Indische Letteren. Jaargang 37
(2022)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
Wie was Dé-Lilah?
| |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
Publicatie Joop van den Berg.
Particuliere collectie. | |||||||||||||||||||
Het verhaal van Joop van den BergDé-Lilah was het pseudoniem van Lucy van Renesse. Volgens Van den Berg was zij de Indo-Europese echtgenote van een rijke Deli-planter. Ze was weliswaar moeder van een groot gezin van vijf kinderen, maar werd omringd door bedienden, die haar bijna al het werk uit handen namen. Daardoor had zij tijd genoeg voor haar hobby: schrijven. Van den Berg ontleende deze feiten aan haar werk en met name aan een door haar geschreven reisverhaal, Mevrouw Klausine Klobben op Java (1899). Het boek is geschreven door Dé-Lilah op grond van een dagboek dat werd bijgehouden door een zekere Klausine Klobben, in de tekst meestal aangeduid als Sientje, een vrouw die over Java reist. Deze Sientje is de verteller en een alter ego van de auteur. Zij verklaart in het boek dat wat zij over haar reis en zichzelf schrijft, waarheidsgetrouw is. Om die reden leest Van den Berg verschillende passages als autobiografisch, wat samen met gegevens uit haar romans en verhalen en enkele externe bronnen leidt tot de volgende reconstructie van haar leven. Lucy van Renesse is volgens Van den Berg omstreeks 1850 in Probolinggo (op Oost-Java) geboren uit het huwelijk van een Europese vader en een Javaanse moeder. Over haar moeder is niets bekend, haar vader was na machinist te zijn geweest op de grote vaart | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
administrateur geworden van een suikeronderneming op Oost-Java. Op jeugdige leeftijd ging Lucy voor haar schoolopleiding naar Nederland en ze keerde rond haar zestiende jaar weer terug naar Indië, waar zij trouwde met een administrateur van een tabaksplantage. Zij verhuisde met hem naar Deli aan de oostkust van Sumatra, waar ze tussen 1897 en 1901 - in krap vijf jaar - vier lijvige romans, een verhalenbundel en een reisboek schreef, samen goed voor ongeveer tweeduizend pagina's. Na 1901 werd er niets meer van of over de schrijfster vernomen. In het archief van haar uitgever, H. Honig te Utrecht, dat door Iris van Daalen van antiquariaat Acanthus te Utrecht van de ondergang was gered, ontdekte Van den Berg nog enkele onuitgegeven manuscripten.Ga naar eindnoot7 Hij vermoedt dat Honig geen brood meer zag in nieuwe uitgaven van Dé-Lilah en dat zij daarom met schrijven is gestopt. Waarschijnlijk, veronderstelt hij, zal zij ‘rijk geworden aan de miljoenen van Deli haar oude dag gesleten hebben in een kapitale villa in Den Haag, Arnhem of het Gooi.’Ga naar eindnoot8 Darja de Wever was in 2003 de eerste die vraagtekens zette bij het levensverhaal zoals dat door Van den Berg geschetst werd. Kon je de auteur en het personage Klausine Klobben uit het reisverhaal wel aan elkaar gelijkstellen? Uit een serie artikelen die vanaf 1900 in De Echo, Weekblad voor dames in Indië waren verschenen, viel op te maken dat Dé-Lilah rond die tijd een taleninstituut in Tokio, Japan, leidde. Er moest, concludeerde zij, nog heel wat onderzoek worden verricht voor ‘het mysterie Dé-Lilah’ was opgelost.Ga naar eindnoot9 Toch zou ook na deze kritiek van De Wever en zelfs na het artikel van Intveld het verhaal van Joop van den Berg nog voor waar worden aangenomen.Ga naar eindnoot10 Dankzij Intveld weten we dat de meisjesnaam van Lucy van Renesse Johnston was en ook hoe haar vader en kinderen heetten. Met behulp van een groot aantal krantenberichten die via Delpher toegankelijk zijn, de gedigitaliseerde Almanakken, Naamlijsten en Adresboeken van Nederlands-Indië en enkele genealogische websites, is het mogelijk om haar leven nu een stuk nauwkeuriger en gedetailleerder in beeld te brengen. | |||||||||||||||||||
Geboorte en jeugd van Lucy JohnstonLucy Johnston werd geboren op 6 april 1862 in Grissee (Gresik), een voorstad van Soerabaja.Ga naar eindnoot11 De naam van haar moeder is niet bekend; zij zal een inheemse of Indo-Europese vrouw geweest zijn, met wie haar vader ongehuwd samenwoonde. Haar vader was John Johnston. Volgens sommige bronnen kwam hij op 8 augustus 1843 in Batavia ter wereld als zoon van de arts William Woods Johnston (1813-1883).Ga naar eindnoot12 Deze William was een Schot, geboren in Edinburg.Ga naar eindnoot13 Wanneer hij in Indië is aangekomen, is niet bekend; de eerste keer dat zijn naam in de Almanak en naamregister van Nederlandsch-Indië voorkomt, is in 1844. Uit krantenberichten blijkt dat hij tot eind 1857 praktijk hield in Batavia en woonde aan de ‘zuidzijde’ van het Koningsplein, in een huis met een ‘ruime tuin en stalling voor 16 paarden en goed voorzien van bedienden’. Op 26 januari 1858 verliet hij de kolonie.Ga naar eindnoot14 | |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
Roode Brug te Soerabaja, foto Woodbury & Page vóór 1880. Collectie UB Leiden/KITLV.
