Indische Letteren. Jaargang 37
(2022)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||
Kennis van de kolonie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||
Portret van François Valentyn, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||
De geschiedenis van kennisHet historische onderzoek naar kennis is niet ouder dan de eenentwintigste eeuw, maar heeft intussen een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Het onderzoek is het sterkst ontwikkeld in het Duitse taalgebied, met onderzoekscentra in Zürich en Berlijn. De internationale receptie ervan is vergemakkelijkt door What is the history of knowledge? (2016) van de Britse historicus Peter Burke, dat een samenvattend overzicht biedt van het onderzoeksterrein. Burke heeft trouwens ook zelf met twee boeken een wezenlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het vakgebied.Ga naar eindnoot2 De geschiedenis van kennis is voortgekomen uit de wetenschapsgeschiedenis, maar onderscheidt zich hiervan door een opzettelijk vaag en relativerend kennisconcept. Kennis wordt gedefinieerd als justified belief, dat wil zeggen als opvattingen die binnen een bepaalde cultuur of een bepaalde periode gerechtvaardigd konden worden, waarbij de genoemde kennis ook praktische kennis kan zijn, know how, zoals de kennis van spoorzoeken van de Zuid-Afrikaanse jager-verzamelaars, de San, die zich in de achttiende eeuw in het grensgebied van de Kaapkolonie ophielden.Ga naar eindnoot3 Deze kennis moet niet worden afgemeten aan inzichten die vandaag geldigheid hebben. Het geocentrische wereldbeeld (de overtuiging dat de zon om de aarde draait) is bijvoorbeeld kennis in een tijd dat dit wereldbeeld algemeen werd aangehangen. We kunnen ook van kennis spreken wanneer die niet algemeen werd gedeeld, zoals dat karbonkelstenen slangenbeten konden genezen, iets wat Valentyn onder meer probeert aan te tonen in zijn werk en wat destijds ook door grote groepen in Europa en Azië voor waar werd gehouden.Ga naar eindnoot4 Omdat kennis niet als enkelvoudige waarheid gedefinieerd wordt, manifesteert ze zich in het meervoud, iets wat in 1966 al door Michel Foucault is uitgedrukt als les savoirs.Ga naar eindnoot5 Het voordeel van dit ‘agnostische’ kennisconcept is dat men bevrijd is van het vaak waardegebonden begrip ‘wetenschap’, dat gewoonlijk alleen gebruikt wordt voor westerse kennis.Ga naar eindnoot6 In het Engels biedt de term knowledge bovendien de mogelijkheid om afstand te nemen van het in vergelijking met ‘wetenschap’ nog beperktere begrip science, dat niet alleen niet-westerse kennis uitsluit, maar ook de kennis die door de geesteswetenschappen is voortgebracht. Bij het historische onderzoek naar kennis is er steeds aandacht voor de sociale setting van actoren die bij productie en circulatie van kennis betrokken waren. Deze actoren worden bij voorkeur niet alleen als individuen benaderd, maar ook als uitvoerders van rollen om hun activiteiten te beschrijven, zoals die van vroegmodern geleerde in het geval van Valentyn. Een geleerde was meestal iemand met een universitaire opleiding die het eerder als zijn taak zag kennis te verzamelen dan nieuwe kennis te produceren, zoals de moderne wetenschapper geacht wordt te doen.Ga naar eindnoot7 Anders dan in de traditionele wetenschapsgeschiedenis is het onderzoek naar de geschiedenis van kennis niet primair geïnteresseerd in het ontstaan van nieuwe kennis. De aandacht gaat eerder uit naar de verbreiding van kennis, de circulatie.Ga naar eindnoot8 Bovendien | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||
Titelbladzijde van de Hortus Malabaricus Indicus (1678-1693). Open domein.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||
wordt erop gewezen dat kennis een levensduur heeft. Ze ontwikkelt zich, verandert en neemt steeds een andere vorm aan door de circulatie tussen verschillende sociale sferen, totdat ze ‘verbruikt’ is en weer verdwijnt.Ga naar eindnoot9 Er zijn nu bijvoorbeeld niet veel mensen meer die denken dat karbonkelstenen helpen tegen slangenbeten. Het zou een misverstand zijn te denken dat het bij onderzoek naar de geschiedenis van kennis alleen om inhouden zou gaan, losse brokken informatie. Kennis is integendeel op media aangewezen om te kunnen bestaan en te circuleren, terwijl het medium ook invloed heeft op de aard van de kennis. De rol van deze media moet daarom ook in de analyse betrokken worden.Ga naar eindnoot10 Voor zover kennis geverbaliseerd wordt, kan ze geanalyseerd worden met vormen van discoursanalyse, zoals de retorica. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de materiële kant van de circulatie van kennis, onder meer voor de paper tools (pen en papier, notitieboeken) en de objecten en teksten die hebben gefunctioneerd als kennisdragers. De Franse wetenschapsantropoloog Bruno Latour heeft in dit verband het invloedrijke concept immutable mobiles ontworpen voor stabiele kennisdragers (kaarten, teksten of tekeningen), die gemakkelijk transporteerbaar zijn en zodoende naar een centre of calculation (een museum of onderzoeksinstituut) gebracht kunnen worden dat zich vaak op grote afstand van het ‘veld’ bevindt en soms over het vermogen beschikt de verzameling van kennis in het veld op een afstand te dirigeren. In het centre of calculation kunnen de immutable mobiles gecombineerd worden met andere ‘inscripties’, wat de accumulatie van kennis in deze centra mogelijk heeft gemaakt.Ga naar eindnoot11 Een speciale tak van onderzoek binnen de geschiedenis van kennis houdt zich bezig met de productie van kennis in een koloniale context. Het kan hier onder meer gaan om allerlei vormen van natuuronderzoek, etnografie, geografie, taalkunde en empirische kennis die van belang was voor het bestuur van de kolonie.Ga naar eindnoot12 Bij dit onderzoek naar koloniale kennis is er ook een toenemende interesse voor de vervlechtingen van westerse en niet-westerse kennis. Westerse geleerden blijken vaak gebruikgemaakt te hebben van lokale niet-westerse kennis, iets wat in de botanie een grote rol heeft gespeeld.Ga naar eindnoot13 Een Nederlands voorbeeld hiervan is de monumentale Hortus Malabaricus. Dit twaalfdelige botanische werk was aan het einde van de zeventiende eeuw samengesteld op instigatie van Adriaan van Rheede tot Drakenstein (1636-1691), de gezagvoerder van de VOC-vestigingen aan de Malabar-kust in India. Het werk kwam tot stand met medewerking van Indiase plantenkenners, wier aandeel in het voorwoord van het eerste deel ook vermeld wordt.Ga naar eindnoot14 Nederlandse koloniale kennis heeft zowel betrekking op West-Indië (Amerika), Afrika, als Oost-Indië, waarbij ik me hier tot het laatste bepaal.Ga naar eindnoot15 Wanneer men Nederlandse kennis over Oost-Indië onderzoekt, moet men de veranderende samenstelling van het gebied waarop de kennis betrekking heeft, in acht nemen. Het Indië van de VOC was in de woorden van de Britse historicus Charles Boxer een seaborne empire met een geringe territoriale voetafdruk en wijd verspreide vestigingen, van Kaap de Goede Hoop tot Japan.Ga naar eindnoot16 Dat | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||
gefragmenteerde VOC-gebied kwam met uitzondering van de Kaapkolonie en Ceylon na het intermezzo van de Britse bezettingen in 1816 weer in Nederlandse handen, maar het duurde tot de twintigste eeuw tot de kaart zoals die op de achterkant van Indische Letteren is afgebeeld, werd ingevuld. Het kaartje op het tijdschrift illustreert overigens dat bij de bestudering van de Indische literatuur ten onrechte de neiging bestaat om Indië geografisch met Indonesië te laten samenvallen.Ga naar eindnoot17 | ||||||||||||||||||||||||||
Discursieve ruimtesDe Nederlandse kennis van dit geografisch variabele Indië circuleerde in twee discursieve ruimtes (zie onderstaand diagram). De eerste discursieve ruimte is die van de koloniale bureaucratie, die van de VOC voor 1800, en daarna van het Nederlandse koloniale bestuur. Het systeem was in beide gevallen hiërarchisch georganiseerd, waarbij de ondergeschikte Indische centra aan Batavia moesten rapporteren. Deze informatie werd in Batavia bewerkt en, van commentaar voorzien, naar Nederland gestuurd, waar het de overheden - de Heren XVII ten tijde van de VOC; na 1816 het ministerie van Koloniën en de koning - tot op zekere hoogte in staat stelde een beleid uit te stippelen.Ga naar eindnoot18 Het ideaal was om de kolonie voor een administratief centre of calculation leesbaar te maken en zo op afstand te kunnen besturen, iets wat nooit gelukt is.Ga naar eindnoot19 Kennis was hier bij uitstek gelieerd aan macht in een onderlinge wisselwerking. De hiërarchisch georganiseerde bureaucratie bepaalde welke kennis relevant was en de kennis moest helpen om de machtsuitoefening door de bureaucratie te faciliteren (vergelijk Foucaults koppeling van ‘pouvoir/savoir’).Ga naar eindnoot20
De twee discursieve ruimtes waarin de kennis over Indië circuleerde.
