Indische Letteren. Jaargang 37
(2022)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||
De dynamiek van geweld
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||
Sumatra, Sulawesi en enkele Molukse eilanden aan. Fabricius belandde midden in de chaotische eerste fase van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, een periode van extreem geweld.Ga naar eindnoot6 Zijn boek werd uiteindelijk in 1947 gepubliceerd. Toen was in Indonesië de situatie inmiddels nogal veranderd. Wellicht is dat er de oorzaak van dat Hoe ik Indië terugvond indertijd niet veel aandacht kreeg in de pers en later enigszins is vergeten.Ga naar eindnoot7
Het omslag van Hoe ik Indië terugvond (1947). Particuliere collectie.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||
Travel studies en war studiesOorlogen vormen en vormden in heden en verleden een belangrijke reden om te reizen. Dit gaat bij uitstek op voor imperiale en koloniale oorlogen, waarvoor er vaak naar en in gebieden wordt gereisd die voor de reiziger min of meer onbekend zijn.Ga naar eindnoot8 Daarbij is oorlog de voortzetting van politiek met andere middelen, zoals de toonaangevende militaire theoreticus Carl von Clausewitz het ooit formuleerde. Tegelijkertijd is politiek ook de voortzetting van oorlog met andere middelen. Dat geldt zeker voor imperiale of koloniale oorlogen. In onderzoek dat het terrein van de war studies betreft, en in het bijzonder dat naar koloniaal of imperiaal (oorlogs)geweld, wordt nauwelijks aandacht besteed aan het genre travel writing.Ga naar eindnoot9 Een crossover tussen beide onderzoeksgebieden ligt voor de hand.
Johan Fabricius. Foto uit Hoe ik Indië terugvond. Particuliere collectie.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||
Ben Stubbs signaleert dat theoretici als Mary Louise Pratt, Carl Thompson en Tim Youngs in hun studies over travel writing slechts sporadisch aandacht besteden aan de rol van oorlogen. Dat is volgens hem onterecht, want travel writing biedt unieke mogelijkheden ‘to report the mnemonics of war’. Travel writing in oorlogsgebied kan nuances en verdieping aanbrengen in de representatie van de Ander. Door middel van persoonlijke observaties kan een stem gegeven worden aan individuen die de geschiedenisboeken normaliter nooit halen en kan een objectiever beeld gegeven worden van wat er gebeurt in het oorlogsgebied. Stubbs benadrukt dat het perspectief van de travel writer die in oorlogsgebied reist, de lezer toegang biedt tot een intieme kijk op de zaken die niet gegeven kan worden in andere literaire genres. En precies dat kan leiden tot een andere manier van herinneren en herdenken.Ga naar eindnoot10 Volgens Peter Bishop worden in deze ‘hybride’ teksten ideologieën tegelijkertijd bevestigd en ondergraven doordat er spanning ontstaat tussen de verschillende narratieven die op elkaar botsen. Er zit dus behalve het ‘officiële’ perspectief ook een tegenperspectief in verscholen. Zo kan bijvoorbeeld de koloniale werkelijkheid niet als een eenduidige en overzichtelijke, maar als een veelzijdige en complexe werkelijkheid worden getoond. Een kritische analyse van deze hybride teksten kan het dominante narratief van de oorlog bijstellen, nuanceren, en zo uiteindelijk verandering aanbrengen in de wijze waarop deze oorlog in het collectieve geheugen wordt herinnerd en herdacht.Ga naar eindnoot11 In dit artikel wordt het boek Hoe ik Indië terugvond van Johan Fabricius geanalyseerd. Er zal daarbij speciaal worden bekeken hoe het Nederlandse oorlogsgeweld in de archipel wordt beschreven en gelegitimeerd, maar ook hoe de persoonlijke observaties van Fabricius de andere partij belichten. De machtsverhoudingen waren in Fabricius' geboorteland na de Tweede Wereldoorlog drastisch veranderd. De Nederlandse machthebbers waren drieënhalf jaar lang van het toneel verdwenen. | |||||||||||||||||||||||||
