Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1860
(1860)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
I.De Secretaris der Maatschappij doet vervolgens Verslag der Handelingen sedert de laatstgehouden Jaarlijksche Vergadering. Het luidt als volgt:
M. HH. geëerde Medeleden!
Terwijl Gij die gewoon zijt onze jaarlijksche vergaderingen bij te wonen, telken jare, of althans meestal jaarlijks, eenen anderen begroet die als Voorzitter uwe vergaderingen leidt; terwijl ieder hunner U op zijne wijze onderhoudt over het belang der nederlandsche Letteren of hare uitzigten voor de toekomst, of wel over den gang van die bijzondere wetenschappen, die ons boven andere genootschappen ter harte gaan; terwijl uit die aangename afwisseling eene schoone overeenstemming geboren wordt, ziet gij daarentegen als uwen geheimschrijver altijd denzelfden persoon optreden, die heden reeds voor de 22e maal U de korte schets hoopt te leveren, waaruit zijn verslag, volgens het 1e punt van den Beschrijvingsbrief bestaan moet. De nieuwheid van den vorm ontbreekt er aan; de steller heeft dus in dit jaar alweder aanspraak op uwe toegevendheid.
Met opzigt tot onze Vergaderingen, zoo de Maandelijksche, als de Bestuurs-Vergaderingen, deze zijn van october 1859 tot mei jl. geregeld gehouden; elk | |
[pagina 22]
| |
dier Collegiën kwam achtmalen bijeen. De maandelijksche bijeenkomsten werden door een gemiddeld aantal van 18 leden bijgewoond; een personeel dat wel wat hooger zijn mogt; doch pligt gaat voor genoegen en de ambtsbedieningen trekken in onzen zoo werkzamen tijd vaak af van de letterkundige bijeenkomsten. Wat het Bestuur betreft; de vacature daarin door het uittreden van den Hgl. de Vries veroorzaakt, was, door uwe eigene keus, met den Hgl. Kuenen aangevuld. In de vergadering van october werd uit de gezamenlijke Bestuurders Janssen, van Iterson, Kist, Fruin en Kuenen, tot Voorzitter Dr. Janssen bij voortduring ook dit jaar gekozen. Nu vleide het Bestuur zich, voor uwe veelvuldige belangen, M.H., zonder groote moeite te kunnen waken. Doch, wie zijn wij, menschen van éénen dag! De oudste onzer in levensjaren, wel is waar, doch die desniettemin nog zoo krachtvol scheen, de Hoogleeraar Kist werd ons na eene ongesteldheid van zeer weinige dagen op d. 21en dec. ontruktGa naar voetnoot+. Wat hij in andere betrekkingen was, hebben anderen elders reeds als om strijd gemeld. Bij ons was hij twee malen, en wel van 1847-49 en van 1856-59 Bestuurder, en bekleedde in 1848, 1849 en 1858 het Voorzitterschap. De tegenwoordige Voorzitter bragt in de naastvolgende maandelijksche vergadering van Januarij, niet minder dan zoo even, hulde toe aan zijne veelvuldige verdiensten jegens de Maatschappij, die hij zoo vaak op de vruchten zijner kennis, zoo in hare vergaderingen als in hare Werken vergast | |
[pagina 23]
| |
had. Nog nimmer was een fungerend Bestuurder ons door den dood ontnomen. Tijdelijk moest in zijne openstaande plaats voorzien worden. Hij had trouwens zitting tot d.j. 1861. De vergadering van januarij koos daarop tijdelijk Prof. Scholten. Uwe vergadering moet definitivelijk hierin voorzien. - De Bestuurder die op zijne eigene beurt dit jaar moet aftreden is Dr. Janssen. Gij zijt geroepen hem zoo straks uit een aangeboden dubbeltal te doen vervangen. De door U in het vorig jaar gekozen leden der Maatschappij, hebben op één na allen de benoeming aangenomen; zelfs die in onze koloniën zich bevinden hebben voor het meerendeel reeds hun lidmaatschap aanvaard. Het aantal onzer leden is dit jaar door de geheerscht hebbende ziekten op aanmerkelijke wijze verminderd. De Voorzitter heeft reeds van deze treffende verliezen gewaagd. De candidaten-lijst, geschikt om hunne ledige plaatsen weder aan te vullen, ligt voor U. Volgens een voorstel, in de Resumtie-vergadering des vorigen jaars geopperd, en later in een besluit veranderd, begreep men dienstig te zijn achter de voordragt der Candidaten ook den naam des Voorstellers te doen drukken. In den loop van dit jaar zijn door de zorg van de U bekende uitgevers de zesde en zevende aflevering van Maerlants Spiegel tot stand gekomen en zal de achtste welhaast gereed zijn; de onderneming is dus meer dan ten halve voltooid. Daarenboven hebt gij het bundeltje der Handelingen en der Levensberigten ont- | |
[pagina 24]
| |
