Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| ||||||||||||||||
Sylvia Pessireron
| ||||||||||||||||
Molukkers en het KNILVanaf het einde van de negentiende eeuw hadden militairen uit de Molukken een bevoorrechte plaats in het KNIL. Omdat zij christen waren, werden zij betrouwbaarder geacht dan andere inheemse bevolkingsgroepen, die doorgaans de islam aanhingen. Samen met de Nederlanders vochten zij in de Atjeh-oorlog (1873-1904) en waren ze betrokken bij het neerslaan van verschillende opstanden in de Indische archipel. Ze stonden bekend als goede vechters die loyaal waren aan Nederland en het Huis van Oranje. Zij bleven dat ook tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) en de daarop volgende onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). Dat bracht hen in problemen toen Nederland in december 1949 de soevereiniteit overdroeg aan de Republik Indonesia Serikat (RIS), een federatie van deelstaten. Eén van die deelstaten | ||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||
was Oost-Indonesië, waartoe de Molukken behoorden. Maar de nieuwe president van de RIS, Soekarno, wilde het land centraal besturen en maakte na de soevereiniteitsoverdracht korte metten met de federale structuur. Voor hem was de opsplitsing van Indonesië niet meer dan een compromis geweest om tot een snelle overdracht te komen. De Molukkers voelden dit als verraad en riepen op 25 april 1950 in Ambon de onafhankelijke Republik Maluku Selatan (RMS) uit. Die republiek werd door niemand erkend, ook niet door Nederland, waarop veel Molukkers hun hoop hadden gevestigd. Soekarno stuurde een leger naar Ambon om de opstand te bedwingen, wat na hevige gevechten een paar maanden later lukte. Mr. dr. C. Soumokil, die deel uitmaakte van de RMS-regering, vluchtte met een aantal getrouwen naar Seram, waar hij de strijd nog jarenlang zou voortzetten. Tijdens de onderhandelingen over de soevereiniteitsoverdracht waren er ook afspraken gemaakt over het KNIL. Dit zou geleidelijk zijn taken en materieel overdragen aan het Indonesische leger en op 26 juli 1950 worden opgeheven. Vóór die datum moesten de inheemse KNIL-militairen kiezen tussen overgaan naar het Indonesische leger of demobilisatie. Voordat de RMS werd uitgeroepen, hadden ongeveer duizend Molukse militairen voor het Indonesische leger gekozen, maar dat was na 25 april geen optie meer. Ook de demobilisatie was vanaf dat tijdstip een probleem. Indonesië weigerde toestemming om de demobilisatie te laten plaatsvinden op Ambon, Seram of in Nieuw-Guinea, omdat ze bang waren dat de gewezen militairen zich zouden aansluiten bij de RMS. De Molukkers daarentegen wilden niet in een vijandige omgeving elders in de archipel worden gedemobiliseerd. Intussen ging de opheffing van het KNIL gewoon door en kregen de Molukse militairen tijdelijk de status van lid van de Koninklijke Landmacht. Omdat Nederland en Indonesië het niet eens konden worden over de plaats van demobilisatie en de rechter de Nederlandse regering verbood om hen met een beroep op overmacht op Java achter te laten, werd besloten de militairen en hun gezinnen tijdelijk naar Nederland over te brengen. Het was een oplossing die noch Nederland noch de Molukkers gewenst hadden. Maar de belangen van Nederland in Indonesië waren groot, een goede verstandhouding was noodzaak en de onderhandelingen zaten muurvast. Zo vertrokken in het eerste halfjaar van 1951 3500 Molukse militairen met hun gezinnen naar Nederland - in totaal circa 12.500 personen -, waar ze in het demobilisatiecentrum Amersfoort en masse ontslagen werden en vervolgens overgebracht naar een van de negentig daarvoor ingerichte ‘woonoorden’. De Molukkers kwamen hier tegen hun zin, ‘op dienstbevel’, en hoopten zo snel mogelijk te kunnen terugkeren naar hun geboorteland. Dat laatste was ook de wens | ||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||
van de Nederlandse regering. De gekozen oplossing was in feite niets anders dan het letterlijk verplaatsen van het Molukse probleem van Indonesië naar Nederland. Ongeveer de helft van de Molukkers werd ondergebracht in twee voormalige Duitse concentratiekampen, Vught en Westerbork, die omgedoopt werden tot respectievelijk Lunetten en Schattenberg. Kleinere woonoorden vond men vaak in kampen van de Dienst voor de Uitvoering van Werken, waar arbeiders gehuisvest waren die na de oorlog aan de wederopbouw van Nederland werkten.Ga naar eindnoot2 In zo'n kamp, woonoord De Haven in Breskens, arriveerde eind 1951 het gezin Pessireron.Ga naar eindnoot3 Hier werd bijna zeven jaar later Sylvia geboren.
