Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||
‘Het heeft ons ten uiterste leed gedaan [...] met geene uwer edeles letteren verheugd te hebben mogen worden’
| |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
den.Ga naar eindnoot5 Herklots maakte in zijn correspondentie een scheiding tussen zakelijke post (aan broer Johan David gericht en zelf geschreven) en persoonlijke brieven, die aan beide broers en zussen werden gericht en ook door zijn vrouw werden ondertekend. Daarbij valt op dat de ‘maal’-brieven [postvakbrieven] zowel duplicaten bevatten als incompleet zijn: wisselbrieven en in de brieven gemelde kranten en andere stukken ontbreken. De inhoud van de brieven was zeer divers. Hier zal vooral worden gekeken naar de familieverhoudingen en -berichten, naar de interactie tussen Herklots' functie als onderkoopman en de handel die hij bedreef, en naar de mate waarin de actuele politieke situatie hierop van invloed was. | |||||||||
De familie HerklotsGregorius Herklots werd op 29 november 1739 gedoopt te Middelburg, maar zijn familie kwam oorspronkelijk uit Bremen, vanwaar zijn grootvader verhuisd was naar Middelburg. Zijn vader diende eveneens de VOC in India en droeg dezelfde naam. Vandaar wellicht dat onze briefschrijver zichzelf Gregory noemde, al zal dit zeker ook de handel met de Engelsen vereenvoudigd hebben. Daarnaast waren nog twee familieleden actief voor de VOC in India. Dat waren Gregorius Herklots, fiscaal van Chinsura, geboren in Bremen (1768-1852) en actief in dienst vanaf 1789, die zowel de VOC als de Engelse EIC diende, en de vierde Herklots was Gregorius M.D. (1811-1846), die chirurgijn op de factorij te Madras was.Ga naar eindnoot6 Gregory Herklots had tenminste vier broers, Johan David, Christiaan, Michiel en Willem, en twee zussen, Petronella en Cornelia.Ga naar eindnoot7 Michiel Herklots overleed waarschijnlijk in juni 1798 en werd begraven in de Oostkerk in Middelburg, maar onzeker is of dit Gregorius' broer was.Ga naar eindnoot8 Johan David werd op 1 mei 1791 benoemd tot ouderling in de kerkenraad van de Nederduits Gereformeerde Gemeente in Middelburg.Ga naar eindnoot9 Op 18 december 1793 volgde hij Johan Perkois op als ontvanger van het dienstbode-, karos-, wagen- en paardengeld te Middelburg en ressort. Deze functie kwam voort uit zijn positie als raadslid van de stad. Op 12 maart 1798 kreeg hij ontslag uit deze functie.Ga naar eindnoot10 Johan David bewoonde vanaf het najaar van 1782 een huis aan de Rouaanse kaai te Middelburg.Ga naar eindnoot11 Christiaan werd op 9 april 1745 geboren en stierf op 2 december 1812 op 67-jarige leeftijd te Middelburg. Hij was toen nog raadslid van de stedelijke magistraat. Hij was gehuwd met Petronella Johanna Ackermans, die drie jaar later overleed, en was vader van Christina Johanna, Adriana Johanna en Johan Pieter.Ga naar eindnoot12 Hoewel Gregory de | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
zakelijke verhoudingen vooral met Johan David besprak, was Christiaan Herklots vermoedelijk zelf ook koopman, want in november 1780 kocht hij zowel een huis als een pakhuis in de Schuttershofstraat.Ga naar eindnoot13 Op 23 juli 1782 werd het bedrijfverder uitgebouwd met de aankoop van nog een huis en pakhuis in dezelfde straat.Ga naar eindnoot14 Amper twee jaar later begon het smalle kleine straatje een Herklots-imperium te worden, want in 1784 werden nog eens twee huizen gekocht.Ga naar eindnoot15 In 1795 ging Christiaan Herklots op stand wonen toen hij in april van dat jaar een woning aan de Markt kocht voor £ Vls. 700, - (€1.900, -).Ga naar eindnoot16
Handtekening van Gregory en Christina Herklots onder een brief gericht aan Christiaan Herklots en zijn twee zussen, 20 november 1780. Collectie TNA, Foto: J. Francke, mei 2016.