vangen. De laatstgenoemde bijdragen, de hulde aan onze ontslapenen, zijn stukken die bestendig onzen opregtsten dank aan de geëerde Schrijvers daarvan billijk vorderen. Mogt er echter eene spoediger inzending der necrologiën plaats grijpen, wij zouden telken jare schielijker met het boekdeeltje gereed zijn. Enkele geschenken voor de Werken kwamen ons toe: ons thans overleden medelid de Wind gedacht onzer in zijne laatste ziekte, daar hij twee fragmenten uit den ridderromen Malagys in 't m.n.l., ons deed geworden: stukken in boekenbanden van het Middelburgsch Stads-Archief aangetroffen, en door hem langen tijd bewaard, in de hoop of er terzelfder plaatse nog meer mogten gevonden worden. Nu bood hij, negen jaren na de vondst, ze ons voor onze Werken aan. Nadat de Commissie voor Taalkunde ze had onderzocht, werd de uitgave in het eerstvolgend stuk der Werken goedgekeurd en vastgesteld. Ook werd door het lid Noordziek ons dezen winter een uitvoerig hds. opstel in het fransch toegezonden, loopende over het groot nadeel voor de aanspraken van Nederland op de eer van de uitvinding van de boekdrukkunst ontstaan door de omstandigheid dat een exemplaar van de Biblia pauperum, vroeger toebehoord hebbende aan Petrus Scriverius, gekocht door Czar Peter den Groote en naar St. Petersburg opgezonden, verward is met een afdruk van den Spiegel onser behoudenisse (nederl. uitgave); welke verwarring, nimmer opgemerkt, door hem in het licht gesteld en de zaak alzoo op het juiste standpunt | |
[pagina 25]
| |
teruggebragt is. Het opstel kon niet nalaten de belangstelling van het Bestuur te wekken, doch de uitvoerigheid des opstels schrikte ons af. De schrijver heeft, op het daartoe tot hem gerigt verzoek, ons toegezegd het in meer verkorten vorm en in de taal in onze Werken steeds gebezigd, voor deze laatste te willen gereed maken. Belangrijk is het thans in vollen gang zijnde systema van ruiling met de in- en buitenlandsche Bibliotheken en Genootschappen. Gelijk buiten onze Maatschappij eene afzonderlijke Commissie op ruimer schaal deze zaak in de residentie behartigt, zoo doen wij het in beperkter kring. Wij zenden gewoonlijk aan een 50 à 60-tal Genootschappen onze Handelingen en enkele deelen onzer Werken toe, en ontvangen van hen daarentegen hunne jaarlijks verschijnende geschriften. Het aantal dier Genootschappen en Bibliotheken vermeerdert nog telkens. Doch ik zou vreezen door de vermelding dezer geschenken op het grondgebied van mijnen ambtgenoot, onzen ijverigen Bibliothecaris te komen, en meen mij dus zorgvuldig hiervan te moeten onthouden. Wilt gij liever iets hooren van het behandelde in onze maandelijksche vergaderingen? Het best doorloop ik daartoe die bijeenkomsten met U naar de rij af. In october hield de Voorzitter Janssen de vergadering bezig met mededeelingen van onderscheiden aart, wier bouwstoffen meest alle op zijne buitenlandsche reis van den ll. voorzomer in Duitschland, Hongarijen en Zwitserland verzameld waren, als: over | |
[pagina 26]
| |
boeken en hdss., uit een taalkundig oogpunt of om hunne oudheid merkwaardig. In de vergadering van november gaf hij eenige mededeelingen uit zijn reisjournaal door Saksen en Bohemen. In dezelfde bijeenkomst deelde het lid Elsevier, onze stedelijke Archivaris, iets mede over de geschiedenis der Leidsche Fransche Courant van hare oprigting af omstreeks den jare 1677 door Jean Alexandre de la Fond tot aan hare verandering in nouvelles extraordinaires de divers endroits door Etienne Luzac. De oud-Bestuurder de Wal sprak in die Vergadering ook over een en ander werk, met het oog op de oplettendheid die vreemdelingen schenken of schonken aan de nederlandsche letterkunde, geschiedenis en plaatsbeschrijving. In december werd, behalve een nog ongedrukt levensberigt van een overleden lid bij monde van den Secretaris, door den Bestuurder Fruin voorgedragen het grootste deel van eene destijds nog niet verschenen beoordeeling, door hem gemaakt van Lothrop Motley's werk over de opkomst der Nederl. republiek, in 't bijzonder over de door den Amerikaanschen schrijver voorbijgeziene dieper liggende oorzaken van den opstand, - oorzaken reeds bestaande vóór het vertrek van Philips (1559). In de eerste vergadering dezes jaars (januarij) hield ons de Bibliothecaris te Winkel bezig met de spelling der woorden heir, hair, air, meir, doir, oir, aan de algemeene taalregels getoetst. Waarop de schrijver van dit jaarverslag hem verving door te spreken over den nederlandschen reiziger Joan Nieuhoff (1618-1672), meer bijzonder als dichter en teekenaar, | |