Sylvia Pessireron. Website Indisch Herinneringscentrum, Den Haag.
| ||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||
De tweede generatieMolukse schrijvers van de eerste generatie zijn er niet. De meeste Molukkers spraken weinig tot geen Nederlands; Maleis was hun moedertaal. Pas hun kinderen zouden de pen opnemen en het schrijnende verhaal vertellen van ballingen die tegen hun zin van Azië naar Europa waren gevoerd en hier wachtten op een terugkeer die nooit zou komen. De eerste van deze tweedegeneratieschrijvers was Frans Lopulalan, die in Onder de sneeuw een Indisch graf (1985) zijn ouders een stem gaf en hun verwoeste levens beschreef.Ga naar eindnoot4 Aanvankelijk leidden de Molukkers een geïsoleerd leven in de kampen. Het was niet de bedoeling dat zij of hun kinderen zouden integreren in de Nederlandse samenleving. Ook kregen zij geen vluchtelingenstatus, omdat dat hun terugkeer naar Indonesië zou kunnen bemoeilijken. Werken mochten ze niet. Er werd voor hen gezorgd en elk gezin kreeg een beetje zakgeld. Tevergeefs vochten ze bij de rechter hun ontslag en demobilisatie aan. Ze waren gedegradeerd tot werkloze burgers, die alleen mochten terugkeren naar Indonesië als ze de RMS zouden verloochenen, wat ze uiteraard weigerden. Het was een saai en uitzichtloos bestaan: 's morgen werd de RMS-vlag gehesen, de mannen liepen rond in hun oude uniform, de vrouwen deden huishoudelijk werk (maar koken mochten ze niet) en de kinderen speelden met elkaar. Omdat zowel Nederland als Indonesië weigerde de RMS te erkennen en de Molukkers het ideaal van een onafhankelijke republiek niet wilden opgeven, was er geen uitweg. Geleidelijk werden de beperkingen opgeheven. De mannen mochten werken, de vrouwen koken en de kinderen naar school. Eind jaren vijftig werd een begin gemaakt met de bouw van Molukse woonwijken in dorpen en steden, en werden de kampen geleidelijk ontruimd. Soms gebeurde dit met geweld, want verhuizen naar zulke wijken betekende dat Nederland, anders dan de Molukkers zelf, niet meer in een terugkeer geloofde. Intussen was begin jaren zestig de RMS nog springlevend, ook na de arrestatie door de Indonesische regering in 1963 en de executie drie jaar later van Soumokil. In Nederland vormde ir. J. Manusama een regering in ballingschap. Maar de Nederlandse regering deed geen enkele poging om tot een vergelijk met Indonesië te komen en dacht dat het probleem zich in de loop der tijd vanzelf wel zou oplossen. Maar de verbittering van de ouders werd overgedragen op de kinderen, van wie sommigen in de jaren zeventig radicaliseerden en overgingen tot gewelddadige acties. Nog steeds zijn de gijzelingen van een trein bij Wijster in 1975, waarbij drie mensen om het leven kwamen, en twee gijzelingsacties in 1977, in een | ||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||
lagere school bij Bovensmilde en een trein bij De Punt, de gewelddadigste uit de naoorlogse geschiedenis. Bij de beëindiging van de gijzeling in de trein werd groot geweld gebruikt en kwamen twee gijzelaars en zes gijzelnemers om het leven.Ga naar eindnoot5 Deze harde acties zorgden voor een verwijdering tussen de Nederlandse bevolking en de Molukkers. Om begrip te vragen voor het standpunt van de Molukkers schreef Sylvia Pessireron bijna veertig jaar later twee romans. Het was een laat debuut, maar als journaliste, vertaalster en schrijfster van non-fictie had ze al verschillende boeken gepubliceerd. Ze schreef een reeks boeken over gewoonten en gebruiken in verschillende culturen in Nederland, zoals trouwen, feesten en zwangerschap in Antilliaanse, Marokkaanse, Turkse en ook Molukse culturen. Ze stelde een bundel samen met volksverhalen uit de Molukken, Tussen mensen en geesten (1996), ze publiceerde een boek met kampverhalen uit het woonoord Lage Mierde, Wij kwamen hier op dienstbevel (2003), en ze werkte mee aan het scenario van de film De Punt (2009), over de treinkaping.Ga naar eindnoot6 | ||||||||||||||||