Johan FabriciusDe ouders van Johan Fabricius kwamen uit Nederland. Op twintigjarige leeftijd was zijn vader, Jan Fabricius (1871-1964), naar Nederlands-Indië vertrokken om in Batavia bij de drukkerij Van Dorp & Co als chef-d'atelier te gaan werken. Jan Fabricius bleek echter ook uitstekend te kunnen schrijven. Al spoedig verhuisde hij naar Bandung om daar de door hem mede-opgerichte Preanger-bode te redigeren. Hij kon daarop zijn vriendin, Minke Dornseiffen (1873-1935), als ‘handschoentje’ uit Friesland laten overkomen. Het huwelijk met de handschoen was ook het onderwerp van zijn eerste toneelstuk. Met den handschoen getrouwd werd in 1907 in Rotterdam voor het eerst opgevoerd. Het toneelstuk heeft als thema het tot mislukking gedoemde huwelijk tussen een jonge en idealistische Hollandse vrouw met een in Indië door drank en seksuele uitspattingen verruwde planter. Jan Fabricius oogstte ook met latere Indische toneelstukken veel succes.Ga naar eindnoot12 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||
Zoon Johan Fabricius werd op 24 augustus 1899 geboren in Bandung. Van zijn eerste veertien levensjaren woonde hij er tien in Nederlands-Indië. In Nederland bleek Johan Fabricius over artistieke talenten te beschikken. In 1914 nam hij teken- en schilderlessen aan de Academie van Beeldende Kunsten. Vier jaar later kreeg hij een baan als oorlogsschilder bij het Oostenrijkse leger. Zijn geschreven berichten over de strijd tussen Bosnische en Italiaanse soldaten aan het front van de Piave vonden hun weg naar het belangrijke literaire tijdschrift De Gids. Het was het begin van een lange schrijversloopbaan. In 1920 sloeg zijn soldatenroman Het meisje met de blauwe hoed meteen aan. Vier jaar later verscheen het boek waardoor hij in Nederland beroemd zou worden: de historische jeugdroman De scheepsjongens van Bontekoe, gebaseerd op het eerste deel van het journaal van de scheepskapitein Willem IJsbrandz. Bontekoe, waarin deze zijn reis naar Azië omstreeks 1620 had bijgehouden. Fabricius beschreef de spannende overtocht naar Indië door de ogen van drie scheepsjongens. Johan Fabricius zou uiteindelijk 106 boeken publiceren. Behalve schrijver was Fabricius ook een bevlogen reiziger. In 1935 ondernam hij een wereldreis, waarbij hij ook Nederlands-Indië aandeed. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog slaagde Fabricius erin om naar Engeland te vluchten. Daar werkte hij als nieuwslezer en commentator bij de BBC Dutch Service. Begin september 1945 vertrok hij als correspondent voor de BBC en The Times in Azië onder meer naar Nederlands-Indië. Daarna reisde hij naar Indo-China, Japan en de VS. Na zijn terugkeer in Europa publiceerde hij minstens één boek per jaar. Geregeld waren de verhalen gesitueerd in het voormalige Nederlands-Indië. Een van zijn belangrijkste werken is Schimmenspel uit 1959, een roman die losjes geïnspireerd is op het leven van de Javaanse edelman, danser en dichter Noto Soeroto (1888-1951), met wie hij bevriend was. Ook bij Engelse en Amerikaanse lezers deden de vertalingen van Fabricius' boeken het aanvankelijk goed. In de jaren zestig nam de belangstelling voor zijn werk steeds verder af. Dat weerhield Fabricius echter niet van schrijven. In 1972 had hij nog één keer een groot succes, toen zijn oude roman Het meisje met de blauwe hoed als serie op de Nederlandse televisie verscheen. Johan Fabricius overleed in 1981 in het Groningse plaatsje Glimmen.Ga naar eindnoot13 | |||||||||||||||||||||||||
Koloniaal frameJohan Fabricius bracht dus een groot deel van de Tweede Wereldoorlog door in Engeland.Ga naar eindnoot14 Op 14 juni 1945 sprak hij voor Radio Oranje in Londen enkele overwegingen uit over de toestand op Java. In het Nederlandse tijdschrift Hou en Trouw van 1 september van dat jaar werd deze tekst als artikel op de voorpagina geplaatst met de kop ‘De achtergronden van de gebeurtenissen op Java’. Uit de tekst blijkt met welk koloniaal frame Fabricius naar Indonesië zou reizen: de onrust in het eilandenrijk wordt volgens hem veroorzaakt doordat de Japanners tijdens hun bezetting van de archipel door middel van antiwes- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||