Daarnaast ontwikkelde zich langzaam een publicitaire, openbare ruimte. Hier werd na verloop van tijd over de koloniën gedebatteerd, vooral nadat het Nederlandse parlement na de grondwetswijziging van 1848 regelgevende bevoegdheid ten aanzien van de koloniën had gekregen. Hoewel de kroon (de koning samen met de minister van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||
Koloniën) in de praktijk de belangrijkste regelgever bleef, konden de Staten-Generaal het beleid controleren.Ga naar eindnoot21 De koloniën waren in 1848 een publieke zaak geworden. Dat was een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van een öffentlichkeit in de betekenis die Jürgen Habermas aan deze term heeft gegeven in zijn Strukturwandel der öffentlichkeit (1962). Er ontstond nu een openbare debatsruimte voor de koloniën. Door de geslotenheid van de VOC was hier eerder weinig van te merken. Valentyns werk bleef daarom tot aan de negentiende eeuw de belangrijkste bijdrage aan het publieke discours over Indië. Pas met de liquidatie van de VOC aan het einde van de achttiende eeuw en de toename van de Nederlandse bemoeienis met Indië na 1816, groeiden de omvang en de diversiteit van de publicaties die in deze ruimte tot stand kwamen, waarbij periodieken een steeds grotere plaats gingen innemen. Een indicatie van de omvang en variatie van wat binnen deze ruimte tot het midden van de negentiende eeuw was verschenen, geeft bijvoorbeeld het Repertorium op de koloniale literatuur (1877-1880) van de commies van het ministerie van Koloniën, J.C. Hooykaas. Hooykaas heeft hierin publicaties uit periodieken en verzamelwerken beschreven en naar onderwerp geordend. De belangrijkste categorieën waarin Hooykaas dit in de jaren 1870 al omvangrijke materiaal heeft onderverdeeld, zijn: ‘het land’, ‘het volk, het bestuur’ en ‘de wetenschap’. Van ‘de wetenschap’ vormen de ‘Fraaije letteren’ een klein onderdeeltje. Deze ‘Fraaije letteren’ bestaan bij Hooykaas uit een wat rommelig, geografisch ingedeeld allegaartje, waarvan ‘anekdotes’ de meest opmerkelijke categorie vormen.Ga naar eindnoot22 Belangrijk vanuit het perspectief van de geschiedenis van kennis is dat de ‘Fraaije letteren’ bij Hooykaas een onderdeel zijn van de ‘Kunsten en Wetenschappen’. Ook later werd de negentiende-eeuwse Indische ‘bellettrie’ inderdaad gelezen omwille van de kennis die ze bevatte, zoals Jacqueline Bel heeft vastgesteld.Ga naar eindnoot23 De ambtelijke en de publieke ruimtes waren poreus. Binnen de ambtelijke ruimte ontleende men soms kennis aan publicaties uit de publieke ruimte en nog vaker werden ambtelijke documenten in de openbare ruimte gepubliceerd. Ik zal hier later voorbeelden van geven naar aanleiding van Valentyns werk. Vanuit het perspectief van de geschiedenis van kennis kunnen beide ruimtes tot studieveld gemaakt worden, maar hier wil ik me beperken tot de openbare ruimte. Het doel is dan niet om kolossale literatuurgeschiedenissen tot stand te brengen, maar om onderzoek uit te voeren dat kan laten zien hoe kennis over een bepaald aspect van de koloniale werkelijkheid tot stand gebracht werd en welke impact deze had binnen het koloniale debat en soms ook binnen de koloniale bureaucratie. De onderzoeksvraag zal bepalen welke teksten in het onderzoek betrokken moeten worden. Ook in moderne zin literaire teksten kunnen vanuit dit perspectief bestudeerd worden, waarbij het medium waarin de kennis circuleert in dit onderzoek, zoals gezegd, eveneens belangrijk is. Vanuit het perspectief van de geschiedenis van kennis zal een veel breder spectrum aan teksten bij het onderzoek betrokken kunnen worden dan wat nu gewoonlijk als Indische bellettrie bestudeerd wordt. Niet alleen romans en reisbeschrijvingen, maar | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||
De ‘Fraaije Letteren’ door Hooykaas ingedeeld bij ‘Kunsten en Wetenschappen’, in J.C. Hooykaas, Repertorium op de koloniale literatuur. Collectie Delpher.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||
ook de ‘literatuur’ (in de betekenis die Hooykaas aan deze term geeft) van zending en missie, etnografische, geografische en natuurhistorische literatuur, de literatuur die verband houdt met het binnen de Indische context belangrijke ‘krijgswezen’ (Hooykaas), en literatuur die op een of andere manier de koloniale samenleving in beeld brengt. Een bijkomstig voordeel van dit soort onderzoek is dat men tekstverzamelingen zou kunnen ontsluiten die nu alleen een sluimerend bestaan leiden. Dankzij databases zoals Delpher en Google Books is dit onderzoek steeds beter uitvoerbaar. In het vervolg zal ik de resultaten die men hiervan kan verwachten, illustreren aan de hand van Valentyns Oud en Nieuw Oost-Indiën. | ||||||||||||||||||||||||||
Valentyns Oud en Nieuw Oost-IndiënValentyns werk bevindt zich op het snijpunt van de in literatuurgeschiedenissen beschreven en daardoor bekende Indische bellettrie en de ongelezen massa teksten die een vergeten bestaan leiden. Sinds Conrad Busken Huet de esthetische kwaliteiten van de anekdotische delen van Valentyns werk in 1884 ontdekt had, is het vanwege deze fragmenten opgenomen in geschiedenissen van de Indische bellettrie, waar overigens weinig meer met deze delen is gedaan dan ze te prijzen voor hun narratieve kwaliteiten. Tekenend is de titel van het hoofdstuk over Valentyn in Beekmans Paradijzen van weleer: ‘F. Valentijn: meester in het anekdotisch proza’. Het overgrote deel van Oud en Nieuw Oost-Indiën (ongeveer 95%) is door de literatuurhistorici genegeerd. Men liet het graag over aan de historici om daar bijvoorbeeld tekstedities van te maken.Ga naar eindnoot24 Er is overigens ook door historici niet veel gedaan om inzicht te geven in Valentyns werk, met als gunstige uitzonderingen de Valentyn-biograaf Ron Habiboe en de Zwitserse historicus Jörg Fisch, die een verhelderend boek schreef over etnografie in Valentyns boek. Fisch heeft in 1986 al opgemerkt dat Valentyns werk door historici alleen gebruikt werd als een steengroeve voor data over de VOC en de vroegmoderne geschiedenis van Indonesië.Ga naar eindnoot25 Valentyns naam komt bijvoorbeeld zelfs niet voor in een in 1998 gepubliceerd tweede deel van een driedelige stadsgeschiedenis van Valentyns woonplaats Dordrecht, met hoofdstukken over de boekenbranche en de literatuur.Ga naar eindnoot26 François Valentyn werd in 1666 in Dordrecht geboren en vertrok na een studie theologie in Utrecht en Leiden op negentienjarige leeftijd naar Indië, waar hij eind zeventiende, begin achttiende eeuw gedurende twee periodes met name op Ambon als predikant werkzaam was. Voor kortere periodes was hij ook in Banda, Java (vooral Batavia) en in Kaap de Goede Hoop. Valentyn kende daardoor slechts een klein gedeelte van het uitgestrekte handelsgebied van de VOC uit eigen waarneming. Hij repatrieerde voorgoed in 1713 en overleed in 1727 in Den Haag. Kort voor zijn dood publiceerde hij tussen 1724 en 1726 zijn vijfdelige hoofdwerk Oud en Nieuw Oost-Indiën, bij de Dordtse uitgever Joannes van Braam en diens Amsterdamse halfbroer Gerard onder de Linden. Een contract met Van Braam voor een kleiner werk over het gewest Amboina had Valentyn al in 1705 gete- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||
Frontispiece van François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Valentyn is aan de rechterkant van de voorstelling afgebeeld in de persona van een Chinese mandarijn met een hoed. Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||
