Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| ||||
‘Tot het einde toe op den ingeslagen weg blijven voortgaan’
| ||||
[pagina 406]
| ||||
elk handboek en ieder literatuuroverzicht, die feitelijk alleen een overzicht geven van de burgerlijke Indische letteren. Dat is een beperking.
J.B. van Heutsz als gouverneur-generaal, 1909. Collectie KITLV.
Van Heutsz en zijn militaire generatie schrijven uitstekend. De scheldbrieven van G.C.E. (Frits) van Daalen doen niet onder voor de scherpe teksten van Bas Veth, de brieven van Colijn over Lombok zijn minstens zo dramatisch als de Atjeh-roman Alarm! (1919) van Jeanne Reyneke van Stuwe en de grote hoeveelheid egodocumenten van militairen van verschillende rangen doet ons begrijpen wat de werkelijke achtergrond is van al die dansende militairen - al dan niet met een lege mouw - op het residentsbal zoals ze verschijnen in de oude damesromans. Geleidelijk aan ontdek ik de schuilplaatsen van de militaire koloniale letterkunde: in almanakken van de Hoofdcursus in Kampen en van de Koninklijke Militaire Academie, in tijdschriften als het Indisch Militaire Tijdschrift, het blad van de Indische Krijgskundige Vereeniging, in al dan niet anonieme krantenartikelen en in vertrouwelijk bedoelde brieven, die gelukkig bewaard zijn gebleven en zich veelal in archieven bevinden. Degene van wie ik de meeste brieven lees, is Van Heutsz. Hij schrijft veel en is lang van stof, een brief van tien kantjes is geen uitzondering. Daarin karakteriseert hij regelmatig met enkele woorden een persoon of een situatie, zoals de directeur van de Plantentuin Melchior Treub, die hij ‘een krakende wagen’ noemt, of de Haagse sociëteit De Witte, die hij rubriceert onder ‘die dagelijksche verzamelplaatsen van de vele Haagsche leeglopers.’Ga naar eindnoot3 Van Heutsz schrijft lange zinnen met tussenzinnen, die als statement functioneren, zoals over H.H. (Henri) van Kol: ‘Ik hoop nog eens gelegenheid te hebben hem openlijk mijne verachting te toonen.’Ga naar eindnoot4 Een relatief korte zin als deze is meer een oneliner: ‘Het is toch bijzonder eigenaardig dat van het begin van de Atjeh oorlog af van dat land het meest is geoordeeld, gesproken en geschre- | ||||
[pagina 407]
| ||||
ven door menschen die er het minst van af wisten en die zelf nooit in staat zijn geweest iets dergelijks tot stand te brengen.’Ga naar eindnoot5 Uit veel brieven blijkt zijn temperament, zijn ongeduld, zijn intense verlangen om ‘door te pakken’, zoals hij dat noemt. Dat geldt bij uitstek wanneer hij vanuit de tropen in gevecht is met zijn grootste vijand: de bureaucratische regering te Den Haag. Over Van Heutsz is veel en tegelijkertijd weinig geschreven. De kranten stonden decennia vol over hem, maar een gedegen biografie heeft dat tot op heden nog niet opgeleverd. Er zijn drie pockets die als biografie gelden. Twee ervan zijn geschreven door J.C. Lamster, die nog onder Van Heutsz heeft gediend.Ga naar eindnoot6 Zijn loyaliteit is op elke bladzijde merkbaar; over de oude generaal niets dan goeds. Dan is er J.B. van Heutsz. Leven en legende (1976), een uitgave van J.C. Witte, die zich overwegend op Lamster baseert. Bij