terse propaganda het imago van het Nederlandse gezag doelbewust schade hebben toegebracht en een klein deel van de Indonesische bevolking hebben weten te radicaliseren. Het Nederlandse en het Indonesische volk zitten met de erfenis van die noodlottige politiek opgescheept. Gelukkig mag Nederland op de medewerking van het overgrote deel van Java rekenen. ‘Wij willen graag allen naar Indië terugkeeren, maar slechts als wij er gerespecteerd en vanouds hartelijk welkom zijn’, zo geeft Fabricius aan.Ga naar eindnoot15 Daarmee vertolkte hij een mening die destijds beslist niet ongebruikelijk was.Ga naar eindnoot16 In het overgrote deel van Hoe ik Indië terugvond wordt Fabricius' perspectief op de gebeurtenissen bepaald door deze vooroorlogse koloniale denkbeelden, waarvan de schrijver maar moeilijk kan loskomen. Op 6 september 1945 vertrekt hij per vliegtuig vanuit Londen naar Java. In Singapore verneemt hij verontrustende berichten over de situatie in Indonesië, maar het wil er bij hem nog niet goed in ‘dat er van de kant van de bevolking een diepgaande vijandschap tegen ons zou bestaan.’ Fabricius vindt dat de vergelijking tussen het Japanse en het Nederlandse bewind alleen maar gunstig voor de Nederlanders kan uitvallen. Bovendien zijn de verhoudingen tussen ‘blank en bruin’ volgens hem voor de oorlog steeds gemoedelijk geweest. Als het Indonesische volk eenmaal begrijpt dat Nederland het land uit zijn economische nood wil redden en wil meewerken aan het toekomstige zelfbestuur van Indonesia, dan zal het oude vertrouwen zich vanzelf herstellen. Fabricius geeft aan dat Java voor hem weliswaar altijd vol geheimen is geweest, maar nooit iets vijandigs heeft gehad. Het Indonesische volk is volgens hem nog niet klaar voor zelfstandigheid, maar moet door de Nederlanders worden opgeleid om zelf het land te besturen.Ga naar eindnoot17 Fabricius treft midden september 1945 in ‘Batavia’ (Jakarta) een chaotische situatie aan. Het land blijkt van de ene oorlog in de andere te zijn geraakt.Ga naar eindnoot18 Een maand voor zijn aankomst hebben Sukarno en Hatta onder druk van pemuda's de onafhankelijke Republik Indonesia uitgeroepen.Ga naar eindnoot19 Gewapende pemuda's, volgens Fabricius soldaten van het Republikeinse jeugdleger, bewaken de voorgalerij van Mohammad Hatta's huis, maar verder zijn zij vooral onzichtbaar aanwezig. Hier en daar ziet Fabricius een Republikeinse vlag aan een gevel wapperen. Op muren en brugleuningen zijn leuzen in het Engels geschilderd als ‘Indonesia never again the life blood of any nation’. De leuzen zijn in het Engels geschreven omdat, volgens Fabricius, de Japanse propaganda vrijwel uitsluitend tegen de Amerikanen en enigszins tegen de Britten is gericht. Java is onder Brits gezag gesteld. Brits-Indische troepen, die vooral uit Gurkha's, Punjabs, Sikhs, Rajputs, Patiali's en Mahratta's bestaan, zijn sinds een week op het eiland aanwezig. Samen met de overwonnen Japanse krijgsmacht zijn de Britten verantwoordelijk voor de ‘rust en orde’ in de archipel. Op Java zijn er in september en oktober 1945 slechts enkele KNIL-eenheden actief. De meeste Nederlandse troepen werden pas vanaf eind februari 1946 door de Britten toegelaten in Indonesië.Ga naar eindnoot20 ‘Nederland telde geheel niet meer’, schrijft Fabricius nogal teleurgesteld.Ga naar eindnoot21 Dat is een werkelijkheid die niet in zijn koloniale denkbeelden past. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||
Fabricius presenteert zich in Hoe ik Indië terugvond als een autoriteit. Hij kent het land en doorziet de gebeurtenissen beter dan wie ook, omdat hij op Java is geboren.Ga naar eindnoot22 Andersdenkende collega's hebben bij hem per definitie ongelijk. Als The Times er bij hem op aandringt objectievere artikelen te schrijven, dan is dat geen teken voor Fabricius om zich te herijken, maar stopt hij met het leveren van teksten aan The Times en werkt hij nog slechts voor de BBC. Ook afwijkende meningen van zijn collega's van de buitenlandse pers doen hem niet van gedachten veranderen. Volgens de buitenlandse media willen de Nederlanders