John Johnston heeft - waar is niet bekend - een opleiding gevolgd tot werktuigbouwkundige. In november 1859 komt zijn naam voor de eerste keer voor in de Java-Bode als een van de vertrekkende passagiers van Batavia naar Soerabaja. Bij zijn naam wordt vermeld dat hij ingenieur is. Als hij in 1843 geboren is, is dat onwaarschijnlijk, omdat hij dan pas zestien jaar oud zou zijn.Ga naar eindnoot15 Waarschijnlijker is dat hij in 1833 in Rembang geboren is, want als hij in 1894 overlijdt, is hij volgens de Burgerlijke Stand van Soerabaja zestig jaar.Ga naar eindnoot16 In dat geval zou hij in november 1859 zesentwintig jaar zijn geweest, een leeftijd die beter past bij een afgestudeerd ingenieur. Want het beroep klopt: in 1870 wordt hij als ‘werktuigkundige’ benoemd tot lid van het thans nog steeds bestaande Koninklijk Instituut van Ingenieurs.Ga naar eindnoot17 Onduidelijk is wat Johnston tussen 1859 en 1865 heeft gedaan. Uit berichten over vertrekkende en aankomende passagiers blijkt dat hij af en toe tussen Batavia en Soerabaja reist en soms ook verder naar Singapore.Ga naar eindnoot18 In 1862 woont hij in Grissee, waar zijn dochter Lucy geboren wordt. Doordat hij aangifte doet van haar geboorte, krijgt zij de status van Europese.Ga naar eindnoot19 In 1864 wordt het huis waar hij dan woont, te huur gezet en vertrekt hij naar Pasoeroean, waar hij de ‘Constructie Winkel Bromo’ opent. In een advertentie, die verschillende keren in diverse kranten wordt herhaald, maakt hij suikerfabrikanten erop attent dat zijn bedrijf machines voor de suikerindustrie kan maken, repareren en indien nodig ook in Europa bestellen.Ga naar eindnoot20 | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
Advertentie in de Java-Bode van 22 april 1865.
Op 10 mei 1867 - Lucy is dan vijf - trouwt haar vader in Pasoeroean met een Nederlandse vrouw, Wilhelmina Louisa van Vollenhoven. Vrijwel meteen na het huwelijk verkoopt Johnston zijn zaak in Pasoeroean en vestigt zich met zijn gezin in Cheribon, waar hij zijn werk als werktuigbouwkundige voortzet.Ga naar eindnoot21 Het roept de vraag op of dit het moment was waarop hij de moeder van Lucy teruggestuurd heeft naar de kampong. Het huwelijk met Wilhelmina van Vollenhoven is van korte duur. Nadat zij in september is bevallen van een doodgeboren kind, sukkelt ze met haar gezondheid. In 1872 verhuizen ze naar Soerabaja, waar Wilhelmina op 19 november 1872 ‘na lang en smartelijk lijden’ overlijdt.Ga naar eindnoot22 Een jaar later, op 24 december 1873, trouwt Johnston opnieuw, nu met Sara Antonia Witzenrath.Ga naar eindnoot23 Niet lang hierna is in Soerabaja de firma Myrtle Johnston & Co. opgericht, maar het valt niet met zekerheid uit te maken of ‘onze’ Johnston hierbij betrokken is. Wel woont hij tot 1879 in Soerabaja. In dat jaar verhuist hij naar Pasoeroean. Het kan zijn dat Johnston vandaaruit zijn werk doet voor de firma Myrtle Johnston & Co, maar hij kan ook iets anders begonnen zijn.Ga naar eindnoot24 Als haar vader voor de tweede keer in het huwelijks treedt, is Lucy elf jaar. De kans bestaat dat zij niet lang daarna met haar stiefmoeder naar het buitenland is vertrokken. Op 18 juni 1874 staat namelijk onder de passagiers die van Batavia naar Singapore zijn vertrokken, een mevrouw Johnston met kind.Ga naar eindnoot25 Of haar stiefmoeder haar nog verder heeft weggebracht en of zij voor haar schoolopleiding naar Europa is vertrokken, zoals zij zelf in haar romans en verhalen suggereert, heb ik niet kunnen achterhalen. Wel beheerst ze later talen als Frans, Duits en Engels en schrijft zij in een ingezonden brief dat zij een goede opvoeding heeft genoten, waarvoor ze haar ‘voogden’ dankbaar is.Ga naar eindnoot26 | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