deze drie tel ik niet het hagiografische Luitenant-generaal J.B. van Heutsz van Alex (ps. C. de Vries ) uit 1904. Deze leemte hoop ik te vullen met een biografie die in 2020 moet verschijnen. Dat is voor mij angstaanjagend snel, want niet alleen is Van Heutsz een complexe man, maar ook vormt zijn bestuursperiode een belangrijke schakel in de kolonisatie van Nederlands-Indië. Mijn doel is zowel de man als zijn tijd dichterbij te brengen, en om als het ware en passant duidelijk te maken dat ook de militaire literatuur een plaats verdient in de Indische letterkunde. | ||||
BiografieJoannes van Heutsz werd geboren op 3 februari 1851 te Coevorden. Hij is de tweede zoon van Maria Kocken en Franciscus van Heutsz, kapitein in dienst van het Nederlandse leger. Na Jo worden er nog een broer en een zusje geboren. De drie jongens uit dit gezin zullen voor Indië kiezen: de oudste Henri via een studie aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA), Jo via de Hoofdcursus in Kampen en Frans jr. trekt via Delft als ambtenaar naar de oost. Jo van Heutsz laat zich in 1873 bewust overplaatsen naar het leger in Indië. De reden daarvoor ligt in de mislukte eerste Atjeh-expeditie. Dat moet iets in hem wakker geschud hebben, zoals dat ook met anderen van zijn generatie gebeurde. Vaderlandsliefde, krijgszucht, verlangen naar eer en waardering: in Indië waren de Militaire Willems-Ordes te verdienen. Daar kwam nog iets anders bij: Jo was een kind uit wat we tegenwoordig een probleemgezin noemen, vooral vanwege de vader, die alcoholist was. Zijn moeder deed moeite om het gezin bij elkaar te houden, maar in | ||||
[pagina 408]
| ||||
1865 vroeg zij een scheiding aan.
J.B. van Heutsz als civiel- en militair-gouverneur van Atjeh, circa 1900. Collectie KITLV.
Dankzij een combinatie van militaire kwaliteiten, leiderschap, de juiste kennissen - in het bijzonder de Islamgeleerde Christiaan Snouck Hurgronje - en een goede opleiding maakt Van Heutsz in Indië snel carrière. In 1877 sluit hij een huwelijk met Maria Henriëtte van der Zwaan, een leerlinge van de schrijfster en declamatrice Mina Kruseman. Het echtpaar zal zes kinderen krijgen. Mevrouw Van Heutsz moet net als Mina Kruseman feministisch zijn geweest: in het familiearchief vond ik een briefje waarin ze de toenmalige bestseller Hilda van Suylenburg (1897) bestelt. Mogelijk las Van Heutsz die ook. In het Gedenkboek Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht (1917) spreekt hij zich uit over de ontwikkeling van het vrouwenkiesrecht: ‘Die ontwikkeling zal naar Nederlandsche mannengewoonte, langs lijnen van geleidelijkheid gaan volgens den regel: Langzaam aan dan breekt het lijntje niet! Met bijzonderen nadruk op langzaam! De in alle opzichten volkomen gelijkstelling van man en vrouw, welke komen moet en komen zal, beleef ik zeer zeker niet meer.’Ga naar eindnoot7 Vermoedelijk beleefde Van Heutsz zijn gelukkigste tijd toen hij militair en civiel gouverneur was van Atjeh, de positie die hij vervulde vanaf begin 1898, het jaar waarin de achttienjarige Wilhelmina ingehuldigd werd als koningin der Nederlanden, met aan haar zijde koningin-moeder Emma. Als gouverneur