kend, maar dat is nooit gepubliceerd. Dat Oud en Nieuw Oost-Indiën zo laat in zijn leven verschenen is, komt doordat hij intussen de Bijbel twee maal, in twee versies van het Maleis, vertaald had. De eerste vertaling was in het gecreoliseerde Ambonse Maleis en de tweede in een taal die tendeerde naar het literaire Maleis, waaraan binnen de Indische kerk de voorkeur werd gegeven, omdat deze taalvorm meer gepast werd gevonden voor Gods woord dan een mengtaal die op de markt gesproken werd (Pasar-Maleis). Hoewel Valentyn voor zijn vertalingen intensief gelobbyd heeft bij de kerkelijke autoriteiten in Holland en Zeeland, zijn ze nooit uitgegeven. De Indische regering had namelijk haar goedkeuring verleend aan een door dominee Leydekker in Batavia uitgevoerd vertaalproject in literair Maleis, dat wil zeggen het Maleis zoals dat aan Islamitische vorstenhoven als schrijftaal gebruikt werd. Deze Leydekker-vertaling was door het artificiële taalgebruik geen succes, maar ze is binnen de calvinistische kerk in Indië tot in de negentiende eeuw in gebruik gebleven.Ga naar eindnoot27 Oud en Nieuw Oost-Indiën bestaat uit meer dan vijfduizend foliobladzijden en bevat meer dan duizend afbeeldingen en kaarten. Het is een beschrijving van het hele octrooigebied van de VOC, van Kaap de Goede Hoop tot Japan, en is waarschijnlijk het meest invloedrijke werk uit de Indische letterkunde. Tot het midden van de negentiende eeuw was het het handboek voor kennis over Indië en het werd zowel door bewindhebbers van de VOC als - later - door de Nederlandse koloniale bureaucratie gebruikt. Door de encyclopedische opzet is Valentyns werk slecht leesbaar. De geschiedenis van kennis biedt een ‘benadering’ (approach) - het is geen theorie - die Valentyns werk wetenschappelijk leesbaar kan maken. Ze biedt methodologische handreikingen, vraagstellingen en voorbeelden om dit onderzoek uit te voeren. De onderzoeker kan zijn gereedschapskist naar believen verder aanvullen, zoals met postkoloniale theorie en wetenschapsgeschiedenis. De postkoloniale theorie biedt bijvoorbeeld handzame beschrijvingen van in het koloniale discours veel gebruikte topoi en de moderne wetenschapsgeschiedenis heeft voor de sociale aspecten van kennisproductie bruikbare inzichten opgeleverd. Om te laten zien tot welke resultaten de toepassing van geschiedenis van kennis kan leiden, zal ik vijf aspecten van Oud en Nieuw Oost-Indiën aanroeren: de vorm van Valentyns werk (dat wil zeggen het mediale aspect), de aanspraken op epistemologisch gezag (hoe bepaald wordt wat ‘waar’ is), het materiaal dat gebruikt is, de actoren die bij het ontstaan van het werk betrokken waren en ten slotte de impact die het werk in de loop van de tijd heeft gehad (de circulatie). Omdat Oud en Nieuw Oost-Indiën het werk van een vroegmodern geleerde is, zal mijn uiteenzetting sterker neigen naar wetenschapsgeschiedenis dan een kennishistorische analyse van de Max Havelaar of van Indische vrouwenromans. De geschiedenis van kennis biedt overigens ook voor deze in moderne zin literaire werken nieuwe perspectieven wanneer de aandacht gericht wordt op de rol van kennis. Zo gaf de Max Havelaar de contemporaine lezer niet alleen inzicht in de (gebrekkige) werking van het Nederlandse koloniale bestuur (‘Vijfde Hoofdstuk’), maar is het werk | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||
voor een belangrijk deel ook gebaseerd op ‘stukken’ die uit het ambtelijke circuit afkomstig waren, terwijl de in 1875 toegevoegde en in 1881 verder uitgebreide ‘Aanteekeningen en ophelderingen’ het documentaire karakter van de tekst nog verder versterkt hebben. Ook fictie wordt in de Max Havelaar trouwens gebruikt als een medium van kennisoverdracht. Het verhaal van Saïdjah en Adinda in het ‘Zeventiende Hoofdstuk’ beoogt bijvoorbeeld inzicht te geven in de moeizame levens van Javaanse boeren onder het koloniale regime. Doordat beide hoofdfiguren in dit hoofdstuk als gevoelige individuen met een naam worden gepresenteerd, bood het een alternatief voor het eendimensionale en vaak karikaturale beeld van ‘de Javaan’ in de traktaten van Indische specialiteiten. Ik zou dit hoofdstuk daarom als een voorbeeld van fictionele etnografie willen bestempelen.Ga naar eindnoot28 | ||||||||||||||||||||||||||
Het mediumAnders dan de Max Havelaar was Valentyns werk in zijn geheel bedoeld om kennis over te dragen.Ga naar eindnoot29 Het werk is geconcipieerd als een verzameling chorografieën van de afzonderlijke territoria die binnen het octrooigebied belangrijk waren voor de VOC. In de vroegmoderne tijd en ook later was de chorografie een populair geografisch genre, dat ook bekendstond als landbeschrijving, en dat tot doel had informatie over een bepaald territorium bijeen te brengen. Naast geografische informatie was dat ook historisch, etnografisch en natuurhistorisch materiaal. Het genre is in de klassieke oudheid ontstaan en was in de zestiende eeuw in het Nederlandse taalgebied weer in gebruik genomen.Ga naar eindnoot30 In de geschiedenis van kennis is er grote interesse voor genres zoals de chorografie. Het is een van de tekstvormen waarin kennis werd opgeslagen, naast lexica en encyclopedieën. Voor de moderne lezer is het echter een lastig leesbare tekstsoort. Valentyn heeft het genre van de chorografie gebruikt voor beschrijvingen van de verschillende territoria waarover de VOC soevereine rechten uitoefende of waar ze alleen een handelspost onderhield. De omvang van de beschrijvingen varieert sterk. Omdat hij de beschikking had over een grote hoeveelheid documenten over het gewest Amboina (Ambon en naburige eilanden), waar hij jarenlang als predikant gestationeerd was, is dit deel relatief het meest omvangrijk, terwijl China met enkele tientallen bladzijden wordt afgehandeld. Dat laatste gebeurde met opzet. Informatie over China was ook in andere bronnen te vinden en op het moment dat Valentyn zijn werk samenstelde, waren er nauwelijks directe handelscontacten tussen China en de VOC. Het economische belang dat aan een bepaald gebied gehecht werd, was daarom ook bepalend voor de hoeveelheid aandacht. Een chorografie was gewoonlijk gebaseerd op een grotere hoeveelheid informatie dan één persoon zelfstandig kon verzamelen.Ga naar eindnoot31 Dat is bij Valentyn zelfs het geval in zijn beschrijving van Ambon, waar hij, zoals gezegd, jarenlang als predikant had gewerkt. Valentyns werk bestaat daarom voor een groot deel uit landschapsbeschrijvingen, kronieken, kaarten, voorstellingen van planten, dieren en mensen die door anderen tot | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||
stand zijn gebracht. Het is een reusachtig compilatiewerk, waarbij vaak niet is aangegeven wat de precieze herkomst van het materiaal was. Dat was destijds niet ongebruikelijk, hoewel zich rond 1700 al het bewustzijn ontwikkelde dat het wellicht meer gepast was om de herkomst van gebruikte informatie aan te geven. Als academisch gevormd theoloog behoorde Valentyn tot de geleerden, en geleerden deelden een ethos waarbij er langzaam maar zeker meer waarde werd gehecht aan het behoorlijk verantwoorden van ontleende informatie om niet de naam van letterdief te krijgen. Op het moment dat Valentyn zijn werk schreef, was deze normverschuiving pas begonnen en het zou tot de negentiende eeuw duren eer het behoorlijk refereren algemeen toegepast werd.Ga naar eindnoot32
Amboina, in: François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.