De slechte postverbindingen met Bengalen hadden de relatie tussen Christiaan en Gregory in november 1780 bepaald geen goed gedaan. Gregory en zijn vrouw Christina reageerden misnoegd op het niet ontvangen van post van zijn broer: ‘het heeft ons ten uiterste leed gedaan, met de komst van het eerste, direct voor deese directie gedestineerde Zeeuwsche schip, met geene uwer edeles letteren verheugd te hebben mogen worden.’Ga naar eindnoot17 Gregory maakte hieruit op dat Christiaan hem niet meer wilde spreken: ‘deeden mij genoeg begrijpen dat het met onse correspondentie, op het laast stond te loopen, bij aldien die van mijne zijde niet beantwoord wierde.’ Toch waagde Gregory nog een poging, al weten we nu dat het twijfelachtig is of die brief zijn broer heeft bereikt. Gregory gaf zelf wel toe in het verleden ook niet altijd even trouw met schrijven te zijn geweest, maar zei dat hij probeerde zijn leven in dat opzicht te verbeteren. Via een brief van zijn oudste broer Johan David, ontvangen in oktober 1780, had hij vernomen dat Christiaan net als diens oudste zoon Gregorius erg ziek was geweest, en hij hoopte op hun beterschap.Ga naar eindnoot18 Christiaan was binnen de familie waarschijnlijk de man die de wetenschappelijke ontwikkelingen het beste volgde. Gregory zond hem | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
in november 1780 namelijk enige in Bengalen gedrukte Engelse kranten, waarvan hij zelf niet bepaald onder de indruk was. Hij stelde zijn broer dan ook voor de inhoud ervan in de ‘ledige uurtjes’ tot zich te nemen en voegde eraan toe: ‘meld mij eens hoe uw edele deese papiertjes heeft gevonden.’Ga naar eindnoot19 Op 15 januari stuurde hij nogmaals zeven Engelse kranten op en een almanak voor het jaar 1781. Niet omdat deze van nut zouden zijn, maar zodat Christiaan de vorderingen van de drukpers in Calcutta zou kunnen aanschouwen en hij ook de Mohammedaanse en Bengaalse kalender en de namen van de Bengaalse maanden en hun feestdagen kon bekijken.Ga naar eindnoot20 In de persoonlijke brieven die Gregory en zijn vrouw naar de broers en zussen in Middelburg schreven, is er een duidelijke en oprechte belangstelling voor het lief en leed van de familie. Zo meldde Gregory blij te zijn met de geboorte op 21 februari 1780 van een zoon van zijn zus, waarvan hij het bericht met de Bovenkerkerpolder op 16 december 1780 had ontvangen. Tegelijk zei hij zeer te zijn getroffen door zowel de dood als de toedracht daarvan van Johan Davids schoonmoeder, ‘mejuffrouw’ Bomme, en door het overlijden van tante Huijge.Ga naar eindnoot21 Anderzijds behoren verwijzingen naar eigen en andermans gezondheid tot het standaardrepertoire van de achttiende-eeuwse brief. Uit een drietal brieven wordt duidelijk dat het niet altijd pais en vree was tussen de broers en zussen. Uit Gregory's woorden valt namelijk op te maken dat er meermalen onmin is geweest over pakketjes die hij verstuurde. Hij verontschuldigde zich er op 15 januari 1781 voor dat hij genoodzaakt was alle post in twee pakjes bij elkaar te bundelen, zodat de presentjes bij elkaar zaten.Ga naar eindnoot22 Hij gaf de bundeltjes mee aan kapitein Steedsel van de Dankbaarheid. Hij had ze aan zijn broer Michiel geadresseerd en hoopte dat de cadeaus eerlijk onderling zouden worden verdeeld door zijn zussen, en dat er geen ruzie zou worden gemaakt over wat voor wie bestemd was.Ga naar eindnoot23 In een brief van drie dagen eerder had hij aan Christiaan en Johan David een assignatie van f 396,50 