[pagina 27]
| |
toegelicht zoo door een onuitgegeven gedicht van zijne hand, als door kaarten, teekeningen en portretten. De Heer te Winkel sprak andermaal in de volgende vergadering van februarij, en wel ten betooge ‘dat de Grammatica den naam van wetenschap in de strenge beteekenis van het woord niet verdienen zal, zoolang zij het volgende grondbeginsel niet heeft toegepast: ‘een woord heeft onmiddelijk slechts betrekking tot eene voorstelling van den geest, en alleen middelijk tot het voorgestelde buiten ons.’ Een voorstel van Dr. Fruin (dienzelfden avond) liep over de vervaardiging van een register in den smaak van het Duitsche van den Heer Koner te Berlijn, te vervaardigen uit de Nederlandsche tijdschriften en genootschapsverhandelingen; waaromtrent wij verwijzen tot het straks medetedeelen jaarrapport van een onzer Commissiën. In de maand maart kwam het lid Koenen zijne rede voordragen over A.R. Vinet, als Christen Wijsgeer en Letterkundige, en bepaalde ons bij 's mans invloed op tijdgenoot en nakomelingschap. De vergadering van april deed ons uit de mond van den oud-Bestuurder de Wal zijne voordragt hooren over de regtskundige beteekenis van sommige woorden in de costumen, keuren en plakkaten uit het tijdperk van de republiek der Vereenigde Nederlanden, door meer dan tachtig voorbeelden opgehelderd. De bijeenkomst der maand mei was uitsluitend aan het voorbereidende voor uwe tegenwoordige bijeenkomst gewijd. Van de rapporten door die vergaderingen aan uwe | |
[pagina 28]
| |
beide Commissiën toevertrouwd, zal in de jaarrapporten der Commissiën zelve vermelding geschieden. Prijsverhandelingen hebben we dit jaar weder niet mogen erlangen. De tijden schijnen er niet gunstig voor. Twee nieuwe prijsvragen worden in den voor U liggenden brief van beschrijving tot U gebragt. In de vorige jaarsvergadering zijn eenige aanmerkingen geopperd over den titel of den naam onzer Vereeniging: (Maatschappij der of van N.L.) Deze zaak, der Taalcommissie aanbevolen, heeft in de vergadering van maart een gemotiveerd rapport uitgelokt, dat bij 't Bestuur goedgekeurd en overgenomen, U straks ter overweging zal voorgelegd worden. Bewijzen van hoogachting of onderscheiding zijn uwer Maatschappij in dit jaar van ettelijke Genootschappen of Vereenigingen toegekomen. In december ontvingen wij de kennisgevende missive van het landhuishoudkundig Congres, in deze maand junij te Amersfoort te houden; in februarij eene noodiging om bij de voordragt van een deel van Vondels Lucifer in de Leidsche Rederijkkamer, die zijnen naam draagt, op den 17 februarij tegenwoordig te zijn; in april eene missive van het Congrès archéologique de la France, tegen den 16 augustus e.k. te Duinkerken. Ook eene voor het Nederl. Taalcongres te 's Hertogenbosch, tegen de maand september aanstaande. Beide laatste noodigingen zijn nog in de toekomst, en wij verwijzen er diegene onzer medeleden heen, die gaarne Congressen bijwonen en gretig wenschen hunne vruchten te smaken. | |
[pagina 29]
| |
Het jaarlijksch aanzoek over den toestand onzer inrigting kwam van wege den Leidschen Gemeenteraad, gelijk in vroegere jaren, ook nu (in febr.) tot ons. Ook rigtte de Commissaris van Z.M. onzen Koninkl. Beschermheer, voor de provincie Zuid-Holland, bij missive van 20 december jl. eene aanschrijving tot ons, om nopens onze Maatschappij, hare instelling, den tijd daarvan, haar doel, het aantal zoo van de leden des Bestuurs als van die der geheele Maatschappij onderrigt te worden. Wij hebben niet geaarzeld aan het tweede zoowel als aan het eerste aanzoek naar ons vermogen te voldoen. Het Ministerie van Binnenlandsche Zaken had de welwillendheid om, gelijk in vroegere jaren, zoo ook nu bij herhaling aan onze Bibliotheek enkele boekwerken te schenken, waarvan het jaarlijksche rapport van den Bibliothecaris ook thans de dankbare bewijzen bevat. Ook werden we in de maand januarij van dit jaar door een bewijs van vertrouwen van wege Z.M., onzen Koninklijken Beschermheer vereerd, dat wij op prijs stellen, te weten: om ons oordeel te vernemen over de letterkundige waarde van een aan Z.M. door een buitenlandsch geleerde aangeboden boekwerk. Wij hebben ons gehaast in dezen aan dit Koninklijk verlangen naar ons vermogen te beantwoorden. En het is hiermede dat wij heden dit ons rapport besluiten.
1 junij 1860. J.T. Bodel Nijenhuis, Secretaris. |
|