendheid wordt verzocht voor de volgende vragen:
Bestaan er, inzonderheid bij het maaien der laatste halmen op een graanveld, bij het opbinden der laatste schoof, en het uitdorschen der laatste graanbossen, nog bijzondere oude gebruiken? In vele streken van Zuid- en Noord-Duitschland geeft men aan de laatste schoof de gedaante van een dier, of men
| |
| |
versiert ze met het houten beeld van zulk een dier. Naar gelang der verschillende landstreken is het nu eens een zwijn, een wolf, een bok, een haan, een haas of eene koe, en de laatste schoof bekomt zelfs daarnaar een naam, als b.v. ‘het roggezwijn, de halmbok, de wolf, de haan, de haas’ enz. In den laatsten vlasbundel wordt somtijds eene levende pad gebonden. In andere gewesten, van Schotland en Engeland af door geheel Duitschland tot aan de Slavoonsche streken in het Oosten, maakt men van de laatste schoof eene pop in menschengedaante, nu eens een man, dan weder eene vrouw voorstellende, somtijds met kleederen getooid, dikwijls alleen met bloemen en linten, of ook wel zonder opschik, alleen met ruwe aanduiding van hoofd, armen en geslachtsdeelen. Deze pop draagt verschillende namen, als: eng. Harvestdame, Maiden, Kirndolly, Kirnbaby; duitsch Kornmutter, grosze Mutter, Weizenbraut, Haferbraut, der Alte, die Alte, die alte Hure, das Kornmännchen, enz. Hij, die de laatste halmen maait, of de laatste schoof bindt, moet de graanpop vervaardigen. Men roept hem toe: ‘In de schoof zit de bok, de haan enz,’ ‘hij heeft den Ouden, en moet hem behouden.’ De pop wordt hoog op den korenwagen naar de schuur gevoerd, en daar herhaaldelijk met water begoten. Bij het uitdorschen wordt uit den laatsten bundel dikwijls weder zulk eene pop gemaakt, en deze wordt dan door den persoon, die bij het dorschen den laatsten slag heeft gegeven, bij een buurman, die nog niet gedorscht heeft, op de deel geworpen. Die persoon zelf wordt, in eene schoof gebonden, op eene kar door het dorp rondgevoerd. Er volgt dan een feestmaal, waarbij somtijds de pop nog eens verschijnt, maar nu op tafel in de gedaante van een gebak. Elders weder wordt de laatste schoof Glücks-
| |
| |
korn, Stamm, Muttergarbe, Vergôdendêl, Rätschvogel, Hörkelmay enz. genoemd.
Zijn nu dergelijke gebruiken ook in uwe streken nog in zwang, al ware het alleen stuksgewijze? Hoe noemt men de laatste schoof? Wat roept men hem toe, die ze opbindt, of die de laatste halmen maait? Wordt de pop na den oogst van elke veldvrucht gemaakt (rogge, gerst, tarwe, erwten, haver, aardappelen enz.)? Wordt in de laatste schoof een steen gebonden? Eene kleine afbeelding der graanpop zou wenschelijk zijn. En wat geschiedt met de pop op het erf?
9. Somtijds blijft de laatste of de eerste schoof of vlasbundel op den akker staan, zooals men zegt, voor den Wôd, voor de Schauerjungfrauen, de Dwergen, het Bergmannetje, de Kloosterbroeders, den Bedelaar enz. Op sommige plaatsen wordt zij dan wel met bier of wijn besproeid. Oak blijft wel eens een gedeelte van het graan of een hoek van het veld onafgemaaid voor de armen. Zijn wellicht zulke gebruiken ook bij u in zwang? In dat geval wordt bericht verzocht omtrent de bijzonderheden, die daarbij plaats hebben.
10. In sommige streken maken de arbeiders gebruik van het recht, om den boer zijn kool in den tuin af te snijden, als hij hen bij het inbrengen van het laatste voer koren niet onthaalt. Wanneer een wagen met koren onder het naar huis rijden omvalt, worden er bijzondere gebruiken in acht genomen. Weet men in uwe streek ook van dergelijke dingen?
11. Hier en daar wordt, nadat er met het maaien een begin gemaakt is, de Austbalje of het bonte water gemaakt, d.i. een bos klissen wordt met kruisbessen en aalbessen in eene tobbe met water gelegd, en alles te zamen met brandnetels van de grootste soort toegedekt,
| |
| |
waarna de aanwezigen om strijd hun best doen, om de vruchten er uit te halen. Ook bij u? En hoe gaat het er bij toe? Wordt er een rijmpje bij opgezegd? En hoe luidt dat?