slechts rust en orde herstellen om vervolgens met de gearriveerde troepenmacht hun koloniale onderdrukking voort te zetten. Volgens Fabricius zijn ongeveer vijftig buitenlandse correspondenten vooral op scoops uit en ontbreekt het hun aan kennis en inzicht waar het de verhoudingen tussen Indonesiërs en Nederlanders betreft, en willen ze vooral de geboorteworsteling van het Indonesische volk zien en niet de schade die door ondeskundig bestuur wordt aangericht.Ga naar eindnoot23 Fabricius acht zich niet alleen deskundiger dan andere Europeanen, maar als Europeaan ook deskundiger dan de Indonesiërs. Zij zijn volgens Fabricius niet in staat om rust en orde te bewerkstelligen en zien dat zelf niet goed in. Zo hebben de Indonesische leiders de pemuda's niet onder controle. Er wordt door hen geplunderd, ontvoerd en gemoord:Ga naar eindnoot24 Waren zij wel de leiders van deze door de Japanners geïnstigeerde revolutie? Zelfs Soekarno's woord scheen weinig zwaar te wegen bij de gefanatiseerde benden, die met zijn naam op de lippen hun misdadige terreur uitoefenden. Na hen jarenlang tot geweld te hebben opgezwiept, zocht hij hen vergeefs te beteugelen nu de kans tot uitoefening van dit geweld zich eindelijk voordeed.Ga naar eindnoot25 Hij twijfelt sterk aan de leiderschapskwaliteiten van Sukarno, die volgens hem heulde met Japanse fascisten en fanatiek tot nationalisme en rassenhaat oproept.Ga naar eindnoot26 Hatta vindt hij een gewiekste debater.Ga naar eindnoot27 De nobele Sjahrir heeft als intellectuele democraat zijn sympathie, maar hij ziet hij Sjahrir als een roepende in de woestijn.Ga naar eindnoot28 Fabricius is in zijn boek negatief over het gezag van de Indonesische regering in Yogyakarta: De nationalistische leiders geloofden, dat zij aan het moorden een einde zouden kunnen maken wanneer wij ons maar terugtrokken. Maar welke garanties konden zij ons bieden? Wat wij van hun gezag over het eigen volk te zien hadden gekregen, was zeker niet overtuigend. Konden wij een gansche Europeesche, Indo-Europeesche en Chineesche burgerbevolking aan zulk een experiment blootstellen?Ga naar eindnoot29 Het antwoord op die vraag moet volgens Fabricius ontkennend luiden. De Nederlandse aanwezigheid in de archipel blijft volgens hem noodzakelijk. De bevolking van Indonesië verlangt volgens hem naar de veiligheid, rust en orde van de vooroorlogse koloniale periode. Overigens heeft Fabricius wel degelijk begrip voor de idealen van de Indonesische nationalistische leiders: het Indonesische volk heeft het recht zichzelf te regeren en het koloniale tijdperk en de geest waaruit het geboren werd, behoren voorgoed tot het verleden: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||
Maar moet deze omwenteling, waarvoor ook van Nederlandsche zijde begrip bestaat en lang voor de oorlog reeds bestond, dan beslist ten koste van Java's ganschen economischen rijkdom geschieden? Is daarvoor een bloedige terreur noodig tegen Indonesiërs, Chineezen, Indo-Europeanen en weerlooze Nederlandsche vrouwen en kinderen [...]? Bestaat er eenige twijfel aan, dat het Indonesische volk eerst nog moet worden opgeleid voor de enorme taak dit groote land zóó te beheeren, dat er geen ramp uit voortvloeit waarvan millioenen nu reeds half uitgehongerden het slachtoffer zouden worden? Kunnen Indonesiërs en Nederlanders dan niet tezamen komen en tot een overleg geraken, dat beide partijen in erkentelijkheid aan elkaar bindt en rijke beloften voor de toekomst inhoudt?Ga naar eindnoot30 Fabricius neemt daarmee een standpunt in dat nauw aansluit bij de denkbeelden van de Nederlandse politieke vertegenwoordigers in de archipel, zoals de tot luitenant-gouverneur-generaal benoemde H.J. van Mook. Indonesië zou door Nederland begeleid moeten worden op de lange weg naar emancipatie en onafhankelijkheid. Fabricius getuigt aldus van opvattingen die nauw verwant zijn aan ideeën die in de jaren dertig als vooruitstrevend werden gezien.Ga naar eindnoot31 | |||||||||||||||||||||||||
De dynamiek van geweld
Javaanse revolutionairen.