Postkoloniale romans met een politieke boodschapIn 2012 publiceerde zij haar eerste roman, De verzwegen soldaat, een eerbetoon aan haar vader, zoals zij in een interview zegt.Ga naar eindnoot7 Zij vertelt hierin het verhaal van zijn leven, van een man die in 1933 in dienst is getreden van het KNIL, tot aan zijn dood in 1977. In het boek heet hij Marcus Kainama. Zij beschrijft het leven van Marcus in Nederlands-Indië, tijdens de Japanse bezetting en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en ten slotte - heel kort - gedurende zijn verblijf in Nederland, waar hij tevergeefs wacht op de terugkeer naar zijn vaderland. Dit levensverhaal, dat model staat voor dat van zoveel anderen, vult zij aan met de geschiedenis van de Molukkers: een verhaal van een volk dat door Nederland is bedrogen, vernederd en ten slotte aan zijn lot overgelaten. Daartussendoor weeft zij het verhaal van Marcus' dochter Nona, die in Nederland in een Moluks woonoord is geboren.Ga naar eindnoot8 Daarvoor staat Sylvia Pessireron zelf model.Ga naar eindnoot9 In deze tweede verhaallijn verwerkt zij de geschiedenis van de tweede generatie, die is opgevoed met het ideaal van de RMS en dagelijks geconfronteerd wordt met de wanhoop van hun ouders, die door de Nederlandse autoriteiten telkens weer worden afgescheept. Uiteindelijk leidt dit alles tot de gewelddadige gijzelingen, die de auteur weliswaar afwijst, maar waar zij tegelijkertijd begrip voor vraagt; begrip dat tot nu toe ontbreekt. Het enige waartoe de gijzelingen hebben geleid, is dat de RMS bij de meeste Nederlanders in een kwaad | ||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||
daglicht is komen te staan, terwijl zij geen weet hebben van de achterliggende geschiedenis. Om daar verandering in te brengen, heeft zij deze roman geschreven.Ga naar eindnoot10 Twee jaar later schrijft zij een tweede roman, Gesloten koffers (2014), waarin het fictionele element een grotere rol speelt, maar die hetzelfde doel dient als de eerste. Zelf zegt zij hierover in een interview: Ik vond het een logisch vervolg op De verzwegen soldaat. Dat boek ging over mijn vader als KNIL-soldaat, hoe dat was en hoe hij de oorlog meemaakte. Die beschrijving gaat door tot hij naar Nederland komt en ontslagen wordt. In het boek stap ik vrij snel over naar zijn dood in 1977. Ik sla over wat er vanaf 1951 in Nederland is gebeurd. De verzwegen soldaat was een soort requiem voor mijn vader. Maar ik wilde het verhaal wel uitvertellen. Dit keer had ik voor de hoofdpersoon, Itja, geen concreet persoon voor ogen. Ik heb iemand geconstrueerd met de gevoelens en pijn die ik bij mijn vader en bij mijn oudere zwagers heb gezien.Ga naar eindnoot11 Itja Hatuopar is een Molukse sergeant in het KNIL, die in 1951 met zijn gezin naar Nederland wordt vervoerd, waar hij samen met de andere KNIL-militairen tegen alle afspraken in ontslagen wordt. Ze worden ondergebracht in barakkenkampen en vechten tevergeefs tegen het onrecht dat hun door de Nederlandse regering wordt aangedaan. Op begrip hoeven ze niet te rekenen, welkom zijn ze evenmin, maar terug naar hun land van herkomst is ook geen optie. Het hele gezin lijdt hieronder en het leven van Itja eindigt in een drama.Ga naar eindnoot12 De verzwegen soldaat en Gesloten koffers zijn postkoloniale romans waarin de verwerking van het koloniale verleden centraal staat.Ga naar eindnoot13 Het is geen verleden om trots op te zijn, maar dat betekent niet dat het verzwegen moet worden. Naar aanleiding van haar eerste boek verklaarde Pessireron: Ik zou ontzettend graag willen dat de Nederlandse regering excuses maakte voor wat er is gebeurd, dat ze ons over hebben laten komen, onze vaders onmiddellijk de zin van hun leven en hun eer hebben afgenomen en ons hebben opgeborgen in woonoorden.Ga naar eindnoot14 Ze zou daar later bij herhaling op terugkomen, ook naar aanleiding van haar tweede roman. Bijval kreeg ze van het Tweede Kamerlid voor de SP Harry van Bommel, die bovendien vond dat Nederland meer had moeten doen om respect af te dwingen voor de mensenrechten op de Molukken. En hoewel hij het gijzelen van burgers on- | ||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||