Getrouwd met een tabakkerAls Lucy de ‘mej. Johnston’ is die genoemd wordt onder de passagiers die in mei 1877 van Batavia naar Soerabaja vertrekken, dan zou zij bijna drie jaar - van haar twaalfde tot haar vijftiende - van huis geweest zijn, wat heel goed mogelijk is als zij in Nederland onderwijs heeft gevolgd.Ga naar eindnoot27 Haar volledige naam duikt vier jaar later weer op als zij, negentien jaar oud, op 2 juli 1881 met Ernest Jean Baptist van Renesse in het huwelijk treedt. Hij is in 1860 geboren in Den Haag als zoon van een apotheker en komt voor het eerst voor in de Naamlijst van Europese inwoners uit 1879. Hij woont dan in Kediri.Ga naar eindnoot28 Een jaar later wordt zijn broer, dr. J.J. van Renesse (1844-1888) leraar scheikunde en ‘natuurlijke historie’ (biologie) aan de HBS in Soerabaja.Ga naar eindnoot29 Misschien hebben Lucy en Ernest elkaar in Soerabaja via hem leren kennen. In 1881 - het jaar van hun huwelijk - woont Ernest in Probolinggo. Maar Lucy en hij trouwen in Loemadjang, veertig kilometer ten zuiden van Probolinggo.Ga naar eindnoot30 Waarom ze in Loemadjang trouwen is onduidelijk, ook Lucy's vader en stiefmoeder wonen er niet; die wonen in Bangil, niet ver van Pasoeroean.Ga naar eindnoot31 Zijn zij er wel bij geweest? Opmerkelijk is bovendien dat in dezelfde Naamlijst wordt vermeld dat in Loemadjang op 23 april 1881, drie weken na hun huwelijk, een zekere Arthur Lucien Raoul van Renesse door zijn vader wordt ‘erkend’.Ga naar eindnoot32 Had Ernest een voorkind? Hoogstwaarschijnlijk was dat het geval. Als Ernest in 1899 overlijdt, betuigt ‘Lucien van Renesse’ zijn ‘welgemeende dank [...] voor de belangstelling ondervonden bij het overlijden en bij de begrafenis van mijn geliefden vader’.Ga naar eindnoot33 Deze Lucien is naar alle waarschijnlijkheid opgenomen in het gezin van de pasgehuwden en meeverhuisd naar Deli, waar Ernest werk vond op een tabaksplantage. Als plaats en tijdstip van Luciens geboorte wordt later in registers van de Burgerlijke Stand opgegeven: Medan 23 april 1881.
Huwelijksadvertentie in het Soerabaijasch Handelsblad van 4 juli 1881.
Ernest treedt in dienst van de NV Tabak-Maatschappij ‘Sakoeda’, een van de kleinere maatschappijen in Deli en woont met zijn gezin op een plantage in Langkat, ongeveer veertig kilometer ten westen van Medan, in de bush.Ga naar eindnoot34 Hier krijgen Lucy en hij kort na elkaar drie kinderen, waarvan er een binnen een jaar overlijdt.Ga naar eindnoot35 Een paar jaar later vindt Ernest een nieuwe werkgever in de British Deli & Langkat Tobacco op de plantage Lingga, ook in Langkat, maar ongeveer twintig kilometer zuidelijker.Ga naar eindnoot36 Het veranderen van werkgever zou een eerste aanwijzing kunnen zijn dat het met de carrière van Ernest in de tabak niet naar wens gaat. Een kennis van hem zal daarover later opmerken dat Ernest tot het besef kwam dat het niet iedereen gegeven was om binnen korte tijd hoofdadmi- | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
nistrateur te worden van een tabaksonderneming en veel geld te verdienen. Het was voor hem reden om naar ander werk om te kijken.Ga naar eindnoot37 In oktober 1885 laat Ernest de inboedel van zijn woning veilen en verhuist met zijn gezin naar Medan, om daar een hotel te beginnen.Ga naar eindnoot38 Zijn oudste kind, Alexander Maximiliaan Waldemar (roepnaam Waldemar), was drie, zijn jongste, Nelly Julie (Julie), een baby en zijn voorkind Lucien vier.Ga naar eindnoot39
Huis van een assistent op tabaksonderneming Tandem, vermoedelijk in Langkat, circa 1905. Collectie UB Leiden/KITLV.