Collectie Tropenmuseum. De eerste reizen van Fabricius gaan door de diverse wijken van Jakarta. Hij reist er met militairen, met collega's en alleen, overdag en na de avondklok. Diverse facties proberen de chaos in de hoofdstad te bedwingen. Alhoewel Fabricius meerdere malen benadrukt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||
dat de omgang tussen Nederlanders en de meeste Indonesiërs gemoedelijk is, maakt hij ook melding van onrust en wanorde in de stad. De verslagen Japanners zijn voor een belangrijk deel belast met de zorg voor de veiligheid. Nogal wat jonge Indonesiërs hebben zich echter meester gemaakt van hun wapens. Deze pemuda's nemen in sommige gebieden de macht over, waarmee deze buurten voor Europeanen, Indonesiërs en zelfs voor de Japanse militairen onveilig worden. De pemuda's worden door Fabricius niet gezien als vrijheidsstrijders maar als kinderen, jongeren, die nauwelijks een idee hebben van wat zij aan het doen zijn en geen controle hebben over het geweld dat zij plegen. Fabricius maakt een onderscheid tussen pemuda's en rampokkers, die voor eigen gewin elke nacht kantoren en pakhuizen van Nederlandse, Engelse, Amerikaanse en Chinese firma's plunderen. Rampokkers zijn dieven die van de chaos gebruikmaken om hun slag te slaan. Fabricius bedient zich in zijn beschrijvingen van Indonesiërs van vooroorlogse koloniale stereotypen. Othering-strategieën maken van de Indonesiërs wezens die de opvatting dat zij Nederlandse leiding nodig hebben om onafhankelijk te kunnen worden, moeten schragen. In Hoe ik Indië terugvond wordt ook voortdurend het Indonesische geweld getoond. Het geweld van Nederlandse zijde zou slechts een reactie zijn op het provocerende optreden van Indonesische kant. Meerdere malen geeft Fabricius zijn verklaring voor de wreedheden die door de Indonesiërs worden begaan, wanneer hij mensen wil ‘overtuigen van het zachtmoedig fond van dit “natuurvolk” van Java, dat echter zoo gemakkelijk gefanatiseerd kan worden en waarin, als in elk kind, dicht onder de oppervlakte het beest sluimert.’Ga naar eindnoot32 Opvallend genoeg is het geweld aan Nederlandse zijde vooral afkomstig van andere Aziaten, ‘kinderen van het land’ zoals Fabricius de Indo-Europeanen en Ambonezen noemt.Ga naar eindnoot33 De verklaring hiervoor is volgens Fabricius dat de pemuda's het in bijzonder gemunt hebben op aan Nederland loyale Ambonezen en Indo-Europeanen. ‘De primitievere Indo, die aan de grens van de kampong leefde, zag zijn toch reeds licht ontvlambare verbeelding bevolkt met gedachten aan ontvoering, foltering en een afschuwelijke dood.’ Geregeld vinden Indo's en Ambonese soldaten anonieme, in een mengeling van Nederlands en Maleis gestelde brieven waarin wordt gedreigd met guna-guna en giftige pijltjes. Fabricius citeert uitgebreid uit zo'n dreigbrief, die is ondertekend met ‘Kromo de Wreker’. Veel Indo's uit de armere milieus krijgen de zenuwen van die brieven, maar de Ambonezen lachen erom.Ga naar eindnoot34 Ambonezen bestrijden volgens hem terreur met terreur, want zij zijn zelf Aziaten en weten hoe er tegen andere Aziaten opgetreden moet worden. Over de Indo-Europeanen merkt Fabricius op dat zij hard willen ingrijpen: ‘Zij kenden den Indonesiër en zijn zwakheden; hun eigen bloed verraadde hun die, en onze westerse ethiek wekte slechts hun wrevel op; zij duidden ze als zwakte en geloofden dat er alleen maar méér ellende en eindeloos bloedvergieten uit kon voortkomen.’Ga naar eindnoot35 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||
Indonesische rampokkers opgepakt door Gurkha's in Surabaya. Collectie Imperial War Museum.