| ||||||||||||||||||||||||||
AutoriteitValentyn putte voor zijn chorografieën vooral uit VOC-bronnen. Op Ambon had hij hiertoe direct toegang, maar voor andere delen van het VOC-gebied was hij aangewezen op de hulp van anderen. Een groot aantal voormalige functionarissen van de VOC, maar ook Nederlandse verzamelaars hebben hem van materiaal voorzien, van wie hij de meest prominente in het voorwoord van het derde deel van zijn werk ook genoemd heeft. Dat gebeurde niet alleen uit beleefdheid, maar binnen de subcultuur van geleerden en natuuronderzoekers was de status van een persoon ook een garantie voor het gehalte van de kennis. Over dit verschijnsel heeft de Amerikaanse wetenschapshistoricus Steven Shapin een invloedrijk boek geschreven, The social history of truth (1994), waarin hij aantoont dat waarheid in de vroegmoderne experimentele wetenschap in Engeland gegarandeerd werd door de status van degenen die bij experimenten betrokken waren. De succesvolle uitvoering van een experiment volstond niet. Het moest onder het toeziend oog van gentlemen, dat wil zeggen protestantse heren van stand, gebeuren. Hun identi- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||
teit als personen die nooit zouden liegen, garandeerde de waarheid van de observaties.Ga naar eindnoot33 Bij Valentyn is dat in het algemeen ook het geval, waarbij de protestantse heren die de waarheid moesten garanderen, soms ook inheemse, Ambonse, kerkenraadsleden konden zijn die tot de lokale notabelen behoorden. Europese epistemologie werd zo gerepliceerd in de kolonie. Over het algemeen kende hij echter alleen voorwaardelijk autoriteit toe aan Aziatische zegslieden. Dit is bijvoorbeeld het geval in zijn uiteenzetting over de slangen van Ambon. Het grootste deel van de herpetologische kennis die hij presenteert, bevat weinig anatomische details en bestaat voornamelijk uit anekdotes van incidenten met slangen tijdens dagelijkse bezigheden, waarbij hij waarschijnlijk uit zijn herinneringen geput heeft, zoals het volgende verhaal over de ‘Petool Slang’ op Ambon (netpython of Python reticulatus): Die zulk een Slang in hunne Huyzen hebben, zullen die, al zyn zy gansch niet bygeloovig, niet dooden, om dat zy de Rotten, die 'er op de Zolder zyn, zeer net weet te vangen, latende die zonder zich te verroeren, over 't lyf loopen, dog zoo als zy van de kop springen, hapt de Slang toe, en weg is de Rot; daarom werd zy ook veeltyds de Rottevanger genaamd. Behalve dat Valentyns anekdotes de meeste slangen afschilderen als een potentieel gevaar, brengen ze ook de uiteenlopende opvattingen over slangen van de Europese geleerde en zijn inheemse informanten aan het licht. Terwijl de inheemse bevolking er bijvoorbeeld van overtuigd was dat het doden van een slang die in een huis woonde, de dood van de bewoners tot gevolg zou hebben, doet Valentyn dit af als bijgeloof, hoewel hij wel ontdekte dat het doden van een slang in zijn huis leidde tot een explosie van de knaagdierenpopulatie op zolder. Valentyns beschrijving van de Ambonse slangen steunde in een niet nader te bepalen mate op lokale kennis. Toch maakt dit zijn beschrijving op een epistemologisch niveau niet tot een cultureel hybride tekst. Inheemse kennis bleef bij hem altijd ondergeschikt aan Europese opvattingen en werd, in gevallen van verschil, afgedaan als bijgeloof. Er waren duidelijk verschillende autoriteitsniveaus in het spel, waarbij inheemse informanten gewaardeerd werden als leveranciers van empirische feiten, en waarbij de Europese geleerde soms zelfs bereid was om een correctie van een feitelijke fout te aanvaarden, maar uiteindelijk was het de Europese geleerde die beoordeelde wat als betrouwbare kennis kon worden beschouwd. Ook waar Valentyn had verklaard dat hij zou ver- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||
tellen wat de inheemse bevolking wist over slangen, viel zijn intellectuele horizon niet samen met de lokale overtuigingen. Herhaaldelijk worden beweringen van Ambonezen afgedaan als ‘bijgeloof’, ‘slechts een Ambonees verhaal’ of gewoon als ‘ongegrond’.Ga naar eindnoot35 | ||||||||||||||||||||||||||
De medewerkersShapin heeft ook een artikel geschreven over de voor de buitenwereld onzichtbare helpers die onder het toeziend oog van de heren de experimenten uitvoerden.Ga naar eindnoot36 Soms zijn deze helpers bij Valentyn via een omweg zichtbaar. Dat is het geval bij de diensten die de ziekentrooster (een soort hulppredikant) Samuel Fallours op Ambon voor hem verrichtte. Fallours was een vaardig tekenaar en werd door Valentyn tegen betaling ingezet voor de vervaardiging van honderden tekeningen van tropische vissen, die in Valentyns werk in allerlei fantasievolle constellaties zijn afgebeeld om de liefhebbers van dit soort afbeeldingen te amuseren. Fallours had niet alleen voor Valentyn, maar ook voor de Ambonse gouverneurs Coyett en Van der Stel vissen getekend. Voordat Valentyn zijn collectie publiceerde, waren soortgelijke tekeningen van Fallours in Poissons, Ecrévisses et Crabes (1719) van de Amsterdamse hugenoot Louis Renard verschenen. Renard had Valentyn in 1715 gevraagd te bevestigen dat Fallours' tekeningen ‘naar 't leven’ getekend waren, wat Valentyn graag deed. Renard berichtte bovendien in zijn boek dat Fallours hem had medegedeeld dat de getekende vissen door Valentyn waren teruggebracht van zijn kerkelijke werkbezoeken.Ga naar eindnoot37 Blijkbaar bestond er een hechte samenwerking waarover in Oud en Nieuw Oost-Indiën niets medegedeeld wordt. Omdat de ‘Valentyn Papers’ niet zijn overgeleverd, is het niet bekend wat de omvang was van het materiaal waarvan Valentyn gebruik heeft gemaakt. Het was in elk geval meer dan wat in zijn boek terechtkwam. Hij vermeldt bijvoorbeeld dat hij niet alles heeft gepubliceerd, onder meer om de VOC geen schade te berokkenen.Ga naar eindnoot38 De documenten die uit VOC-archieven afkomstig waren, kon hij niet zomaar meenemen. Ze moesten worden overgeschreven. Er moest daarom veel kopieerwerk verricht worden en er zijn aanwijzingen dat hij dat niet in zijn eentje heeft gedaan. De duidelijkste sporen leiden naar Valentyns onmiddellijke familie. Valentyn was tijdens zijn eerste verblijf op Ambon getrouwd met de rijke weduwe van een zelfstandige koopman, Cornelia Leydekker, geboren Snaats (1660-1717).Ga naar eindnoot39 Dankzij dat huwelijk werd hij financieel onafhankelijk. Anders dan Indische collega-predikanten, hoefde hij daarom na zijn repatriatie zijn leven niet te slijten als dorpspredikant. Als rentenierend heer van stand beschikte hij over veel vrije tijd en het geld heeft hij onder meer gebruikt om een imponerende schelpenverzameling op te bouwen. Met Cornelia Valentyn-Snaats kreeg Valentyn twee kinderen, Maria (1694-?) en Cornelia junior (1701-1779). Valentyns vrouw had bovendien vier kinderen uit haar eerste huwelijk. Haar dood in 1717 was in meerdere opzichten een groot verlies. Financieel betekende het dat Valentyn de erfdelen van zijn vrouw aan de vier kinderen uit haar eerste huwelijk moest uitbetalen.Ga naar eindnoot40 Hij moest daardoor onder meer een groot deel van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||