dubbelzinnig veroordeelde, was hij van mening dat ‘de wijze waarop de trein bij De Punt werd bevrijd ook zeer discutabel’ was.Ga naar eindnoot15 Met die laatste opmerkingen is Pessireron het van harte eens.Ga naar eindnoot16 In feite, verklaarde ze, is het debat over het excessieve geweld waarmee de kaping werd beëindigd - in haar woorden: de ‘executies bij De Punt’ -, dat in 2014 weer op de politieke agenda stond, ‘een metafoor voor de hele Molukse kwestie’. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport dat in november van dat jaar door minister Opstelten werd gepresenteerd, verzucht ze dat er niets nieuws in stond. Steeds weer slaagt de regering erin de Molukkers te negeren; ook over de treinkaping bij De Punt wordt de waarheid niet verteld. Steeds weer stuiten ze op onbegrip. Ze hoopt op een parlementaire enquête als laatste redmiddel om eindelijk de waarheid boven tafel te krijgen.Ga naar eindnoot17 Die is er tot nu toe niet gekomen. | ||||||||||||||||
ZeelandDe treinkapingen zijn een keerpunt in de houding van de Nederlandse bevolking tegenover de Molukkers. Door de autoriteiten werden ze vanaf hun komst in 1951 neerbuigend en harteloos behandeld, maar tot die tijd was in Zeeland de verhouding met de plaatselijke bevolking goed.Ga naar eindnoot18 Dat blijkt ook uit de herinneringen van Pessireron aan woonoord De Haven in De verzwegen soldaat. Het kamp lag aan de Golepoldersedijk en telde twee stenen barakken. Een was voor algemeen gebruik - voor kerk en kantine -, de ander voor de kampbeheerder. De Molukkers woonden in zogenaamde Nissenhutten, stenen gebouwen met halfronde daken van golfplaten. Ze lagen naast elkaar in blokken met in het midden een open ruimte, een grasveld. In totaal waren er twintig hutten, waarin ongeveer honderd mensen woonden.Ga naar eindnoot19 Nona heeft het in de roman over twintig ‘barakken met ronde daken’, waar het 's winters altijd te koud en 's zomers te heet was. Dat is niet verwonderlijk voor woningen met een golfplaten dak. De hutten waren klein en de mensen woonden dicht op elkaar. Voorzieningen waren er nauwelijks: Mijn moeder had een piepklein keukentje en we hielden onszelf schoon door naast de dagelijkse kattenwasjes in de keuken, één keer per week thuis in een teil te gaan en twee keer per week te douchen in het badhuis in het dorp. | ||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||
Het was een primitief bestaan dat nog het meest leek op kamperen, maar dan jarenlang. Voor kinderen was het ideaal: Omdat we dicht op elkaar woonden, had ik vrienden en vriendinnen binnen handbereik. We speelden bijna altijd op het grasveld waar een eenvoudige speelplek voor ons was ingericht met een verroeste schommel, een zandbak en een wip. De kleine Nona was bang voor de Nederlandse kampbeheerder, de heer Meijsberg, die in werkelijkheid Mijsberg heette.Ga naar eindnoot20 Hij was niet onvriendelijk, maar boezemde haar angst in vanwege zijn enorme lengte. Een keer kwam zij bij hem thuis, omdat hij de enige was met een televisie in het kamp. Samen met haar moeder keek ze naar de uitvaart van koningin Wilhelmina. Dat was in 1962, toen Pessireron vier jaar was.Ga naar eindnoot21 Het kamp lag net buiten het dorp, tussen aardappelvelden en boomgaarden. In het begin trokken de Molukkers veel bekijks. Voor de Zeeuwse dorpsbewoners waren ze aanleiding voor een dagje uit. Maar toen het nieuws er eenmaal af was, kwamen de buurtbewoners - kinderen, volwassenen en winkeliers - gewoon op bezoek. In deze jaren bestond er, volgens Nona, geen ‘afstand [...] tussen de Nederlanders en de “Ambonezen”, zoals we werden genoemd.’Ga naar eindnoot22 De verhaallijn van Nona bestaat uit negentien korte hoofdstukken die samen ongeveer veertig bladzijden tellen. Dat is veel minder dan het verhaal van haar vader, dat ongeveer 270 pagina's beslaat. Alleen de eerste vijf hoofdstukjes van Nona gaan over haar leven in het kamp, met - vanuit Zeeuws perspectief - als hoogtepunt het derde, dat zich afspeelt in 1963. | ||||||||||||||||