van Atjeh was Van Heutsz militair en bestuurder tegelijkertijd, met relatief veel vrijheid om zijn beleid in te voeren. Hij voerde zijn troepen aan in gevechten, brak waar mogelijk het verzet tegen het Nederlandse gezag en probeerde, ook op advies van Snouck Hurgronje, zelfbesturen te installeren. Mede doordat meer inheemse vorsten de zogeheten ‘korte verklaring’ tekenden, als ritueel van overgave aan het koloniale gezag, werd Van Heutsz gezien als de pacificator van Atjeh, dat wil zeggen in Nederland. Er werden festiviteiten op touw gezet die hem als zodanig huldigden. Wilhelmina riep | ||||
[pagina 409]
| ||||
hem naar patria, waar hij tegen zijn zin en tegen zijn wens in gefêteerd werd als de overwinnaar van de Atjeh-oorlog. Als gouverneur-generaal keerde hij terug naar Indië, met weinig budget om een veelheid aan eisen te realiseren: de Buitenbezittingen moesten onder Nederlands gezag gebracht worden, er moest bezuinigd worden, kort gezegd: Nederland wenste meer inkomsten uit de kolonie. Na vijf lange jaren, vol ups and downs, en honderden brieven verder, keerde Van Heutsz terug in het moederland. Als persoonlijke daad van wraak koos hij domicilie in Amsterdam, en niet in het Haagse, zoals zoveel oudgasten uit Indië voor hem. Daar, aan de Van Eeghenstraat 106, probeerde hij een nieuwe carrière als zakenman op te zetten, welke poging meer en minder succes kende. Hij liet zich zien op belangrijke tentoonstellingen, hield in vol militair ornaat speeches die de kranten haalden, en schreef voorwoorden bij enkele boeken. Toen ging het mis, fysiek gezien. Op 11 juli 1924 stierf hij aan de gevolgen van tuberculose, in Zwitserland. Zoals hij in zijn testament had vastgelegd, werd hij niet in de aarde van Nederland begraven, maar kreeg hij een eenvoudig soldatengraf op het plaatselijke kerkhof van Clarens. | ||||
CommissieNa zijn dood wordt Van Heutsz bepaald niet vergeten zoals is gebeurd met andere militairen uit de koloniale oorlogen. Binnen een week komt er in Nederland een correspondentie op gang tussen vooraanstaande zakenmannen met belangen in de kolonie. Zij vormen een commissie die zich ten doel stelt de generaal te huldigen, en al snel groeit het idee van een herbegrafenis en een standbeeld. Deze Commissie tot Huldiging van de Nagedachtenis van Generaal J.B. van Heutsz heeft als ere-voorzitter Prins Hendrik, echtgenoot van regerend vorstin en staatshoofd Wilhelmina. Er is een Eere-Comité, een uitvoerend Comité, er zijn commissies, er is eigen briefpapier en er zijn circulaires en intekenformulieren, waarmee het uitvoerend Comité succesvol geld inzamelt bij het bedrijfsleven en de bevolking. Dat alles gebeurt al in 1924. Pas in 1935, dus na elf jaar vergaderen, komt dat standbeeld er, dan het grootste van Nederland. In aanwezigheid van koningin Wilhelmina en kroonprinses Juliana wordt in Amsterdam het Van Heutsz-monument ingehuldigd. Elf jaar vergaderen betekent ook elf jaar Van Heutsz-evenementen organiseren. In maart 1925 heeft het Comité ruim honderdduizend gulden in de kas, voor die tijd | ||||
[pagina 410]
| ||||
een fors bedrag.
Borstbeeld van J.B. van Heutsz te Bronbeek. Foto: Rick Honings.