Vissen uit de zee rond Ambon, naar tekeningen van ziekentrooster Samuel Fallours, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1726). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||
zijn schelpenverzameling verkopen en is samen met Cornelia junior ingetrokken bij zijn oudste dochter Maria, die intussen getrouwd was. Maar met de dood van Cornelia Snaats verloor hij ook een belangrijke medewerker. Zowel in de Leidse universiteitsbibliotheek als in andere bibliotheken worden namelijk Maleise manuscripten bewaard die door Cornelia Snaats zijn gekopieerd.Ga naar eindnoot41 Nederlandse predikanten in Indië hadden interesse voor Maleise teksten omdat ze het literaire Maleis onder de knie wilden krijgen, om zodoende de Bijbel te kunnen vertalen of catechetische teksten te kunnen vervaardigen. Valentyn had echter ook interesse voor Maleise historiografie. Hij heeft bijvoorbeeld een vrij omvangrijke samenvatting van de Hikayat Tanah Hitu, de ‘Historie van Hitu’, in zijn werk opgenomen. Dit was een kroniek van de islamitische staat Hitu op Ambon.Ga naar eindnoot42 Aangezien Cornelia senior verschillende van deze transscripties voor haar man heeft gemaakt, mogen we aannemen dat ze Valentyn ook heeft geholpen met ander kopieerwerk. In tegenstelling tot de Maleise manuscripten, die een curiositeitswaarde hadden en als deel van Valentyns boekenbezit na zijn dood geveild zijn, is van dat andere materiaal niets bewaard gebleven.Ga naar eindnoot43 Evenals Valentyn moet Cornelia het Maleis en het Jawischrift (dat wil zeggen het aan het Maleis aangepaste Arabische schrift) in Indië geleerd hebben, want ze was in Den Briel geboren. Ze had ook de tijd om het te leren, omdat het huishouden van Valentyn op Ambon geheel door slaven verzorgd werd. Voor de Nederlandse lezer die niet met een slavenhuishouding bekend was, gaf hij in zijn werk een beschrijving van de taken van de twintig slaven waarover een gezin van de betere stand op Ambon beschikte. Letterlijk de sleutelpersoon van dit huispersoneel was de ‘Maj di Casa’, wat creools Portugees is voor ‘de huismoeder’, dat wil zeggen een vertrouwde slavin die de hele huishouding bestierde en ook alle sleutels bij zich droeg. Daardoor, zegt Valentyn, was de echtgenote geheel vrijgesteld van huishoudelijke taken.Ga naar eindnoot44 Ze had dus tijd in overvloed voor kopieerwerk.
Het huis waar Valentyn volgens Multatuli gewoond zou hebben in Ambon Stad. Het huis is in 1944 tijdens een Amerikaans bombardement verwoest. Foto uit het begin van de twintigste eeuw. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||
Hikayat Si Burung Pingai en andere teksten, Or. 1626, gekopieerd door Cornelia Snaats. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een bladzijde uit het manuscript Leiden Or. 1625. De initialen ‘c.v.’ zijn vermoedelijk aanwijzingen voor Cornelia Valentyn junior bij tekstpassages die ze moest overschrijven. De krabbels onderaan de bladzijde zijn daarom waarschijnlijk van Cornelia. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||
Behalve door Cornelia senior werd Valentyn ook bijgestaan door zijn dochters Maria en vooral Cornelia junior, die pas na de dood van Valentyn is getrouwd. Ook beide dochters hebben het Jawi-schrift geleerd. In de Leidse universiteitsbibliotheek wordt een manuscript bewaard waar in de marge met hun initialen de passages zijn aangegeven die de meisjes moesten overschrijven, met krabbels van Cornelia junior onderaan de hier afgebeelde bladzijde.Ga naar eindnoot45 Dat de familie werd ingeschakeld bij de werkzaamheden van geleerden, was in de vroegmoderne tijd niet ongebruikelijk. Omdat Valentyn op grote schaal gebruikmaakte van het werk van anderen, iets wat soms wel en vaak niet is aangegeven, en omdat hij door zijn gezin geassisteerd werd, wil ik in zijn geval daarom spreken van gedeeld auteurschap. Ondanks het aandeel van veel ongenoemde medewerkers bevat Oud en Nieuw Oost-Indiën wel een eenvormige stijl en een herkenbare vertelstem, waarmee aan het uiteenlopende materiaal samenhang gegeven is.Ga naar eindnoot46 Gewoonlijk rapporteert deze vertelstem feitelijke informatie, maar er zijn ook momenten dat Valentyn uiting geeft aan zijn emoties. Dat gebeurt onder meer wanneer hij zijn diepe teleurstelling erover uitspreekt dat hij een jaar na dato moest vernemen dat de Heren XVII de voorkeur hadden gegeven aan de op dat moment nog onvoltooide Maleise Bijbelvertaling van dominee Leydekker, terwijl hij de moeite had genomen de Bijbel tweemaal te vertalen en zich bloot te stellen aan lastercampagnes van de eerwaarde ‘broeders’ in Batavia en op Ambon. Met een nog grotere intensiteit gebeurde het in een op dagboekaantekeningen gebaseerd verslag van zijn deelname aan een veldtocht in 1706 in het oosten van Java. Na weken van slaapgebrek en constipatie beschreef hij zijn gevoelens van ontreddering, iets wat in vroegmoderne oorlogsmemoires (zoals dit gedeelte getypeerd kan worden) ongebruikelijk was.Ga naar eindnoot47 De afgrysselyke hitte der zonne, het groot gebrek aan levens-middelen, drinkwater, en van klein bier [licht bier], dat ons zeer verzwakte, mitsgaders honderd andre ongemakken die ik voorby ga, waren bequaam, niet alleen om my, maar zelf om den rustigsten [sterkste] man in ons leger, ter neder te slaan. [...] Zoo lang men gezond is, gaat alles