GarnalenkoninginNona herinnert zich hoe op een dag haar op een na oudste zuster Tarotji binnenkwam: ‘Wat vinden jullie ervan als ik Garnalenkoningin word?’ vroeg ze op een avond. Onze ouders waren sprakeloos, net als wij. De Garnalenkoningin was namelijk het stralende middelpunt van de jaarlijkse Visserijdagen. | ||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||
Haar broers en zusters vonden het geweldig, maar haar vader had zijn bedenkingen: ‘Dit is een feest van de Belanda's, waarom kiezen ze niet iemand van hun eigen mensen?’ Niettemin gaf hij zijn toestemming, al ging het niet van harte. Hij weigerde te kijken toen ze in een witte feestjurk en met een diadeem in het haar als een sprookjesprinses door het dorp werd gereden. Toen ze diep in de nacht werd thuisgebracht, was hij nog op. Hij had, zo vertelde Tarotji later, op de rood-wit-blauwe sjerp gewezen die ze omhad, en maar één woord gezegd: ‘“Weg!”’Ga naar eindnoot24 Een jonge Ambonese vrouw als garnalenkoningin trok uiteraard de aandacht. Het kwam zelfs, vertelt Nona, in de lokale krant.Ga naar eindnoot25 In werkelijkheid besteedden verschillende kranten en nieuwsbladen er aandacht aan. De Visserijfeesten waren een evenement waar heel Breskens een jaar lang naar uitkeek, met een taptoe, een bloemencorso, watersport- en hengelwedstrijden, vuurwerk, muziek (optredens van onder andere Rob de Nijs, de Wama's en Willy Alberti) en dans: een groot feest dat vijf dagen duurde, van donderdag 15 tot maandag 19 augustus. Van dat feest was Willy Pessireron - de echte naam van Tarotji - in 1963 de koningin. Het was de bedoeling dat ze met een amfibievoertuig vanuit de Westerschelde het strand op zou rijden, maar dat ging vanwege de lage waterstand helaas niet door. Men was bang dat het voertuig in de modder zou blijven steken. Nu reed ze over land samen met twee hofdames in de ‘hofauto’ het haventerrein op, waar ze ontvangen werd door de burgemeester. ‘Je ziet er beeldig uit’, luidde zijn begroeting. Haar eerste officiële daad was het hijsen van de visserijvlag in de haven, terwijl de Breskense muziekvereniging Uit het Volk - Voor het Volk het ‘Lang leve de Koningin’ speelde. Daarmee waren de Visserijfeesten officieel geopend. In de vishal aan de haven, die voor de gelegenheid tot restaurant was omgebouwd, hield garnalenkoningin Willy een ‘allercharmantste’ toespraak waarin ze de lof zong van de Breskense vissers. Daarna volgde een rondrit door het dorp. Op de slotdag van de feestdagen, die met vuurwerk werden afgesloten, kregen de koningin en haar hofdames van het feestcomité als herinnering aan hun optreden een speeldoosje. Hierna sprak de garnalenkoningin ‘met enkele sympathieke woorden’ haar dank uit dat zij vijf dagen lang het middelpunt van deze feestelijkheden had mogen zijn. Het was een onvergetelijke ervaring.Ga naar eindnoot26 Een week eerder was de drieëntwintigjarige Willy Pessireron aan de pers voorgesteld als de nieuwe koningin en ze gaf bij die gelegenheid een interview aan Dagblad De Stem. Het viel de verslaggever op dat ze, als zij over Nederland sprak, het had over ‘hier in den vreemde’. Het verbaasde hem, omdat zij al zo lang in Nederland woonde en na haar negende niet meer op Ambon was geweest. Haar grote levensdoel echter | ||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||
was, verklaarde ze, als dat van zoveel Ambonezen, ‘nog eens in een vrij Ambon voet aan wal te kunnen zetten.’ Daar had ze alles voor over:
Willy Pessireron als garnalenkoningin. Foto Jacqueline Midavaine, collectie ZB Planbureau en Bibliotheek van Zeeland. Beeldbank Zeeland.