| |||||||||||||||||||
Beheerder van een hotel in MedanIn 1886 opende Ernest de deuren van het Deli Hotel aan de Serdangweg, dicht bij het spoor (tegenwoordig ter hoogte van de Jl. Prof. HM Yamin 14).Ga naar eindnoot40 Het was het eerste hotel in Medan voor mensen met een kleine beurs.Ga naar eindnoot41 Vanaf het begin liet Ernest de leiding van het hotel over aan zijn vrouw, terwijl hij zich toelegde op ‘venduties’ (veilingen) en de verkoop van allerhande goederen - van rijtuigen en paarden tot mineraalwater.Ga naar eindnoot42 Een mede-inwoner van Medan herinnerde zich: Daar was het, dat ik voor het eerst de kennis maakte met mevrouw Lucy van Renesse, die er den scepter zwaaide als geen andere en er toen nog niet aan dacht, ooit als Delila eene kleine beroemdheid te worden. Veeleer deed ze alles om de goede reputatie van haar hotel hoog te houden, waar ze | |||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||
ten zeerste in slaagde, want het Deli-hotel kwam in trek bij de kleinere luiden, was meest altijd vol en voorzag in de behoefte van een goedkoop doch proper tehuis en herbergde dus degenen die zich de luxe niet wilden of konden permitteeren in de twee andere ‘swell-hotels’ te wonen. Het was werk dat hem lag. Hij had er ‘slag van [...] om menschen tot koopen te animeeren op de venduties’. Zijn tijdgenoten omschrijven hem als een vrolijke, joviale man, die altijd bereid was zijn beurs te trekken ‘voor minder goed bedeelde landgenooten. Zijn hulpvaardigheid werd steeds geroemd.’Ga naar eindnoot44 Maar in de ruwe planterssamenleving in Deli maakte Van Renesse ook kennis met wildwest-achtige taferelen. De kranten berichtten dat een woordenwisseling in het hotel met een zekere Nefkens tot een ruzie leidde, waarbij de laatste een revolver trok, die hij op Lucy richtte, die voor haar echtgenoot stond. Zij begon te gillen en met haar de andere aanwezige dames. Nefkens vluchtte naar buiten, loste door de voordeur nog een schot op Van Renesse, maar gelukkig ketste het wapen. Op het hulpgeroep snelde een viertal buren het huis binnen om te helpen, maar in de consternatie zagen zij Van Renesse aan voor de overvaller. Die verzette zich tegen deze nieuwe aanval en had bijna een van de bevrijders aan zijn klewang geregen. De volgende dag deed Van Renesse aangifte bij de officier van justitie, maar of het tot vervolging heeft geleid, is niet bekend.Ga naar eindnoot45
Serdangweg Medan. Particuliere collectie.
| |||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
De Witte Sociëteit te Medan, circa 1905. Collectie UB Leiden/KITLV.
Een vrolijker anekdote uit deze jaren is dat ‘“moeder Renesse”, zooals zij in de wandeling genoemd werd, op een groot Bal-masqué als “Kerstboom” een prijs verwierf en haar echtgenoot als Mephisto, na de zooveelste extra-wals van het Kerst-engeltje, met de pas ontvangen prijs - twee groote majolica vazen - van de trappen van de “Witte” [de sociëteit in Medan] rolde’.Ga naar eindnoot46 Lucy en Ernest van Renesse waren bekende personen in Medan, die hard werkten om hun kinderen een goede toekomst te geven. Het is de vraag of Lucy in deze jaren nog contact onderhield met haar vader en stiefmoeder. Het lijkt er niet op. De firma Myrtle Johnston & Co zou tot 1894 in Soerabaja bestaan,Ga naar eindnoot47 maar John Johnston bracht zijn laatste levensjaren door in Karanganom, in de Vorstenlanden, niet ver van Soerakarta.Ga naar eindnoot48 Hij is op 17 oktober 1894 na een langdurige ziekte in Soerabaja overleden.Ga naar eindnoot49 Zijn weduwe, S. Johnston-Witzenrath, plaatste een overlijdensadvertentie voor haar ‘geliefde echtgenoot’, maar de namen van zijn dochter en schoonzoon staan er niet bij; ze hebben evenmin een eigen advertentie geplaatst.Ga naar eindnoot50 De weduwe heeft haar echtgenoot lang overleefd en is in 1930 of 1931 in Bangil overleden.Ga naar eindnoot51 In Medan kreeg Lucy nog twee kinderen, van wie het eerste, een jongetje, na een paar dagen overleed.Ga naar eindnoot52 Haar laatste, Lucille Beatrice (roepnaam Lucy), zag in 1888 het levenslicht.Ga naar eindnoot53 Het gezin telde toen, het voorkind Lucien meegerekend, vier kinderen, die in de jaren erna allemaal naar Nederland gestuurd werden voor hun schoolopleiding. Ze werden ondergebracht bij een onderwijzer in Utrecht die zijn inkomen aanvulde door een | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
kosthuis te drijven voor schoolgaande kinderen, waaronder veel jongens en meisjes uit Indië. In 1890 kwam Lucien bij hem in huis. Hij bleef er tot 1897 en keerde na een kort verblijf in Helmond terug naar Medan.Ga naar eindnoot54 Een jaar na hem arriveerde de oudste zoon, Waldemar, in Utrecht. Hij woonde er tien jaar, totdat hij in 1901 naar Breda verhuisde om een opleiding te volgen aan de Koninklijke Militaire Academie. Na de voltooiing daarvan werd hij officier bij het KNIL.Ga naar eindnoot55 Ook de beide dochters werden naar Utrecht gestuurd, als eerste Julie, die in 1895 de oversteek van Indië naar Nederland maakte. Zij bracht zes jaar door in Utrecht. Toen ze zestien was, vertrok ze naar Duitsland, maar ook zij zou later terugkeren naar Indië.Ga naar eindnoot56
Feuilleton door Delila in het Bataviaasch Nieuwsblad van 9 juli 1897.