nog henen, en men kan dan nog al veel verdragen; maar werd men in een leger ziek, dan is de elende, zelf voor de eersten in rang, niet uit te drukken, dat ik aan my zelven bevonden [vastgesteld] heb. En was het wonder [wekte het verbazing], dat ik in meer als zeventien dagen (alzoo ik het daar na niet net aangetekend heb) geen open lichaam [ontlasting] kreeg, die in al dien tyd voor geen drie stuivers aan waarde gegeten, of gedronken had, leggende daar als een verschoveling [verstotene], zonder eenige aanspraak, zonder eenige drank (die my diende [waar ik iets aan had]) zonder eenige spyze die ik eeten kon, meenende uitwendig van de ondragelyke hitte op die barre Ryst-velden te bersten, en werdende inwendig door de hitte der gedurige koortzen verteert, waar by dan 's nagts dikwils zeer sterke koude (alzoo de tent rontom open was) en voor my schadelyke winden quamen, die onze gansche tent in flarden waeiden, door welk ongeval ik dan zoo eenige uuren voor den schadelyken dauw, en de doordringende en ongeloovelyk sterke nacht-koude alhier bloot lag. [...] Was het zoo met my gelegen, denkt dan eens hoe het met de geringe Soldaaten hier toeging, die in 't einde niets dan drooge ryst, en op het laatst ook die zelf, in eenige dagen aan den anderen niet hadden. Zoo dat het een hond in Soerabaja beter had, als ik hier in de tent van den Veld-Heer.Ga naar eindnoot48 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het materiaalHet retorisch effect van eenvormigheid wordt ook bewerkstelligd door een vast schema dat Valentyn bij de constructie van zijn chorografieën gevolgd heeft. Hij begint steeds met een systematische behandeling van de geografie van een gebied, waartoe ook de natuur en de bevolking gerekend werden; daarna volgen secties over de geschiedenis en de godsdienst. Het is onmogelijk in een kort bestek aan te geven waar hij zijn tekstmateriaal, tekeningen en kaarten vandaan heeft gehaald. Ik wil me hier beperken tot voorbeelden van het gebruik van niet-westerse bronnen. Deze niet-westerse bronnen heeft Valentyn onder meer gebruikt in de historische secties van zijn chorografieën. Valentyn had in de eerste plaats de bedoeling de geschiedenissen te vertellen van de verschillende plaatsen waar de VOC actief was. Volgens de in de chorografie gangbare conventies was het ook de gewoonte om aandacht te geven aan de vroegste geschiedenis, dus in Valentyns geval aan de geschiedenis die aan de Nederlandse aanwezigheid voorafging, waarbij ook de geschiedenis van Aziatische dynastieën aan de orde kwam.Ga naar eindnoot49 Dat laatste is door Valentyn meestal alleen in beperkte mate gedaan omdat hij onvoldoende over lokale bronnen kon beschikken. De historicus-verteller van de delen van Oud en Nieuw Oost-Indiën die over niet-westerse geschiedenis handelen, blijft daarbij wel iemand die de vroegmoderne, Europese conventies van geschiedschrijving volgt. In het historiografische deel van de chorografie van Ceylon, de ‘Byzondere Zaaken van Ceylon’, beschrijft Valentyn de geschiedenis van Ceylon vanaf het begin van de Singalese kolonisatie van het eiland tot 1724.Ga naar eindnoot50 Hiervoor heeft hij uitgebreid gebruikgemaakt van Nederlandse excerpten van Singalees tekstmateriaal, waaronder een redactie van de voor de kennis van de vroegste Ceylonese geschiedenis belangrijke Rajavaliya-kroniek.Ga naar eindnoot51 Het tekstmateriaal bevatte ook verhalen die Valentyns toets van waarschijnlijkheid niet doorstonden, zoals dat van een leeuw die een prinses had verkracht en zo de grondlegger zou zijn geworden van het Singalese vorstenhuis. Dit soort verhalen heeft hij niettemin in zijn ‘zaaken’ opgenomen, met het voorbehoud dat het fabels waren die door de ‘Inlander’ bedacht waren om gebrek aan kennis te verhullen: Een verhaal van den Inlander, dat wy evens een moeten aanmerken, als een Verhaal der Grieken en Romeinen van Saaken, in haar Aetas Fabulosa voorgevallen, by 't welke zy, niet in staat om tot de tyden hunner voorouderen op te stygen, de Nakomelingen een Fabelagtig Verhaal (ten bewyse dat zy ten einde van hunner Rekening waaren) even als die gemelde, en ook veel andre Volkeren gewoon waaren, op disschen.Ga naar eindnoot52 Valentyns beoordeling van de mythische elementen in de Singalese historiografie is weliswaar kritisch, maar gezien de constatering van overeenkomsten met soortgelijke verhalen van Grieken en Romeinen, niet per se denigrerend, een houding die hij ook binnen een andere context tegenover veel niet-westerse culturele praktijken aannam.Ga naar eindnoot53 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||
Mogolminiatuur, met een afbeelding van Nur Jahan (door Valentyn ‘Noer Mahal’ genaamd), de echtgenote van de Mogolkeizer Jahangir, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1726). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een tweede opmerkelijk voorbeeld van Aziatische geschiedenis is zijn chorografie van de VOC-factorij in Surat, aan de Indiase noordwestkust, waarbij de dynastieke geschiedenis van het machtige Mogolrijk, waartoe Surat behoorde, in Valentyns beschrijving geheel de overhand krijgt op de geschiedenis van de Nederlandse factorij in Surat.Ga naar eindnoot54 Vermoedelijk had deze verschuiving van het zwaartepunt naar Aziatische geschiedenis veel te maken met de beschikbaarheid van Mogolminiaturen die de tekst verluchten en die niet alleen een ‘fraaie’ toevoeging tot de tekst vormen die Valentyns publiek kon charmeren, maar die door Valentyn ook als historische bron gebruikt worden. Via Marcus van Weert, de schoonzoon van de Kaapse gouverneur Willem Adriaan van der Stel, die Valentyn nog kende van zijn bezoek aan de Kaapkolonie, en de Amsterdamse verzamelaar Simon Schijnvoet had hij deze Mogolminiaturen gekregen.Ga naar eindnoot55 Ze zijn gebruikt voor de vervaardiging van maar liefst 44 afzonderlijke afbeeldingen, de grootste hoeveelheid Indiase miniaturen die tot dat moment in Europa waren gepubliceerd.Ga naar eindnoot56 De menselijke figuren op deze prenten zijn gekopieerd van de miniaturen die Valentyn (te leen?) had gekregen, maar de monochrome achtergrond die Mogolportretminiaturen meestal hebben, is door Valentyns illustratoren vaak naar eigen goeddunken ingevuld om een exotische