gestuurd om aan Cornelia en Petronella ter beschikking te stellen: een taak die hij alleen aan beide broers toevertrouwde.Ga naar eindnoot24 Nu hielp het niet bepaald mee dat Herklots zelf een fout had gemaakt in de assignatie die in november was verstuurd, omdat deze op naam van Christiaan was gesteld, terwijl Johan Davids naam erop hoorde te staan. Hij hoopte echter dat de broers alles eerlijk zouden verdelen en beloofde in het vervolg voorzichtiger te zijn.Ga naar eindnoot25 Het is de vraag of dat ook lukte met een dergelijke zending van voor de 18de-eeuwer zeer exotische producten uit het verre Bengalen, temeer daar deze het enige tastbare aandenken vormden aan een broer die al jaren niet thuis was geweest. Gregory Herklots was in 1759 bij de VOC in dienst getreden als constabelsmaat | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
aan boord van het schip Duinenburg. Hij had in dat jaar een tegoed bij de VOC opgebouwd van 119 gulden, waarna hij in de daaropvolgende jaren nog diverse grotere tegoeden en schulden opbouwde. Hij kwam tussendoor waarschijnlijk nog terug naar huis, want op 30 december 1771 trad hij in dienst aan boord van het schip Duinenburg als onderkoopman. Met dat schip voer hij naar de Kaap, waar hij op 31 augustus uitgeschreven werd en overstapte op het schip Bovenkerkerpolder, dat hem naar fort Gustavus te Hougly in Bengalen bracht. Hij had naar aanleiding van die reis een tegoed van 468 gulden en nog eens 480 gulden gage van de VOC in het vooruitzicht.Ga naar eindnoot26 | |||||||||
Carrière in BengalenDe Nederlanders waren sinds 1607 in Bengalen gevestigd en hoewel de Engelsen het gebied in 1795 veroverden en de VOC in 1799 ophield te bestaan, vertrokken zij er pas in 1825.Ga naar eindnoot27 Aan de Hougly-rivier, 40 kilometer ten noorden van Calcutta (Kolkata), had de VOC een vestiging.Ga naar eindnoot28 In 1634 werd de hoofdvestiging eerst tijdelijk maar later definitief naar Hougly verplaatst, waar tot 1632 een Portugese vestiging was geweest. Doordat de factorij economisch steeds belangrijker werd, kreeg Bengalen vanaf 1655 een eigen directie. In 1656 werd de loge door een stormvloed weggespoeld, waarna in het iets zuidelijker gelegen Chinsura een nieuwe vestiging werd opgericht, die overigens officieel ook Hougly werd genoemd. Deze vestiging kreeg in 1687 ter bescherming een ommuring. In de jaren veertig van de achttiende eeuw werd de vestiging versterkt tot een fort met vier hoekbastions op een rechthoekig grondplan, dat fort Gustavus werd genoemd, naar gouverneur-generaal Gustaaf Willem van Imhoff.Ga naar eindnoot29 Chinsura ontwikkelde zich tot stapelplaats. Via de Ganges werden salpeter en opium uit Patna en Chapra aangevoerd, uit Cossimbazar kwam de beste zijde en in de pakhuizen van fort Gustavus lagen katoen, gember, hennep en suiker opgeslagen voor transport naar Perzië, Japan, Batavia en Europa. Voor VOC-dienaren was Bengalen een geliefde standplaats omdat er veel geld te verdienen viel. De Zeeuwse Schout-bij-nacht Johan Splinter Stavorinus, die in de jaren 1768-1778 vaak in de Oost verbleef, merkte over deze persoonlijke verrijking op: ‘zeker is dat er hier weinig gevonden worden, die de Maatschappij dienen uit eerzucht, of begeerte om wel te doen. Ieder een zorgt slechts om zijn beurs op de best mogelijke wijze en schielijk te vullen.’Ga naar eindnoot30 Gregory Herklots verbleef in ieder geval vanaf zijn vijfentwintigste in Bengalen, dus vanaf het jaar 1764. In 1767 trouwde hij er met Christina Gerardina Cloppen- | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