| |||||||||||||||||||
Schrijven en reizenMet nog maar één dochter in huis had Lucy van Renesse meer tijd voor zichzelf, die ze onder andere gebruikte om te schrijven. In 1896 en 1897 publiceerde ze onder het pseudoniem Delila drie verhalen als feuilleton in het Bataviaasch Nieuwsblad, die later met negen andere verhalen gebundeld werden in Een Indisch dozijntje (1898).Ga naar eindnoot57 Misschien heeft | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
de plaatsing van deze verhalen haar gestimuleerd om stof te verzamelen voor een reisverhaal. In ieder geval reisde ze van februari tot juli 1896 vijf maanden lang over Java. Zij genoot toen als schrijfster al enige bekendheid en de Deli Courant zag verlangend uit naar haar indrukken.Ga naar eindnoot58 Maar de lezers zouden nog even geduld moeten hebben, want haar reisverhaal verscheen pas drie jaar later onder de titel Mevrouw Klausine Klobben op Java (1899). Toen had ze als romanschrijfster al haar debuut gemaakt. Terwijl Dé-Lilah, zoals ze zich nu als auteur noemde, haar vleugels uitsloeg, ging het met de zaken van haar echtgenoot minder voorspoedig. Aanvankelijk was het hem voor de wind gegaan, maar na de opening van weer een nieuw hotel in Medan liepen de inkomsten terug, terwijl hij ook als veilinghouder steeds meer concurrentie kreeg. Volgens een tijdgenoot ‘verrezen de vendu-kantoren als paddestoelen uit den grond.’ De ‘vette jaren’ waren voorbij en om in de kosten van zijn huishouden en de opvoeding van zijn kinderen te voorzien, begon hij in 1894 in Belawan, de haven van Medan, een commissiehandel en expeditiekantoor, dat zich belastte met het ontvangen en verzenden van kisten en pakjes van en naar Europa en elders.Ga naar eindnoot59 De inkomsten uit die handel waren hard nodig, want zijn echtgenote bekommerde zich kennelijk steeds minder om het hotel. In maart en april 1897 was Dé-Lilah weer op reis, dit keer bij de ‘Overburen’, zoals zij het tegenwoordige Maleisië en Singapore noemde. Ook hierover zou zij een reisverhaal schrijven, met opnieuw Klausine Klobben in de hoofdrol, maar dit bleef ongepubliceerd.Ga naar eindnoot60 In 1898 bracht zij haar laatste en jongste kind, Lucy, naar Utrecht, naar hetzelfde kosthuis als dat van haar andere kinderen.Ga naar eindnoot61 Op 29 juni vertrokken moeder en dochter naar Penang, waar ze overstapten op een boot van een Japanse stoomvaartmaatschappij. Dé-Lilah was enthousiast over deze reis. Penang was vanuit Deli een stuk dichterbij dan Singapore, waar men anders moest overstappen, de prijs voor de overtocht was een stuk lager, de boten waren prachtig, de salon was voorzien van elektrisch licht en het Japanse personeel was ‘goed gedrild, beleefd en voorkomend tegenover de passagiers.’ Ze kon iedereen deze stoomvaartmaatschappij aanbevelen en schreef er een enthousiaste ingezonden brief over aan de Deli Courant.Ga naar eindnoot62 In Utrecht zag ze haar kinderen weer terug en ontmoette ze ook haar uitgever, H. Honig. In 1897 was haar eerste roman, Gecompromitteerd, verschenen bij een uitgever in Arnhem.Ga naar eindnoot63 Het boek kende een bescheiden succes: de recensies waren over het algemeen welwillend.Ga naar eindnoot64 Opvallend is dat die recensies verschenen in Nederlandse tijdschriften; de pers in Indië heeft het boek niet gesignaleerd. Wellicht was de auteur daarom niet tevreden over de uitgever. In elk geval gaf ze haar volgende boeken bij Honig uit, met wie ze via haar kinderen of andere relaties in Utrecht al voor haar komst naar Nederland contact had opgenomen. Hij zou in de daaropvolgende jaren al haar werk uitgeven en ontfermde zich ook over de in Arnhem uitgegeven roman.Ga naar eindnoot65 Kort op elkaar liet hij de verhalenbundel Een Indisch dozijntje (1898), de roman Hans Tongka's carrière (1898), het reisverhaal Mevrouw Klausine Klobben op Java (1899) en de romans B.B. Kongsie (1900) en Madame Caprice (1901) het licht zien. | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