Daarmee valt zeker iets te doen, maar actief gericht op het tot stand brengen van het monument is het Comité opvallend genoeg niet. Waarschijnlijk ondergaat het hier een sturende invloed vanuit regeringskringen dan wel het hof. Commissielid minister-president H. Colijn - in 1925 tevens minister van Koloniale Zaken a.i. - moet hebben ingezien welke kansen dit particuliere initiatief bood voor het staatsbeleid. In Indië groeit immers het nationalisme en het verzet tegen de koloniale overheersing, waartegen verbanningen en de dreiging van het Nederlandse strafkamp Boven-Digoel (Nieuw-Guinea) weinig uithalen. Ook in 1925 moet de omvang van het KNIL wegens bezuinigingen verkleind worden. In deze situatie kan een superieure held het morele gezag vergroten, de militaire slagkracht inspireren en | ||||
[pagina 411]
| ||||
het verzet intimideren. Het Europese prestige in de kolonie heeft dringend een boost nodig. De Nederlandse regering verlangt naar een icoon om de eigen imperialistische ambities luister te verlenen. In tegenstelling tot een levende Van Heutsz, biedt een dode Van Heutsz geen tegenspraak. Door het werk van het Comité ontstaat en groeit er na 1925 in het meestal zo nuchtere Nederland een Van Heutsz-hysterie, gevoed door evenementen waarop de leden van het Comité in mindere of meerdere mate invloed uitoefenen: in 1926 de onthulling van het nieuwe hoofdkantoor van de Nederlandse Handelmaatschappij aan de Vijzelstraat te Amsterdam met als boegbeelden Daendels, Coen en Van Heutsz; in 1926 de tewaterlating van het stoomschip Van Heutsz, in 1926 een landelijke wedstrijd voor een te bouwen mausoleum met bijbehorende tentoonstellingen in Amsterdam, in 1927 de staatsbegrafenis te Amsterdam op de Nieuwe Ooster, met volle medewerking en steun van het vorstenhuis, en in 1933 de onthulling van een Van Heutsz-buste in zijn geboorteplaats Coevorden. Het is succes na succes, met bijbehorende media-aandacht en net genoeg kritiek en tegenspraak om er een zekere spanning aan te verlenen. Van Heutsz krijgt door de successen het aanzien van een koloniale held. Bij zijn herbegrafenis in 1927 juicht het publiek voor hem. De plannen voor het monument krijgen megalomane proporties. Uiteindelijk geeft de burgemeester van Amsterdam toestemming voor de bouw aan het Olympiaplein. Op zaterdag 15 juni 1935 vindt de inhuldiging plaats van het dan grootste monument van Nederland. Oud-gouverneur van Atjeh, generaal H.N.A. Swart spreekt, minister-president H. Colijn houdt een toespraak, de krijgsmacht geeft acte de présence, koningin Wilhelmina en kroonprinses Juliana zijn aanwezig. De pers komt in groten getale op dit landelijke evement af, men schrijft, men fotografeert, men filmt. Het is een media-event van de eerste orde. De framing van Van Heutsz als koloniale held is op dat moment voltooid. In 1939 komt er nog een onthulling van een gebrandschilderd raam in de Nieuwe Kerk in Amsterdam met een afbeelding van Van Heutsz. Wilhelmina is hier wederom aanwezig. Zo gaat Nederland de oorlog in. Na de onafhankelijkheid van Indonesië en met de opkomst van de anarchistische jaren 1960 en 1970, verandert het extreme heldenbeeld van Van Heutsz in het tegendeel. Nu heet hij de grote schurk te zijn geweest. Beide kwalificaties doen hem onrecht. | ||||
[pagina 412]
| ||||
BrievenDe drie boven genoemde biografische pockets geven feiten en jaartallen, maar bieden weinig zicht op het innerlijke leven van Van Heutsz. Daarvoor is een groot aantal brieven van groot nut. Hij verzet zich daarin tegen de roem van 1904 (‘Om deze inhaling te voorkomen zond ik Colijn vooruit naar Holland’Ga naar eindnoot8), hij verafschuwt de pers en de publieke opinie (‘Nederlanders schijnen nu eenmaal - op zeldzame uitzonderingen na - uit alles venijn te moeten zuigen en een bijzondere liefhebberij er in te vinden om te trachten staatsburgers die naam maakten, door het slijk te sleuren’Ga naar eindnoot9) en keer op keer geeft hij openhartig zijn visie op grote en kleinere kwesties. Zo komt een nieuw beeld van Van Heutsz tevoorschijn, anders dan het beeld van de koloniale militaire held. Dat Van Heutsz een fascinerend schrijver is, blijkt uit vrijwel