ruimte te evoceren, in een geval zelfs met een Chinese pagode.Ga naar eindnoot57 Valentyns ‘Levens der Groote Mogols of der Keizeren van Hindoestan’ beschrijft de geschiedenis van de Mogolkeizers, vanaf de stichting van de dynastie door Timoer Lenk (1336-1406) tot 1723.Ga naar eindnoot58 Deze beschrijving is gebaseerd op VOC-documenten en gepubliceerde reisbeschrijvingen van François Bernier (1671), Jean-Baptiste Tavernier (1675), François Catrou (1676) en de door François Pétis de La Croix (1723) uit het Perzisch vertaalde biografie van Timoer Lenk, die oorspronkelijk geschreven was door Cherefeddin Ali. Als aanvulling heeft Valentyn de Mogolminiaturen als historische documenten gebruikt. De portretminiaturen werden door hem namelijk als natuurgetrouwe portretten ‘naar 't leven’ opgevat, die historische informatie bevatten.Ga naar eindnoot59 Dat was destijds niet ongebruikelijk. Een Italiaanse verzamelaar, die een serie Mogoltekeningen in Amsterdam had gekocht, combineerde een fysiognomische bestudering van de portretten met informatie uit reisbeschrijvingen.Ga naar eindnoot60 Valentyns portrettenreeks verschilt van andere portretseries doordat er ook portretten van vrouwen in zijn opgenomen, onder andere van echtgenotes van de Mogolkeizers.Ga naar eindnoot61 Anders dan hun in een rigide houding staande echtgenoten zijn de vrouwen steeds zittend, in een recreatieve omgeving en vergezeld van hofdames afgebeeld. De beroemdste van deze vrouwen uit Valentyns portrettenreeks was de echtgenote van keizer Jahangir, Nur Jahan (1577-1645; door Valentyn ‘Noer Mahal’ genoemd), die als een gelijke van haar echtgenoot optrad en als enige vrouw in de geschiedenis van de Mogoldynastie munten liet slaan.Ga naar eindnoot62 Deze munten waren bijzonder geliefd bij muntenverzamelaars in de Republiek, wat bijdroeg aan Nur Jahans bekendheid. Valentyn gebruikt haar portret om daarvan haar kwaliteiten af te lezen en gaat er bovendien vanuit dat de setting natuurgetrouw is weergegeven.Ga naar eindnoot63 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||
Even zoo moeten wy ook iets van zyne [de Mogolkeizer] opperste Gemalin, de Keizerin, Noer Mahal, als een weergadelooze Vrouw van verstand en schoonheit, twee gaven, zelden in een en de zelve persoon vallende, zeggen, hoewel hare schoonheit zoo groot niet als haar vernuft was, gelyk wy uit haar beeltenis by de letter B kunnen zien, daar zy ons onder een heerlyke Tent in haar Waschhuis, na zig gewasschen te hebben met verscheide van 's Keizers by-Wyven, en eenige Staat-Juffers, die haar dienen, en aan haar en andre een hertsterkende vogt aanbieden, voorkomt, met een bloem in de hand, op een goud lakens tapyt zittende, en tegen een heerlyk kussen van Staat met goude boketten leunende.Ga naar eindnoot64 Deze op Aziatisch materiaal gebaseerde geschiedenissen zijn in Valentyns historische relaas echter steeds ondergeschikt aan een imperiaal kader, waarbij het hem er in de eerste plaats om ging de macht van de VOC en daarmee van de Republiek aan te tonen. Hij wilde bij wijze van spreken vooral aantonen dat de grote Mogol de schrik in de benen voelde bij het bulderen van de Nederlandse scheepskanonnen. | ||||||||||||||||||||||||||
De impactHet laatste aspect dat ik wil aanroeren, is de impact van Valentyns werk. Die was heel erg groot. In het midden van de achttiende eeuw werd zijn werk door bewindhebbers van de VOC als handboek gebruikt voor een overzicht van het octrooigebied. Bovendien werd het op verschillende locaties in Azië gebruikt voor allerlei operationele informatie, van afbeeldingen van nagelplanten tot voorschriften voor VOC-functionarissen. Deze rol van Valentyns werk als bron van informatie behield het ook na 1816. In de eerste decennia van de negentiende eeuw bleef het werk in gebruik als een soort default option voor informatie over Indië. Indien er geen andere informatie beschikbaar was, dan viel men terug op Valentyns werk. Een voorbeeld hiervan is de rol ervan in beleidsstukken over het specerijenmonopolie op de Molukken. Sinds de VOC-tijd was de aanbouw van kruidnagelen daar beperkt tot een monopoliegebied, waar de volledige productie verkocht moest worden aan de VOC en na 1816 aan het Nederlands-Indische bestuur. Om ervoor te zorgen dat er geen kruidnagelen buiten het monopoliegebied werden verbouwd, werden geregeld hongi-tochten ondernomen, amfibische strafexpedities waar de mannelijke inwoners van de Ambonse eilanden verplicht aan moesten deelnemen. Het doel hiervan was de zogenaamde ‘extirpatie’ van ongewenste kruidnagelplanten. Nu had men in Nederland al twijfels over het nut van het monopolie voor het herstel van het gezag, onder andere omdat het monopolie moeilijk te handhaven was. In 1820 werd uiteindelijk een commissie uit Batavia gestuurd die de zaak moest onderzoeken. Deze bracht in 1821 een uitgebreid rapport uit dat de basis vormde voor een reeks rapporten die niet alleen de minister van Koloniën bereikten maar ook koning Willem I, die met het oppergezag over de koloniën bekleed was. Deze commissie bestond uit twee humanitair bewogen ambtenaren, de hoofdinspecteur van financiën Hendrik Jan (Henri) van de Graaff (1782-1826) en zijn collega, de inspecteur van financiën Germain Felix Meijlan | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||
(ook gespeld als Meylan, 1785-1831). In hun rapport hebben beide ambtenaren aanbevolen het monopolie op te heffen, omdat het zeer nadelig was voor de welvaart van de bevolking van de Molukken en omdat het sowieso weinig opleverde.Ga naar eindnoot65 Het grootste deel van het rapport bestaat uit een beschrijving van de geschiedenis van het kruidnagelmonopolie en het opmerkelijke daaraan is dat het voor het belangrijkste deel gebaseerd was op de eerste twee delen van Valentyns werk. Beide ambtenaren hebben zo'n beetje alles wat Valentyn over het thema gezegd had, geciteerd of samengevat. Men moest namelijk op Valentyns werk terugvallen omdat het lokale archief tijdens de Britse bezetting was leeggehaald. Gelukkig kon men volledig vertrouwen op Valentyn, een ‘schrijver, die zoo elders hier het zegel der waarheid is’.Ga naar eindnoot66
‘De Ambonsche Hongi of Coracora-Vloot’, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.