burg (geboren aan de Kaap op 31 december 1747 en overleden te Chinsura op 9 oktober 1820). Zij was de dochter van Ruardus Cloppenburg, een predikant aan de Kaapkolonie.Ga naar eindnoot31 Anders dan Lequin aangaf, kregen Gregory en Christina meer dan één kind. Een zoon werd Gerard Arnold genoemd (1775-1830). Deze trouwde met Geertruida Nieuwveen (1782-1864).Ga naar eindnoot32 Een ander kind heette Izaak, en er was mogelijk nog een andere zoon. De familie Herklots behoorde in Bengalen tot de weinigen die er generaties lang gevestigd waren en daardoor een belangrijke mate van acculturatie hadden ondergaan, waarmee zij zich onderscheidden van de meeste VOC-dienaren. In 1791 bijvoorbeeld had zoon Gerard Arnold Herklots zijn superieur verzocht om in verband met de bezuinigingen op personeelskosten te worden gekort in rang en gage om zo in Bengalen bij zijn familie te kunnen blijven, want: ‘de smart om deze dierbaren te verlaten is groter dan het aansien van de rang van onderkoopman.’ Niet lang daarna kreeg hij, ofschoon hij in mei 1793 nog maar net met zijn vrouw vanuit de Republiek in Bengalen was gearriveerd, een benoeming tot Raad van Justitie in Batavia.Ga naar eindnoot33 Al veel eerder had Gregory Herklots zijn kinderen naar de Republiek willen sturen om er naar school te gaan. Hij verzocht op 12 januari 1781 Johan David en Christiaan daartoe een tegoed van 720 gulden bij de VOC-kamer Amsterdam te innen. Dat bedrag diende als ‘alimentatie’ voor zijn kinderen. Eerst door ziekte van hemzelf en zijn kinderen en later door het uitbreken van de oorlog met Engeland kwam hier niets meer van terecht.Ga naar eindnoot34 Nog in januari 1781 had hij er goede hoop op dat de twee kinderen de neefjes en nichtjes van zijn broers en zussen zouden treffen: ‘hoe gaarne wenschten wij al dat jonge volkje eens bij den anderen te zien.’Ga naar eindnoot35 Als dat gebeurd is, moet dat in ieder geval jaren later dan gepland zijn geweest. Gregory Herklots zelf is volgens de scheepssoldijboeken na 1771 nooit meer teruggekeerd naar de Republiek en burgerde in Bengalen als koopman in te midden van collega's op de diverse omliggende buitenlandse factorijen. Toen Herklots in Chinsura verbleef, was hij een van de weinigen die lid werden van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat in 1778 was opgericht.Ga naar eindnoot36 Voor hobby's en vrijetijdsbesteding was gelegenheid, want volgens Stavorinus leidden de VOC-dienaren in Bengalen een gemakkelijk bestaan. De Nederlanders stonden tussen acht en negen uur op. Ze besteedden een deel van de morgen aan hun post. Om half twee werd de lunch gebruikt, waarna tot half vijf of vijf uur op een canapé werd geslapen of vrienden werden bezocht. 's Avonds waren er vaak bals en feesten. Het huishouden werd volledig door bedienden gerund.Ga naar eindnoot37 Koopmansassistent Jacob de Bucquoy vond omstreeks 1730 dat men met zes uur per week | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
het werk makkelijk kon bijhouden. De onderkoopman controleerde het pakhuis en noteerde wat er ingekocht werd, de rest van de tijd kon deze lezen en wandelen. Alleen met het afschepen en het opmaken van de boeken bij het vertrek van een schip was het druk.Ga naar eindnoot38
De terrassen van de Nederlandse loge Chinsura, de kerk met toren en daarachter de zuilengalerijen van Welgelegen, tekening door William Hodges, ca. 1781. Collectie British Library.