Nederlandse soldaten zijn er ook in Jakarta, maar het zijn er weinig. Het geweld dat wordt gepleegd door de enkele Nederlandse soldaten die al op Java zijn, wordt afgedaan met de vermelding dat deze ‘triggerhappy’ zijn. Ook hier wordt het Aziatische geweld als verklaring gebruikt. Gezien het leed dat de Nederlanders door de Japanners en de bij hen aangesloten Indonesiërs ondervonden hebben, valt het volgens Fabricius ‘gemakkelijk te begrijpen hoe licht een geweer onder zulke omstandigheden moest losbranden.’Ga naar eindnoot36 Daarbij komt dat de Europese vrouwen die voor hun veiligheid nog in Japanse interneringskampen verblijven, steeds vaker het doelwit vormen van de pemuda's.Ga naar eindnoot37 De schuld van het geweld tijdens de laatste maanden van 1945 ligt volgens Fabricius daarmee ten diepste bij de Indonesiërs. Net als in de koloniale periode wordt het geweld van de Nederlanders gezien als een reactie op dat van de Indonesiërs.Ga naar eindnoot38 Een strategie om geweld te rechtvaardigen is het representeren van de ‘Ander’ als wreed en ‘beestachtig’. In de militaire retoriek was het essentieel om een raciale hiërarchie en een ingeboren verschil tussen Europeanen en niet-Europeanen te benadrukken.Ga naar eindnoot39 Door het Indonesische geweld te beschrijven als ‘beestachtig’, en daarbij te benadrukken dat de pemuda's slechts kinderen zijn bij wie het ‘beest’ onder de oppervlakte sluimert en de Indonesische bevolking een natuurvolk dat gemakkelijk tot razernij kan worden opgezweept, wordt het Nederlandse geweld als tegengeweld gerechtvaardigd.Ga naar eindnoot40 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||
Fabricius' twijfelHet lijkt erop dat Fabricius na enige tijd in de archipel te hebben verkeerd, zijn inzichten moet bijstellen. Dat gebeurt juist op het moment dat het geweld in Indonesië escaleert. Eerst speelt Fabricius echter nog een heldenrol in een situatie die al zijn ideeën over de Indonesische vrijheidsstrijd bevestigt. Op 12 of 13 oktober 1945 bereiken Fabricius geruchten dat rampokkers uit Bantam een bloedige terreur uitoefenen op de christengemeenschap in Depok, die bestaat uit Indo-Europeanen en Indonesiërs. De mannen zouden zijn afgevoerd door met de rampokkers samenwerkende pemuda's.Ga naar eindnoot41 Met vier andere journalisten, onder wie ook de correspondent voor het Franse persagentschap Dolf Verspoor (1917-1994), en een Chinese chauffeur reist Fabricius naar Depok.Ga naar eindnoot42 Al snel stapt een vijftienjarige pemuda met een Japans zwaard bij hen in de auto, die naar Buitenzorg (Bogor) moet en die ze door de Indonesische versperringen en hinderlagen loodst. In Buitenzorg krijgen de journalisten van een Britse kolonel dertig Gurkha's en een enkele truck mee om naar Depok te gaan. Ze trekken langs leeggeroofde en platgebrande woningen. Het enige onbeschadigde huis is dat van een republikein. In het dorp is het doodstil; zelfs de vogels laten zich niet horen. In de gebouwen van de Depokse politiekazerne blijken meer dan duizend vrouwen en kinderen vrijwel zonder eten of drinken vast te zitten. Ze zijn daar door de Indonesische hulppolitie, bestaande uit gewapende pubers, opgesloten en van hun laatste bezittingen beroofd. Hun mannen zijn door de pemuda's per trein weggevoerd. De verhalen die de journalisten te horen krijgen, zijn gruwelijk. Fabricius reist onder bescherming van twee Gurkha's terug naar Buitenzorg om versterking te halen. De Britse kolonel stuurt zestig Gurkha's en Sikhs onder leiding van een majoor met Fabricius mee terug naar Depok. Daar worden zij met veel geschreeuw onder vuur genomen door de pemuda's, die echter niet veel klaarspelen tegen de onverstoorbare Gurkha's. De Depokse vrouwen en kinderen worden door het Britse leger geëvacueerd. Er vallen onderweg nog twee doden. Eén meisje van twaalf à dertien en een meisje van ongeveer vier jaar zijn door Indonesische scherpschutters neergeschoten. De Gurkha's staan er zwijgend bij te kijken. ‘Ze waren gewend aan den strijd van mannen tegen mannen, diep in het vochtig-heete oerwoud van Birma - een oorlog tegen kinderen was nog iets nieuws voor hen.’ Fabricius vraagt zich af wat voor ‘vreemde haat’ deze pemuda's bezield moet hebben.Ga naar eindnoot43 In de media worden de verhalen uit Depok echter spoedig overvleugeld door de gevechten in Semarang en de dodelijke aanslag op brigadier Mallaby in Surabaya. De ‘extremisten’ richten in Surabaya een ‘moord-orgie’ aan onder Britten, Nederlanders en Japanners. Zestienjarige pemuda's nemen het op tegen geallieerde tanks. Fabricius schrijft dat dit hem verrast, omdat hij van ‘Soekarno's volgelingen’ nog niets anders heeft gezien dan ‘lafhartig barbarisme’. ‘Voor het eerst - en bijna met een verademing - merkten wij in dezen opstand iets van werkelijk idealisme.’Ga naar eindnoot44 Dit is een omslag in Fabricius' | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||
denken over de strijdende Indonesiërs. Door het constateren van idealisme bij de tegenstander doorbreekt hij het dominante Nederlandse discours over de gebeurtenissen op Java: niet een oerdrift ligt aan het Indonesische geweld ten grondslag, maar het ideaal van een Indonesisch nationalisme. Fabricius besluit zelf poolshoogte te gaan nemen in Surabaya. Een laagvliegend vliegtuig van de Britse noodhulporganisatie RAPWI (Recovery of Allied Prisoners of War and Internees) vervoert hem. Onderweg ziet hij argeloze pemuda's in een ‘gezellige vergadering’ op de spoorrails zitten en exerceren in een open veld. In Semarang hoort hij van ooggetuigen de verhalen over de slachtingen. Naar Surabaya vliegen blijkt te riskant. Het vliegtuig keert terug naar Batavia.Ga naar eindnoot45 Daar maakt Fabricius op 17 november de eerste Nederlands-Indonesische conferentie mee. Sjahrir en de zijnen onderhandelen in een ‘oostersch tempo’. ‘Elke westerling werd langzaam maar zeker dol van de traagheid waarmee de zaken voortrolden.’Ga naar eindnoot46 De onderhandelingen raken op een dood spoor. Intussen dreigen de pemuda's op te rukken naar Bandung en Batavia/Jakarta. De excessen nemen niet af maar toe.
Vier pemuda's in Bekasi gearresteerd door Britse troepen. Collectie Imperial War Museum.
Fabricius reist daarna nog naar Palembang, Padang en Medan (Sumatra), waar de (Indo-)Europeanen de Indonesische revolutie ervaren als een vulkaan;Ga naar eindnoot47 maakt nog een tocht naar de tot twee keer toe vernietigde oliestad Balikpapan (Kalimantan);Ga naar eindnoot48 trekt via het stille maar veilige Makassar naar het stukgeschoten Menado (Celebes)Ga naar eindnoot49 en bezoekt enkele Molukse eilanden, waar de meeste inheemsen trouw zijn gebleven aan de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||
Nederlanders. Fabricius merkt vervolgens wederom op dat het Nederlandse bestuur de orde zou moeten kunnen herstellen, dat de Japanners de pemuda's hebben geïnspireerd en gefaciliteerd in hun nietsontziende gewelddadigheid en dat Java het centrum van de revolutie is.Ga naar eindnoot50 Helemaal zeker van zijn zaak lijkt hij echter niet meer te zijn. Enkele dagen voor Kerstmis 1945 is Fabricius weer in Jakarta. Het duurt even tot hij zijn weg heeft teruggevonden ‘in deze wereld van den bloedigen waanzin’.Ga naar eindnoot51 Hij lijkt aan zijn eerder ingenomen aarzelende standpunt over het mogelijke succes van een zelfstandige Indonesische staat te gaan twijfelen. Hij is grote verwachtingen gaan koesteren over de ‘dappere premier’ Sjahrir, die het volgens Fabricius zal winnen van zijn tegenstander Sukarno, maar het daarna beslist erg moeilijk zal krijgen. Maar ondanks die twijfel schemert er een hoopvol perspectief door in zijn slotoverdenkingen: Als Nederland ongelijk mocht hebben met zijn wijd verspreid pessimisme in dit opzicht; als het Indonesische volk, tegen zoo veler verwachtingen in, wel degelijk zonder voorafgaande leertijd in staat mocht blijken zichzelf te regeeren te midden van een moderne wereld - dan zou alle menschelijke lijden van thans, historisch gesproken, onbeduidend worden tegenover zulk een enorme onthulling.Ga naar eindnoot52 | |||||||||||||||||||||||||