Terwijl Dé-Lilah in Nederland was, bereikte haar het bericht dat Ernest op 11 januari 1899 na een ziekbed van enkele dagen in het Civiel Hospitaal in Medan was overleden.Ga naar eindnoot66 Ze zal de eerste boot naar Indië genomen hebben, want op 4 maart kwam ze vanuit Singapore in Deli aan.Ga naar eindnoot67 Dé-Lilah ging voortvarend te werk. Ze diende een klacht in tegen het hospitaal in Medan - de klacht werd een paar maanden later ongegrond verklaard - en ze maakte haast met de afwikkeling van de nalatenschap.Ga naar eindnoot68 Op 15 maart werd de inboedel van het pand aan de Serdangweg geveild.Ga naar eindnoot69 Omdat de finale afrekening pas in juni plaatsvond, moest ze voorlopig nog in de buurt blijven.Ga naar eindnoot70 Ze gebruikte die wachttijd voor een reis naar het Tobameer, samen met A.P. van Wely, een hoge functionaris van de Deli Spoorweg Maatschapij, die ook aan de Serdangweg woonde. Volgens de krant was Dé-Lilah op zoek naar kopij voor een nieuw feuilleton.Ga naar eindnoot71 In juni verscheen het verslag van haar reis in tien afleveringen in De Sumatra Post.Ga naar eindnoot72 | |||||||||||||||||||
Een onafhankelijke vrouwNa de dood van Ernest moet Dé-Lilah in haar eigen onderhoud voorzien. Ze houdt natuurlijk geld over aan de verkoop van de inboedel, maar het huis aan de Serdangweg is een huurpand. Twee jaar later zal er een kleuterschool in gevestigd worden.Ga naar eindnoot73 Ook ontvangt ze honorarium voor haar werk dat in Utrecht wordt uitgegeven, maar veel is het niet: het gaat om niet meer dan honderd gulden per titel (en vijftig voor de verhalenbundel).Ga naar eindnoot74 Ze grijpt daarom elke kans aan om feuilletons voor kranten en weekbladen te schrijven. In augustus publiceert ze een kort feuilleton in de Deli Courant over een olifantenjacht op Sumatra.Ga naar eindnoot75 Eind augustus stapt Dé-Lilah op de boot naar Swatow (Shantou), waar ze een week later aankomt. Het is het begin van een reis naar en door China van twee maanden. Op 17 november is ze terug.Ga naar eindnoot76 De meeste tijd heeft ze doorgebracht in Hongkong, maar ze maakt ook uitstapjes naar Macao en Kanton (Guangzhou). Een uitgebreid verslag van haar reis verschijnt in 1900 in de Deli Courant.Ga naar eindnoot77 Ook schrijft ze in deze tijd feuilletons voor De Indische Courant, maar van die krant is geen enkel exemplaar bewaard gebleven.Ga naar eindnoot78 Op 16 december 1899 laat ze Deli voorgoed achter zich en vervolgens reist ze via Java naar Japan, waar ze vanaf juni 1900 berichten stuurt naar De Echo, Weekblad voor dames in Indië, een nieuw tijdschrift dat sinds 1 oktober 1899 verscheen. In januari levert Dé-Lilah haar eerste bijdragen aan het blad - een feuilleton over Medan - en vanaf juni schrijft ze over haar leven in Japan. Daaruit blijkt dat ze, na korte tijd doorgebracht te hebben in Yokohama, in oktober naar Tokio was verhuisd.Ga naar eindnoot79 Ze heeft het naar haar zin in Japan. Ze vindt het een prachtig land. Het is modern en ze is enthousiast over de mensen en de natuur, terwijl het leven in Tokio veel goedkoper is dan in Europa.Ga naar eindnoot80 Er wonen niet veel westerlingen en bij haar aankomst hadden ze haar gewaarschuwd: ‘“Langer dan twee maanden zult u het in Japan niet uithouden”, zeide men mij. “Een Europeaan kan nimmer vriendschap sluiten met den Japanner. Altijd | |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
blijft een zekere grens bestaan, de grens tusschen de menschen der ‘witte’ en de menschen der ‘gele’ huid.”’ Het is haar reuze meegevallen. Het begin is moeilijk geweest, zo moeilijk dat ze er bijna door ziekte onder bezweken is. Maar na een half jaar voelt ze zich thuis. Ze wordt door de Japanners ‘niet alleen met de grootste achting behandeld, maar ook met hartelijkheid en vriendschap. Onder mijne Japansche vrienden tel ik dichters en schrijvers, schilders en de beroemdste acteurs, en ook in de aristokratische wereld heb ik vrienden gekregen.’Ga naar eindnoot81
Dé-lilah in Japanse kimono, 1900. Particuliere collectie.
