Den Italiaenschen quacksalver, ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy
(1708)–Anoniem Den Italiaenschen quacksalver ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy– AuteursrechtvrijOp de Stemme: Van Trompet en Marijn.Men hoort den trommel slaen,
Op der Hollandtsche baen,
Dat men ten strijd sal gaen,
Om Vranckrijck t’atakeere,
Sa vecht van nu met spoedt,
Strijdt voor ‘t Oranjen bloedt,
Op dat gy mooght flooreeren.
Keur-Vorsten t’alle kant,
Doet Vranckrijck weederstant,
En jaeght hem uyt u Lant,
Wilt ‘t Keyser-rijck bewaren,
Dat vry het stael gereet,
Want hy daer al blockeert,
Veel Steeden komt vervaren.
| |
[pagina 74]
| |
Spies heeft hy in pasant,
Genomen in Duytslant,
En heeft het noch beplant,
Met twee duysent Soldaten,
Heeft hy de Stad beset,
Heel duytslant staet verplet,
Wat sal ‘t hem mogen baten.
Want ‘t is snu op de handt,
Den vreede met duytslant,
Al met den Turck pleysant,
Om dat hy komt braveeren,
Al in het Duyts gebiet,
Dat den Keyser verdriet,
Wilt hem doen retineeren.
Koninck van Spanjen goet,
Vreeckt oock ‘t onnosel-bloedt,
Aen Vranckrijck metter spoet,
Dat in de Nederlanden,
Al van het Fransch gebroet,
Gestort is metter spoet,
Door Moorden en door branden.
Den Leeuw al van Hollandt,
Sal hem houden constant:
Oranjen voort geplant,
In ‘t hert van veel Soldaten,
Die voor het Vaderlant,
‘t Stael nemen in de handt,
Haer leven willen laten.
Sa komt nu oock te veldt,
Lottering gy vroomen heldt,
U tegen Vranckrijck stelt,
En wilt oock pretenderen,
U Vaders Hartogdom:
Dat den Haen wederom,
Daer uyt wil retireren.
Sa komt van alle kant,
Van Oost en Zuyd-Hollandt:
Komt mede heel Brabant,
Laet Standers, Trommels roeren:
Neemt Sabels in de handt,
Strijdt voor ons Vaderlandt,
Om oorlog te voeren.
| |
[pagina 75]
| |
Sa Constapels met macht,
Toont met vroome kracht,
Den Franschen haen verwacht:
En wilt dan lustig donderen;
Al met het Grof Canon,
Tegen Louis Bourbon,
Dats ‘s haer mogen verwonderen.
Mijn Zeeuwen met verstant,
Strijdt mee voor ‘t vaderlandt,
En komt gelijckerhant,
Met al u oorlogs-magten,
Van kruydt ende van loot,
En schroom niet voor de doodt,
En wilt geen vyant achten.
Mijn Vriesen kloeck van aert,
Die noyt en zijn vervaert,
Sa nu geen moeyten spaert,
Om buyten roof te halen,
Van ‘t vyantsche gebiedt,
Sa toont nu g’en verdriet,
Ick sal u ‘t wel betalen.
Sa sa Matrosen al
Aen boort met groot getal,
En steeckt nu van de wal,
En wilt de Zee bevrijen,
voor al ‘t vyants gespuys,
En dondert met gedruys,
Godt wil ons al bevrijen.
|
|