12. Wordt, te gelijk met ‘het brengen van den Ouden,’ of alleen en buiten dat, door de arbeiders op het einde van den oogst eene oogstkroon (tarwekroon enz.) gebracht? Welke bijzonderheden hebben daarbij plaats? Wat zeggen of zingen de lieden daarbij, of wat wenschen zij daarbij aan hunnen landheer en diens familie, of aan andere personen? Hebben er ouderwetsche dansen bij plaats? Men wenscht zoo mogelijk eene nauwkeurige opteekening van hetgeen er bij gezegd of gezongen wordt, in de taal of den tongval van het volk.
13. Op welke wijze wordt het oogstfeest, de oogstmaaltijd, op de hofstede gevierd? Draagt het nog andere namen, als b.v. Austhochzeit (oogstfeest), Sichellöse, Drischelhenkete (ophangen der dorschvlegels), Stoppelgans, Haan, Wodelbier enz.? Welke soorten van spijzen en dranken worden er bij opgedischt? Op welken tijd heeft het feest plaats? Wordt het ook soms te gelijk met de kermis gevierd? Houdt ook bij u met dit feest het tweede ontbijt voor de knechts en meiden op gedurende den winter?
14. Wanneer en hoe wordt bij u voor den gelukkigen afloop van den oogst in de kerk gedankt? Worden er ook nog andere godsdienstige feesten gevierd, op den landbouw betrekking hebbende?
15. Bestaan er bij het zaaien en oogsten nog in het bijzonder kerkelijke en Christelijke gebruiken, b.v. om het zaad in naam der H. Drieëenheid uit te strooien, bij den oogst op het land gemeenschappelijk te bidden, bij de Communie of de bediening van het Avondmaal na den
| |
| |
oogst eenige korenaren met wat geld op het altaar te offeren, enz.?
16. Hoe luidt de groet bij den oogst?
17. Worden er na den oogst vreugdevuren ontstoken?
18. Zijn er ten opzichte van den oogst, en voornamelijk ten opzichte van de laatste schoof, bijgeloovige begrippen in omloop, als b.v. dat men van de laatstgenoemde met Kerstmis of in de lente iets aan het vee in de krib moet geven, ten einde het te beter te doen gedijen? Dat hij, die de laatste schoof bindt, in het volgende jaar zal trouwen of sterven? Bestaan er mondelinge overleveringen (sprookjes of sagen), op zaaien, oogst en zaaiveld betrekking hebbende?
19. Heeft het volk eene eigenaardige uitdrukking voor het golven van het koren, door den wind veroorzaakt (b.v. ‘het wilde zwijn loopt in het koren,’ ‘de wolven zitten elkander in het koren na,’ ‘het koren wolkt, werkt,’ enz.)?
20. Heeft men eene bijzondere spreekwijs, om de kleine kinderen van het loopen in het koren af te houden, b.v. ‘de Korenmoeder, de Baba enz. zit in het koren, en drukt de kinderen aan hare ijzeren borst;’ ‘de wolf zit in het koren,’ enz. Men verzoekt naauwkeurig op te geven, hoe dergelijke uitdrukkingen in de taal of den tongval van het volk luiden.
21. Weet het volk nog het een en ander meer omtrent de Roggemoei (Roggenmuhme), Korenmoeder enz. te vertellen? Of van eenige andere vrouw of van mannelijke wezens, die zich in het koren vertoonen? Vertelt men van een vrouwelijk spook, dat omstreeks het middaguur door het zaaiveld wandelt? (Enongermûr? wend. Pripolnica?). Wat wordt er van verhaald? Bestaan er sprookjes van huilende zuigelingen, die in het koren ge- | |
| |
vonden zijn? Spreekt men van Heiligen, helden, enz., die, door de velden stappende, het koren vruchtbaar maakten?
22. Zijn u uit uwen omtrek sprookjes bekend van den vliegenden draak, van dwergen, kaboutermannetjes en heksen, die den boer het koren van het veld stelen en het, door de lucht vliegende, naar anderen brengen? Weet bij u het boerenvolk van het geloof aan den Pilwis, Bilmesschnitter of Bilsenschnitter (bilzenmaaier), een demonisch wezen of toovenaar, die, naar men zegt, met kleine sikkels aan de voeten gewapend, door het pas rijpend korenveld gaat, en de aren afsnijdt, waarna de helft der opbrengst in zijne kast vliegt?