Ze woont in Tokio in een groot huis, met negen kamers, waarvan ze een paar verhuurt. Op de benedenverdieping begint ze een taleninstituut. Ze geeft tweeëndertig Japanse jongens en meisjes gescheiden les, zoals gebruikelijk in Japan, in de vier moderne talen Duits, Engels, Frans en Nederlands. De meesten kiezen voor Duits en Engels, ook voor Frans is er nog behoorlijk wat belangstelling, maar voor Nederlands heeft ze slechts drie leerlingen. Daarnaast zijn er nog twee voor Maleis.Ga naar eindnoot82 Af en toe maakt ze een uit- | |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
stapje: met de trein naar Kioto bijvoorbeeld. Ze is lovend over de spoorwegen in Japan.Ga naar eindnoot83 Ze houdt de lezer van De Echo nauwgezet op de hoogte van haar indrukken. Japan inspireert haar ook tot het schrijven van novellen, waarvan ze één in De Echo publiceert.Ga naar eindnoot84 De meeste houdt ze echter in portefeuille en stuurt ze samen met een Japanse roman naar haar uitgever in Utrecht. De novellen legt hij terzijde, maar de roman geeft hij uit, met daarin een foto van Dé-Lilah in een Japanse kimono; het is de enige foto die van haar is overgeleverd.Ga naar eindnoot85 De roman, Madame Caprice (1901), speelt zich voor een groot deel af in Japan; de lezer van de stukken van Dé-Lilah in De Echo herkent er veel in. De heldin van het boek is een Japans-Amerikaanse die in Japan, na twee ongelukkige huwelijken, eindelijk de liefde van haar leven terugvindt, een Amerikaan die ze op haar zestiende had leren kennen. Het is een draak van een boek, dat erbij gewonnen zou hebben als het de helft korter was geweest. De uitgever liet het manuscript van de roman redigeren door de voormalige Indische journalist Eduard Leopold August van den Gheijn jr. (1837-1911). Die had zich na zijn terugkomst in Nederland als ‘literator’ in Amsterdam gevestigd en deed wel vaker redigeer- en vertaalwerk voor Honig.Ga naar eindnoot86 Van den Gheijn maakte in de marge van het manuscript de ene na de andere schampere opmerking over de inhoud en de stijl van de roman. Hij liet zich er zo negatief over uit dat het bijna een wonder is dat Honig het werk nog heeft uitgegeven.Ga naar eindnoot87 Ook de twee recensies die ik heb kunnen vinden, in De Locomotief en de Deli Courant, waren vernietigend.Ga naar eindnoot88 Hoewel Honig nog ruim driehonderd gulden aan de uitgave verdiende, zag hij ervan af om hierna nog ander werk van Dé-Lilah uit te geven. Deze laatste roman leverde Dé-Lilah weer het vaste honorarium van honderd gulden op; de redacteur kreeg hetzelfde bedrag.Ga naar eindnoot89 | |||||||||||||||||||
De laatste jarenEen nieuwe uitgever vond Dé-Lilah niet, maar het betekende niet het einde van haar carrière als schrijver: ze publiceerde ook hierna nog regelmatig in dag- en weekbladen. Tot 1902 werkte ze mee aan De Echo, daarna schreef ze van 1902 tot 1906 ‘Brieven uit Japan’ voor de Soerabaja Courant en de voortzetting van dat blad na 1905, de Nieuwe Soerabaja Courant.Ga naar eindnoot90 Ze bleef tot 1906 in Japan wonen, maar het taleninstituut in Tokio was geen lang leven beschoren. Na een jaar verhuisde ze naar Osaka en vandaar, weer een jaar later, naar Kobe. Ze doorkruiste in deze jaren Japan van noord naar zuid, van Hokkaido tot Nagasaki, en bezocht vanuit die laatste plaats ook Shanghai.Ga naar eindnoot91 Pas in juli 1906 ging ze weer eens naar Indië, op familiebezoek.Ga naar eindnoot92 In maart was haar oudste zoon, Waldemar, de officier in het Indische leger, in Batavia in het huwelijk getreden.Ga naar eindnoot93 Ze was te laat voor de plechtigheid zelf, maar ze zal het nieuwe paar ongetwijfeld in persoon hebben willen feliciteren. Eind augustus stapte ze weer op de boot naar Singapore.Ga naar eindnoot94 Of ze daarvandaan is doorgereisd naar Japan, is onzeker. De kans is groot dat ze in Singapore ziek is geworden, want op 16 november vertrekken haar zoon en haar jongste | |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