Het rapport van Van de Graaff en Meijlan vormde de basis van een reeks rapporten die aan het kruidnagelmonopolie waren gewijd. Tijdens het bezoek van gouverneur-generaal Van de Capellen aan Ambon in 1824, waarbij hij vergezeld werd door Van de Graaff, werden de extirpaties inderdaad verboden. Bij deze gelegenheid heeft Van der Capellen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||
Philippus Pieter Roorda van Eysinga (1796-1856). Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
in april 1824 ook een, waarschijnlijk door Van de Graaff ontworpen, proclamatie uitgevaardigd waarin hij uiting gaf aan zijn ‘diep leedwezen’ ten aanzien van de rampspoed die de bewoners van de Molukken door het extirpatiebeleid moesten verduren.Ga naar eindnoot67 De proclamatie werd in het Nederlands en in het Maleis gepubliceerd, en verscheen later niet alleen in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, maar ook tweemaal in de Bataviasche Courant.Ga naar eindnoot68 Het gezag van Valentyns werk lag daardoor indirect ten grondslag aan de eerste en lange tijd enige verklaring van spijt over aangedaan koloniaal onrecht door een hoge Nederlandse gezagsdrager, iets wat Van de Capellen jaren later nog door het koloniale establishment kwalijk werd genomen. Ook Meijlan en Van de Graaff werd hun engagement niet in dank afgenomen. Na het ontslag van Van de Capellen in 1825 werden ze uit hun functies ontheven. Meijlan werd weggepromoveerd naar Japan, waar hij ‘opperhoofd’ werd van de Nederlandse handelsmissie op Deshima. Van de Graaff werd naar Nederland teruggeroepen om aan de koning verantwoording af te leggen, maar leed gedurende zijn terugreis in 1827 schipbreuk bij Westkapelle en verdronk. Vanwege onder meer de tegenstand van koning Willem I is het specerijmonopolie pas in 1864 opgeheven. Valentyns werk werd niet alleen in Indië gebruikt. In Nederland functioneerde het tot aan het midden van de negentiende eeuw als referentiekader voor Nederlands-Indië. Delen van Oud en Nieuw Oost-Indiën werden onder meer overgenomen in andere werken. Johannes Olivier (ca. 1789-1858) schreef bijvoorbeeld grote stukken over uit Valentyns beschrijving van Makassar in zijn Reizen in den Molukschen Archipel, met het doel kennis over dit deel van Indië te populariseren.Ga naar eindnoot69 Terwijl Olivier zijn schatplichtigheid aan Valentyn duidelijk had aangegeven, zweeg professor Philippus Pieter Roorda van Eysinga (1796-1856) over de omvangrijke ontleningen in zijn vierdelige Handboek der land- en volkenkunde, geschied-, taal-, aardrijks- en staatkunde van Nederlandsch Indië (1841-1850). Roorda gold in de eerste helft van de negentiende eeuw in Nederland als de belangrijkste kenner van het Maleis en Javaans en was in 1836 aangesteld als hoogleraar voor het Maleis en de ‘Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië’ aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Daarmee werd hij de eerste die op dit terrein een academische aanstelling kreeg. In zijn Handboek steunde Roorda met name voor de beschrijving van de geografie en geschiedenis van gebieden buiten Java op Valentyn. Die afhankelijkheid is ook zichtbaar in wat er in de historische overzichten ontbrak. Roorda wekte hierin de indruk dat er in Indië bijzonder weinig was voorgevallen tussen het moment dat Valentyns werk was gepubliceerd (1724/6) en het tijdvak vanaf het einde van de achttiende eeuw dat hij voor een deel uit eigen ervaring kende. Hij had zijn nalatigheid een aantal jaren voor de verschijning van het Handboek echter al bij voorbaat gecompenseerd door uitbundig zijn bewondering voor Valentyn te betuigen in zijn Nederlands roem in Oost-Indië, in acht zangen (1831). Valentyn, die hij ‘te roemrijk voor mijn veder’ noemt, bekleedt daarin de meest prominente plaats in zijn huldebetoon aan geleerden die zich voor de bestudering van Indië verdienstelijk hadden gemaakt.Ga naar eindnoot70 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||
P.J. Veth. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een verdere indicatie voor de populariteit van Valentyn in de negentiende eeuw is dat de spelling van zijn achternaam werd aangepast aan de door Siegenbeek in 1804 geïntroduceerde spelling. In plaats van met een Griekse ‘y’, werd zijn naam nu met een Nederlandse lange ‘ij’ geschreven. Ik zie dit als een indicatie dat zijn naam dermate gangbaar was dat deze in zekere zin deel van de Nederlandse woordenschat was geworden en daardoor onderworpen was aan dezelfde spellingconventies als andere woorden. Iets dergelijks is bijvoorbeeld niet gebeurd met de achternaam van de dichter Constantijn Huygens, wiens werk aan het begin van de negentiende eeuw alleen een beperkte populariteit genoot. Doordat Valentyns werk zowel in Nederland als in Indië gebruikt werd, zorgde het voor een gedeeld referentiekader. Daarmee droeg het ertoe bij om de kennis over Indië te standaardiseren. De rol van Valentyns boek in de ambtelijke debatten over het Molukse specerijmonopolie laat bijvoorbeeld zien dat alle hoofdrolspelers Valentyns werk tot hun beschikking hadden en het gezag ervan erkenden. Zowel de twee ambtenaren in Batavia, de minister van Marine en Koloniën Elout, als koning Willem I in Nederland beschikten over Valentyns boek. Zodoende functioneerde het boek als een papieren interface van Indië. Wat Indië was, was voor de betrokkenen in een belangrijke mate door Valentyn gedefinieerd, vooral wanneer ze, zoals koning Willem I, zelf nooit in Indië geweest waren. Dit Indië wordt door Valentyn trouwens ook al ‘Nederlands Indië’ genoemd. Valentyns werk verloor ongeveer in het midden van de negentiende eeuw zijn gezag, nadat er tussen 1856 en 1858 nog wel een gedeeltelijke herdruk was verschenen, die was samengesteld door de docent aan de Delftse opleiding voor bestuursambtenaren Salomon Keyzer.Ga naar eindnoot71 De uitgave had een kleiner formaat en was bedoeld om door bestuursambtenaren gebruikt te worden als een ‘legger’, dat wil zeggen als een standaardtekst die de basis moest vormen voor nieuwe waarnemingen die moesten leiden tot een meer volledige beschrijving van Indië. Keyzer had alleen de stukken uit Valentyns werk overgenomen die in het midden van de negentiende eeuw nog relevant waren, maar was dermate slordig met de tekst omgegaan dat zijn editie het oorspronkelijke werk niet kon vervangen. Intussen was er trouwens meer recente kennis verzameld, die niet alleen circuleerde in de ambtelijke kanalen maar ook gepubliceerd werd, onder meer in Indische vaktijdschriften. Er ontstonden bovendien steeds meer voorbehouden tegenover Valentyns werk. Kenmerkend is de houding van de Leidse hoogleraar P.J. Veth (1814-1895), die de belangrijkste autoriteit was aangaande Indië in de tweede helft van de negentiende eeuw. Veth, die nooit in Indië is geweest, was evenals Valentyn een compilator. De vernieuwing die Veth bracht, in wat men de ‘Indische taal-, land- en volkenkunde’ was gaan noemen, was gelegen in de stijl van het wetenschappelijk schrijven en in een nieuw wetenschappelijk ethos, geïnspireerd door negentiende-eeuwse filologie.Ga naar eindnoot72 Hierbij werd een angstvallige zorgvuldigheid in de omgang met bronnen nagestreefd. Veth verantwoordde zijn informatie niet alleen nauwkeurig, maar benadrukte ook graag de beperkingen van zijn eigen kennis. In een van zijn werken wees Veth zijn lezers er bijvoorbeeld op dat dit werk bij de verschijning | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een Bouginees en een Ambonees in traditionele dracht. Afbeelding uit: François Valentyn, Beschryving van Amboina 1 (1724). Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||
ervan al verouderd was.Ga naar eindnoot73 Daarbij formuleerde hij zijn proza zorgvuldig en distantieerde hij zich daarom in 1867 van ‘den wa[u]welenden toon en de platheden van Valentyn.Ga naar eindnoot74 Bovendien verklaarde Veth in zijn Leidse inaugurele rede dat hij bij het ‘doorbladeren’ van Valentyns geschriften moeite had zijn ‘verontwaardiging te onderdrukken’ omdat ‘een dienaar van het Evangelie de menschenwaarde zoo weinig in den inboorling wist te eeren’.Ga naar eindnoot75
François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën. 5 dln. Dordrecht & Amsterdam, 1724-1726. Particuliere collectie.
Valentyns werk bleek nu stilistisch, ideologisch en als bron van informatie verouderd en niet langer bruikbaar als handboek. Na 1900 raakte het bovendien verder in diskrediet door verwijten van plagiaat. Toch bleef het in gebruik als historische bron voor de VOC-tijd, en Busken Huet zorgde ervoor dat het op grond van Valentyns anekdotes een plaatsje kreeg in de Indische bellettrie. Na een lang gebruiksleven kreeg Valentyn nog een literair Nachleben. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||
Siegfried Huigen is hoogleraar Nederlandse letterkunde en is verbonden aan de universiteiten van Wrocław in Polen en Stellenbosch in Zuid-Afrika. Zijn publicaties handelen vooral over reisliteratuur en de geschiedenis van kennis van Nederlandse koloniale territoria. Hij heeft onder meer de volgende boeken gepubliceerd: De weg naar Monomotapa (1996), Verkenningen van Zuid-Afrika (2007) en Knowledge and Colonialism (2009). Daarnaast is hij mederedacteur van The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks (2010), Reshaping Remembrance. Critical Essays on Afrikaans Places of Memory (2011) en East Central Europe Between the Colonial and Postcolonial (2022). Hij bereidt een boek voor over de productie van kennis in Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn. |
|