elke brief. Zijn stijl is dwingend, met een ongewone combinatie van zakelijkheid en melodrama. Dat is zeker het geval in 1908. Op 8 juli van dat jaar schrijft Van Heutsz vanuit Buitenzorg een brief op poten naar de politicus De Savornin Lohman.Ga naar eindnoot10 Van Heutsz voelt zich gegriefd en beledigd. De pers en velen in de Haagse wandelgangen hechten geloof aan de krantenartikelen en roddels over vermeende militaire wreedheden die in Atjeh onder zijn verantwoordelijkheid begaan zouden zijn. Alweer dat gezanik, lijkt Van Heutsz te vinden. Hij refereert aan een onderzoeksrapport dat op gezag van Colijn in 1903 was opgesteld, waarin die kwestie zijns inziens afdoende is behandeld. Al schrijvende windt de gouverneur-generaal zich meer en meer op, en al is het meer dan een eeuw geleden dat hij de pen ter hand nam om deze brief te schrijven, nog altijd is in de laatste drie zinnen voelbaar hoe verontwaardigd hij is: De vele terechtwijzingen en pensionneringen die ná mijn optreden in Indië als GG moesten volgen om leven te kunnen krijgen in den loomen gang van zaken, eindelijk te komen tot de lang verwaarloosde degelijke vestiging van Neerland's gezag in verschillende deelen van dezen Archipel, tot het scheppen van ordelijke toestanden in afgelegen gewesten, afschaffing van slavernij en het openen van nieuwe bronnen van inkomst voor den Lande enz. enz., hebben het aantal mijner vijanden en bekladders nog zeer vergroot. Dit alles heeft veel moeite, veel strijd en zorg gekost! En al heb ik mij door het vele leed dat men van vele zijden getracht heeft mij aan te doen en de tegenwerking welken ik meermalen bestrijden moest, niet laten terneerslaan en al zal ik ook tot het einde toe op den | ||||
[pagina 413]
| ||||
ingeslagen weg blijven voortgaan, toch wil ik wel bekennen dat ik het oogenblik zal zegenen dat ik met fatsoen mijne betrekking in Indië zal kunnen neerleggen om mij uit het openbare leven geheel te kunnen terugtrekken en wat afleiding te gaan zoeken buiten het Land, welks bewoners in zoo grooten getale, de pers voorop, met zoo'n wellust getracht hebben mij te grieven en te smaden.Ga naar eindnoot11 Het is ietwat martelaarachtig, maar toch: hier staat iets. Drie zinnen verdeeld over twee alinea's, elk geladen met testosteron, als een rechts-links combinatie van boksstoten, die het effect van de brief kracht moeten bijzetten. Mede hierdoor en door tal van verwikkelingen, kon Van Heutsz zijn tijd als gouverneur-generaal uitdienen. Zoals deze brief zijn er meer, bij elkaar honderden kantjes. Strijdlustig proza is het, zonder stille krachten die komen aandonzen; in plaats daarvan vol van kanonnen en kruitdampen. Een genre apart. | ||||
AfscheidsredeEen jaar na deze brief kwam het moment waarop Van Heutsz, zoals hij schreef ‘met fatsoen’, zijn functie in Indië kon neerleggen. Op 18 december 1909 is er een diner en de scheidende gouverneur-generaal houdt een afscheidsrede, onder andere in tegenwoordigheid van de komende gouverneur-generaal A.W.F. Idenburg. Van Heutsz pakt flink uit en geeft vrijmoedig zijn mening over allerlei politieke onderwerpen. Hij opent met een merkwaardige anekdote, waarna hij de eerste klap uitdeelt: Een hooggeplaatst ambtenaar, die gelegenheid had gehad om achter de coulissen te kijken, zeide mij eens: ‘De Gouverneur-Generaal van Ned-Indië heeft maar één gelukkige dag, dat is de dag van zijn aftreden.’ Ofschoon mijn ervaring mij thans geleerd heeft dat dit overdreven gezegd is, ligt in dat gezegde toch ongetwijfeld veel waars en kan ik verklaren dat mijn aftreden mij heden in een tevreden en opgewekte stemming doet verkeren. Aan die stemming is het waarschijnlijk vooral te danken dat ik op deze dag bij het afscheid nemen van dit schoone land waarin ik 36 jaren van mijn leven heb doorgebracht, voornamelijk denk aan dat deel der ingezetenen, dat mij blijk gaf van sympathie en waardeering en dat naar vermogen en binnen eigen werkkring, medewerkte tot bevestiging van het Ned. gezag en tot ontwikkeling van bloei en welvaart. | ||||
[pagina 414]
| ||||
Eerste pagina van Van Heutsz' afscheidsrede, 19 december 1919. Collectie Nationaal Archief, Archief Van Heutsz.