BesluitEen kritische analyse van Fabricius' Hoe ik Indië terugvond laat zien dat de schrijver aanvankelijk het ‘officiële’ Nederlandse militaire en politieke narratief van de periode na 1945 weergeeft, dat geïnspireerd lijkt door het vooroorlogse ethische denken over de toekomst van de kolonie. De periode van het kolonialisme is dan wel voorbij en de Indonesiërs hebben dan wel op termijn recht op zelfbestuur, maar het Indonesische volk kan nog lang niet zonder de Nederlanders. Het ‘beestachtige’ geweld van de pemuda's en de plunderingen van de rampokkers in de periode september tot en met december 1945 worden aangevoerd als bewijs dat de Indonesiërs Nederlandse leiding nodig hebben. De Indonesische revolutie wordt, ook door Fabricius, eerst niet erkend als een diep gevoeld verlangen van de Indonesiërs naar onafhankelijkheid, maar wordt gezien als een vrijbrief voor het aanrichten van excessief geweld door Indonesische ‘kinderen’ die door Japanse propaganda zijn opgehitst. De nationalistische leiders worden niet in staat geacht het geweld van deze Indonesische jongeren te beteugelen en tonen daarmee hun incompetentie om leiding aan het volk te geven aan. De gewone Indonesiër zou terugverlangen naar de veiligheid, rust en orde van de koloniale periode. Die zouden slechts hersteld kunnen worden door de Nederlanders. Het geweld van Nederlandse zijde wordt voorgesteld als reactie op het geweld van de Indonesiërs en zo vergoelijkt en gerationaliseerd. De rechtmatigheid van het Nederlandse geweld wordt niet betwijfeld. De Nederlandse onderdanen en de Nederlandse belangen moeten worden beschermd. Bovendien is een belangrijk deel van het Nederlandse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||
geweld afkomstig van Aziaten (Molukkers) of half-Aziaten (Indo's), die voor een belangrijk deel dezelfde ‘natuur’ hebben als de Indonesiërs zelf. Gaandeweg komen er echter scheuren in de opvattingen van Fabricius, doordat de schrijver observaties doet die niet overeenkomen met het toenmalige officiële Nederlandse discours over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Deze bevindingen brengen Fabricius aan het twijfelen. Tijdens zijn reizen door oorlogsgebied ontdekt hij dat er wel degelijk idealen achter het Indonesische nationalisme schuilgaan en bedenkt hij dat de Indonesiërs wel eens het gelijk aan hun kant kunnen hebben. Hij ziet zich dus genoodzaakt zijn denkbeelden over de Ander bij te stellen. Ook bij het Nederlandse ‘gelijk’ komen vraagtekens te staan. Het is van belang om hybride teksten als Hoe ik Indië terugvond aan nader onderzoek te onderwerpen. In de massale aandacht voor het geweld in de Indonesische vrijheidsstrijd blijven dit soort teksten te vaak buiten beschouwing, terwijl deze juist cruciaal zijn om inzicht te krijgen in het toenmalige denken over deze oorlog. Door het gemengde karakter toont dit soort hybride teksten bij uitstek de spanning tussen op elkaar botsende denkbeelden, werkelijkheden en waarheden, in dit geval tussen het dominante Nederlandse perspectief en het Indonesische tegenperspectief. Voor de wijze waarop de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in Nederland en in Indonesië wordt herinnerd en herdacht, kunnen kritische analyses van deze specifieke mengvorm van reisliteratuur, oorlogsjournalistiek en ooggetuigenverslag van groot belang zijn, omdat zo reeds lang bestaande beelden van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog bijgesteld en genuanceerd kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||
Coen van 't Veer (1968) is verbonden aan de Universiteit Leiden en is redacteur/penningmeester van Indische Letteren. In 2020 promoveerde hij op De kolonie op drift, een dissertatie over fictie over de reis per mailboot tussen Nederland en Indië (1850-1940). Samen met Gerard Termorshuizen publiceerde hij in 2018 Indisch leven in Den Haag (1930-1940), Een groots en meeslepend leven. Dominique Berretty - Indisch persmagnaat en in 2021 Door de ogen van Dodo Berretty, het leven van een vergeten fotograaf. Met Rick Honings en Jacqueline Bel is Van 't Veer redacteur van de literatuurgeschiedenis De postkoloniale spiegel. De Nederlands-Indische letteren herlezen (2021). |
|