Als men deze ‘koningin’ vraagt of ze verloofd is of plannen in die richting heeft, zegt ze: ‘Ik ben maar met één zaak getrouwd: de zaak van de R.M.S.’ [...] ‘Wij vechten voor een republiek met externe zelfstandigheid,’ zegt zij met overtuiging. ‘Wij zijn tegen de eenheidsstaat van Soekarno, maar we willen samenwerking in federatief verband.’ | ||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||
Nederland mag daar misschien weinig geloof aan hechten, maar volgens Willy Pessireron willen alle Ambonezen graag terug naar hun eigen land: Ze vervolgt: ‘Wat jullie willen en doen, dat is vechten tegen de bierkaai, zeggen ze hier in Holland. Maar daar ben ik het niet mee eens. Kijk maar eens naar al die Afrikaanse staten, die zelfstandig zijn geworden.’Ga naar eindnoot27 Haar vader mocht dan zijn bedenkingen hebben gehad over haar meedoen aan dit ‘Belandafeest’, hij kon trots zijn op de manier waarop zijn dochter het ideaal van de RMS hoog hield. Als garnalenkoningin is zij volkomen geïntegreerd in de Zeeuwse samenleving, maar het doet geen enkele afbreuk aan haar inzet voor de RMS. | ||||||||||||||||
BreskensAls de Zeeuwse journalist Jan van Damme de passage over de Garnalenkoningin in De verzwegen soldaat leest, herkent hij het dorp meteen, al wordt het nergens bij naam genoemd: ‘de jaarlijkse Visserijdagen, een Garnalenkoningin en Jan Verduin. Dat kan, nou ja, dat móet Breskens zijn.’ Als Van Damme vervolgens de auteur belt, volgt er een ‘stroom van woorden’ waarin Sylvia Pessireron enthousiast herinneringen ophaalt aan haar leven in Zeeland: Ze zijn zonnig, vriendelijk gekleurd. [...] Ze herinnert zich de grote vakanties, als twee zussen in de koekjesfabriek van Verduyn werkten. Elke dag brachten ze dan een pakje suikerwafels mee, en kregen alle kinderen een koekje. Ze ging met haar moeder naar de visafslag, een enorme loods met weegschalen. Mevrouw Van Hanegem had een winkel, en een verstandelijk gehandicapte dochter. Die ging samen met het eveneens verstandelijk gehandicapte broertje van Sylvia in Terneuzen naar school. Er kwamen vriendinnetjes op het kamp. Zelf mocht ze niet bij de Nederlandse kinderen thuis spelen. Haar ouders waren streng. [...] Toen ze acht jaar was verhuisde het gezin naar Breukelen in de provincie Utrecht. ‘Daar kreeg ik bijles om algemeen beschaafd Nederlands te leren. Niemand verstond me daar, ik sprak hartstikke plat Zeeuws.’Ga naar eindnoot28 Acht jaar was ze volgens het telefoongesprek met Jan van Damme, toen ze Zeeland verliet. Dat komt overeen met wat ze erover schrijft in de roman. Nona herinnert | ||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||
zich dat in het kamp de RMS-vlag halfstok hing, omdat president Soumokil - Pattiasina in de roman - door een Indonesisch vuurpeloton was doodgeschoten. De executie vond plaats op 12 april 1966. Nona: We gingen naar de kerk waar een speciale dienst voor hem werd gehouden. Iedereen huilde. De volgende ochtend vertrokken alle vaders en grote kinderen uit het kamp naar Den Haag, om te demonstreren. Toen ze weer thuiskwamen, zagen ze er allesbehalve verdrietig uit; hun gezichten waren vertrokken van woede. Op het grasveld tegenover het huis van meneer Meijsberg, zwaaide mijn vader met zijn vuist en riep dat het de schuld van Nederland was dat een goede man was gedood en dat ze hem in de steek