23. Zijn er weervoorspellingen bij het volk bekend, den groei van het koren betreffende? b.v. ‘Wanneer de de wolf in Mei in het zaaiveld ligt, dat belooft een rijken oogst.’
24. Laten sommige vrome lieden van den ouden stempel de laatste vrucht van de vruchtboomen aan den boom? of een handvol meel in de kast?
25. Draagt het zoogenaamde Moederkoren (secale cornutum, fr. ergot) nog andere namen bij het volk, als b.v. Korenmoeder? Roggemoeder? Wolf? Hazenbrood?
26. Zijn er in het dialect van het volk dieren, wier namen aan het koren ontleend zijn? Gelijk b.v. de veenmol (gryllus gryllotalpa) Kôrnwolp heet; een zekere nachtvlinder: Kornvögelchen (korenvogeltje); en de rups daarvan: Kornwolf (korenwolf), Kornmade (korenmade); de juffertjes: Kornjungfer, Kôrnmôder; de langpootige korenspin (hooiwagen): Habergeisz (havergeit); de kleine nachtuil (strix aluco): Habergeisz (havergeit); de watersnip (scolopax gallinago): Haverbock, Habergeisz (haverbok, havergeit)?
| |
| |
27. Bestaan er gebruiken en bijgeloovige begrippen, met zaaien en oogsten in verband staande, die met kerkelijke feesten (Vastenavond, Witte-Donderdag, Paschen, Pinksteren, Johannes den Dooper, en voornamelijk de Kerstdagen) samenhangen? b.v. dat men in den Kerstnacht de sterren tellen moet; zooveel sterren men tellen kan, zooveel mandel (d.i. 15 stuks) schooven zal men inoogsten. Of bestaat het gebruik, zich in den Kerstnacht op ongedorscht erwtenstroo te rollen, buiten in het winterkoren te loopen, en dergelijke, ten einde daardoor de opbrengst van het volgende jaar te verhoogen? Loopt er in de Kerstdagen, op Vastenavond enz., een Erbsenbär (erwtenbeer) of eene Habergeisz (havergeit) enz. rond, of andere in stroo gewikkelde gedaanten? En wat vertelt men daarvan?
28. Zijn er spreekwijzen, kinderspelen enz., waarin het woord korenbok of roggewolf enz. nog voorkomt? Hoe luiden die? Vindt men nog ergens het geloof, dat de Korenwolven de zonen der Korenmoeder zijn? dat de zielen der kinderen, die de Korenwolf opvreet, moeten ronddwalen totdat het koren binnengehaald is? Of iets dergelijks?
29. Zijn er eigenaardige uitdrukkingen voor winden en wolkenbeelden, als b.v. Stepke, Sauzagel (varkenstaart), Schweinedreck, voor dwarrelwind; Bullkater, Ossen, Schaapjes, Grummeltôrn, voor wolken? Gooit men bij wind of hagel meel uit het raam? Zoeken ouderwetsche lieden nog bij aanhoudende droogte regen te verwekken, door met loof opgeschikte personen met water te begieten?
30. Is het gebruikelijk, den landheer, als hij in den oogst voor het eerst op het land komt, of vreemden die het bezoeken, met een korenband te binden? Wat zegt
| |
| |
men daarbij? Of is er iets anders in gebruik, om van bezoekers bij gelegenheid van het maaien een drinkgeld te krijgen?
31. Komt gedurende den oogsttijd of op andere tijden bij u het hanensabelen voor?
32. Bestaat of bestond bij bruiloften het gebruik, aan de bruid korenaren te overhandigen, graankorrels in de schoenen te leggen, of iets dergelijks?
33. Werd of wordt nog bij het dorschen een ongeoefende voor den gek gehouden, b.v. om hem uit te sturen om een windzak te gaan halen?
34. Men verzoekt opgave van hetgeen eertijds in gebruik was, en wat er thans nog van over is?
35. Men verzoekt den naam en de ligging (provincie, district) op te geven van de plaatsen, waar de bovengenoemde gebruiken voorkomen.
Dr. Wilh. Mannhardt, Privaatdocent aan de Hoogeschool te Berlijn, thans te Danzig (Heumarkt 5).
|
|