dochter van Batavia naar Singapore, waar hun moeder op sterven ligt.Ga naar eindnoot95 Ze zijn maar net op tijd: op 18 november 1906 overlijdt Dé-Lilah, vierenveertig jaar oud.Ga naar eindnoot96 Twee dagen na haar dood keren Waldemar en Lucy terug naar Batavia.Ga naar eindnoot97 Haar zoon woonde al langer weer in Indië, haar dochter was nog maar kortgeleden teruggekomen uit Europa. Zij had in Utrecht en aan het conservatorium in Keulen zangles gehad en trad in december op in Batavia. Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië vermeldt dat deze Lucy van Renesse een mezzosopraan is en de dochter ‘van de onlangs overleden schrijfster’. Na haar optreden in Batavia vestigde Lucy zich als zanglerares in Soerabaja.Ga naar eindnoot98 Als een van de weinige kranten wijdt De Sumatra Post een kort in memoriam aan Dé-Lilah. Volgens de anonieme auteur ervan zullen veel ‘oud-Deli-menschen’ zich haar en haar hotel nog wel herinneren. Ze deed veel stof opwaaien met ‘haar over Delische toestanden geschreven boeken’. De laatste jaren, weet de krant nog te vertellen, ‘werkte Delila ook eenige malen mee aan Indische dagbladen, o.a. de N. Soer. Ct., en beschreef Japan en China. Sedert den dood harer echtgenoot, die hier in '98 stierf, heeft deze vrouw zich cordaat door 't leven geslagen.’Ga naar eindnoot99 Dit in memoriam is aanleiding voor een auteur die schuilgaat achter het pseudoniem Gerrit Goedgewicht, om enkele herinneringen aan haar en haar echtgenoot op te halen. Hij heeft hen beiden goed gekend. Hij roemt haar durf, die haar deed reizen naar ‘plaatsen waar zelfs mannen zelden of nooit een voet gezet hadden, zooals het centrum van Canton, dat zooals men weet niet zonder werkelijk levensgevaar is te bezichtigen.’ Hij vreest dat zij het in haar laatste jaren niet gemakkelijk heeft gehad: ‘ze had een leven achter den rug met weinig “ups” en veel “downs”’, en hij hoopt dat ‘de humor en mannelijke doortastendheid, die haar echter vroeger zoo bizonder eigen waren, [...] haar wellicht nog bijgebleven zijn en die zullen haar dan zeker het leven nog dragelijk hebben gemaakt.’Ga naar eindnoot100 Hierna treedt de grote stilte in over Dé-Lilah en haar werk, totdat zij in 1996 door Joop van den Berg weer voor het voetlicht wordt gehaald. | |||||||||||||||||||
BesluitVan het levensverhaal dat Van den Berg van haar heeft geschetst, blijft na dit onderzoek weinig over. Om haar werk te kunnen waarderen, is kennis van dat leven misschien niet echt nodig. Naar aanleiding van de summiere en betwijfelbare biografische gegevens merkte Alfred Birney, die bewonderend over haar schreef, op: ‘Ikzelf ben nauwelijks geïnteresseerd in Dé-Lilahs echte naam, noch in haar leven, haar komaf uitgezonderd. Voor mij geldt wat ze schreef.’Ga naar eindnoot101 Toch kan meer biografische kennis nuttig zijn voor het inzicht in wat iemand schrijft. Dit overzicht maakt in elk geval duidelijk dat Dé-Lilah niet in een soort van ‘schrijfwoede’ - het woord is van Birney - haar romans, verhalen en reisverhalen schreef. Zij publiceerde haar eerste verhalen in 1896 en zou tot het einde van haar leven blijven schrijven, ook al vond ze na 1901 geen Nederlandse uitgever meer. | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
Dit verslag van haar levensloop brengt ons in elk geval iets dichter bij wie ze was. Door het ontbreken van brieven en gezien de uiterst schaarse persoonlijke herinneringen aan haar, zijn we voor haar denkbeelden, voor wat ze dacht en voelde, aangewezen op haar werk. Veel van haar ervaringen heeft ze verwerkt in haar romans en verhalen. Uit dit levensverhaal blijkt dat Lucy van Renesse-Johnston een reislustige vrouw was die het avontuur niet schuwde. Tegelijkertijd blijkt eruit dat in haar reisverhalen het fictieve aandeel soms groot is: Klausine Klobben kan niet gelijkgesteld worden aan de auteur die schuilgaat achter het pseudoniem Dé-Lilah. Bovendien nodigt dit overzicht uit tot nadere studie van haar werk, waarvan vooral de reisverhalen tot nu toe nog weinig aandacht hebben gekregen. Alleen aan haar reisverhaal over Java is enige aandacht geschonken, maar het onderzoek naar wat ze heeft geschreven over Sumatra, Maleisië, Singapore, China en Japan, moet nog beginnen. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||
Olf Praamstra (1950) is emeritus hoogleraar Nederlandse literatuur in contact met andere culturen aan de Universiteit Leiden. Hij publiceert op het gebied van de negentiende-eeuwse Nederlandse, de Nederlands-Indische en de Zuid-Afrikaanse Nederlandse letterkunde. In 2007 verscheen Busken Huet, een biografie (2007). Met Eep Francken stelde hij een bloemlezing samen uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur, Heerengracht, Zuid-Afrika (2008). Op dit moment werkt hij met Eep Francken aan een geschiedenis van die literatuur. |
|