hadden gelaten. Ik weet niet of meneer Meijsberg thuis was, hij liet zich in ieder geval niet zien.Ga naar eindnoot29 Kort daarna, aldus Nona, verhuisden ze naar een Molukse woonwijk. In werkelijkheid was het gezin Pessireron al twee jaar eerder verhuisd. In oktober 1964 namen ze afscheid van Breskens en vestigden ze zich als een van de eersten in een nieuwbouwwijk in Breukelen, die speciaal voor de Molukse gemeenschap was gebouwd. Zij waren het enige gezin uit Breskens, bijna alle andere kwamen uit kampen in en bij Woerden.Ga naar eindnoot30 In de roman geeft Nona daarvoor als verklaring dat haar vader graag in de buurt van een grote stad wilde wonen.Ga naar eindnoot31 | ||||||||||||||||
BesluitDie grote stad was Utrecht, de plaats waar Sylvia Pessireron ging studeren aan de School voor de Journalistiek, en waar ze nog steeds woont. Haar verblijf in Zeeland heeft niet lang geduurd, maar het leven in het kamp in Breskens heeft grote en blijvende invloed uitgeoefend op haar leven en werk. De Molukken, het verlangen naar het thuisland door haar ouders en oudere broers en zusters, het ideaal van een vrije republiek, en niet minder de vernederende behandeling van de Molukkers door de Nederlandse autoriteiten en de onwil om hen ook maar op enige wijze tegemoet te komen, en tenslotte de verbittering die er het gevolg van was - het is haar allemaal met de paplepel ingegoten. Pessireron is volkomen geïntegreerd. Ze is getrouwd met een Nederlander, met wie ze twee kinderen heeft, en is succesvol als schrijfster, vertaalster, journaliste en de laatste jaren ook als gastdocente. Maar ze is altijd loyaal gebleven aan de Molukse | ||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||
zaak. Het vertrouwen in de toekomst van de RMS, waarin haar zuster Willy in 1963 nog rotsvast geloofde, is haar niet meer gegeven. Maar ze blijft in woord en daad opkomen voor de belangen van de Molukkers. Ze woont in Utrecht niet in een Molukse wijk, maar ze heeft veel ‘Molukse contacten’ en, naar eigen zeggen, ‘net zoveel Nederlandse als niet-Nederlandse vrienden’. Al zijn haar zoon en dochter nog nooit op de Molukken geweest, ze kennen de geschiedenis.Ga naar eindnoot32 Uit die levenslange verbondenheid met de Molukse zaak zijn ook haar twee romans voortgekomen. Het kamp in Zeeland bestaat niet meer. De Nissenhutten zijn tien jaar geleden afgebroken. Tegenwoordig staan er op het terrein vakantiewoningen, die je kunt huren of kopen. Landgoed De Lente luidt de nieuwe naam. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||
Olf Praamstra (1950) is emeritus hoogleraar Nederlandse literatuur in contact met andere culturen aan de Universiteit Leiden. Hij publiceert op het gebied van de negentiende-eeuwse, de Nederlands-Indische en de Zuid-Afrikaanse Nederlandse letterkunde. In 2007 verscheen Busken Huet, een biografie. Met Eep Francken stelde hij een bloemlezing samen uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur, Heerengracht, Zuid-Afrika (2008) en met Peter van Zonneveld publiceerde hij Omstreden paradijs, ooggetuigen van Nederlands-Indië (2010). Recente publicaties zijn: ‘Beb Vuyk en het verlangen naar een Indonesische identiteit’, in: Spiegel der Letteren 58 (2016), p. 43-81 en ‘Multatuli's eerste vrouw. De ontmoeting met Si Oepi Keteh’, in: Indische Letteren 33 (2018), p. 53-68. |
|