Iedereen van de aanwezigen moet geweten hebben wel of niet tot ‘dat deel der ingezetenen’ te behoren. Van Heutsz vervolgt met wat een rechtvaardiging lijkt te zijn van het gevoerde personeelsbeleid: niet degenen benoemen die door het aantal dienstjaren aanspraak zouden kunnen maken op een functie (anciënniteitssysteem), maar benoeming bij keuze: Het gros toch, dat middelmatig is, ziet alleen heil in het anciënniteitssysteem, dat aan de middelmatigen goede kans geeft om de gebrek aan zwaarte hoog te vallen. Deze groote meerderheid, uit haren rustigen dommel met grootheid aan het slot van den droom plotseling wakker geschud, zag de kans verdwijnen om even hoog te vallen als vóór hen gelijksoortige voorgangers gevallen waren. De kleine minderheid waaruit bij het keuze stelsel gekozen wordt, die zich goed weet dat zij gerekend wordt te behooren tot het supérieure deel, wrijft zich de handen | ||||
[pagina 415]
| ||||
maar houdt zich natuurlijk stil om niet arrogant te schijnen en niet tusschen de logge massa bekneld te raken en zoo krijgt men in den regel alleen te lezen het gemopper van de middelmatigen, die niet alleen tegen het stelsel te velde trekken, maar, om den schijn te wekken dat zij het recht aan hunne zijde hebben, met allerlei soort van voorstellingen trachten aan te toonen, dat niet stelselmatig moet tewerk gegaan.Ga naar eindnoot12 In die uitdrukking van ‘hoog te vallen’ horen wij de echo van Multatuli: ‘bij gebrek aan gewicht omhoog gevallen’. Het goede voorbeeld, gebruikt om zichzelf - nogmaals - te rechtvaardigen en duidelijk te maken dat de meerderheid van ‘de logge massa’ per definitie ongelijk had. Het zijn dit soort redevoeringen - Van Heutsz hield er meerdere - die een andere kijk bieden op het Indië van die tijd: de spanningen die er geweest moeten zijn tussen de bestuurslagen, de visie van bovenaf, de zwaarte van de positie van GG. Eigenlijk zouden dergelijke redevoeringen door een geschoold acteur moeten worden voorgedragen, omdat pas dan het demagogische karakter ervan geopenbaard wordt, en het spel met betekenissen. De kracht van woorden, welgekozen, meeslepend en amusant, ook, of juist, ten koste van anderen. | ||||
BesluitGraag zou ik nog veel meer citeren, maar dat wordt in dit bestek te overdadig. Waar het mij om gaat, is het corpus teksten dat we Indische letteren noemen, uit te breiden. Deze letterkunde, voortgekomen uit de brief naar huis zoals nestor Rob Nieuwenhuys stelde, is altijd rijk en divers van aard geweest. Maar wel: een civiele letterkunde, voor en door burgers geschreven. Het is tijd dat daar verandering in komt. | ||||
Bibliografie
| ||||
[pagina 416]
| ||||
Vilan van de Loo is schrijfster en onderzoekster. In 2014 promoveerde ze aan de Universiteit Leiden op een biografie van Melati van Java, waarvan in 2016 een handelseditie verscheen: Melati van Java (1853-1927). Dochter van Indië. Momenteel werkt ze aan een biografie van generaal Van Heutsz. Zie ook: www.vanheutsz.nl. |
|