Gregory Herklots werd volgens Lequin op 22 juni 1778 door de Gouverneur-Generaal & Raden voorgedragen voor de post van opperkoopman bij de VOC. In afwachting van de goedkeuring werd hij provisioneel in die rang benoemd.Ga naar eindnoot39 Een antwoord liet lang op zich wachten, want twee jaar later berichtte Herklots zijn beide broers nog verheugd over zijn officiële promotie tot onderkoopman, waarbij hij Johan David op 20 november schreef er trots op te zijn door de ‘Hooge Regeering’ (in Batavia) benoemd te zijn tot secunde (onderkoopman) van de Directie in Bengalen. Hij hoopte dat die aanstelling voor de toekomst goede kansen inhield een ‘stapje verder te komen’, want zo stelde hij: ‘daar ik nu op Kassimbazaar blijf continueeren, van waar het mijn verlangen is hoe eerder hoe liever te vertrekken, wil ik niet ontkennen met het pluimptje van dien titul wel in mijn schik te zijn’.Ga naar eindnoot40 Tot die tijd verbleef Herklots dus lang niet altijd in de hoofdvestiging te Chinsura. Aan zijn broer Christiaan en zijn zussen bracht hij het nieuws van de Hoge Regering veel negatiever: ‘moet ik mij daar aan wel onderwerpen.’ Tevens bleek dat door de VOC ook een vervelende anciënniteitskwestie over het hoofd werd gezien. De beoogde opperkoopman, Brueijs, ontving zijn benoeming pas later dan de lager geplaatste Herklots. Aangezien dit de enige baan was die Herklots kon betrekken, was hij er desalniettemin zeer mee ingenomen, want hij was nu van ‘het naare Kalkapoer ontslagen.’Ga naar eindnoot41 Toch kan uit de brieven die hij schreef, opgemaakt worden dat hij anno 1780 op voorhand de toekomst vreesde en ongewis | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
vond. Dan is het opmerkelijk dat zijn handelen niet gedreven leek door de nieuwsberichten die hem voor aanvang van de Vierde Engelse Oorlog bereikten, want uit zijn brieven blijkt dat op de handelsposten van de VOC een goed informatienetwerk voorhanden was. Zo wist Herklots in november 1780 tot op detailniveau over de zware verliezen van de VOC, waaronder het schip de Mentor,Ga naar eindnoot42 dat op het rif van Angulhos (Indische Oceaan) was verongelukt en waar slechts twee opvarenden levend vanaf kwamen.Ga naar eindnoot43 In diezelfde brief aan Johan David zinspeelde hij al op de oorlogsdreiging van Engeland en de ‘kritieke tijden.’Ga naar eindnoot44 De oorlog zou een maand later in Europa uitbreken. Uit het schrijven van dezelfde dag aan Christiaan en zijn zussen sprak een veel geruststellender toon. Hierin zei hij te geloven dat het met de dreiging voor de Republiek wel los zou lopen: ‘Ik zoude egter met opsigt tot den oorlog konnen zeggen, dat het mij voorkomt de Engelschen daar mede rijkelijk de handen vol hebben, niet alleen in Europa’, hoewel hij er tegelijk vanuit ging dat ook in Bengalen ‘dit onweeder zal uitbreeken.’ De kantoren van Porto Novo en Sadras Patnam waren al verwoest en de Engelsen stonden op het moment van schrijven voor Madras en omsingelden en beschoten de stad. Hoewel hij hoopte dat de inlanders samen met de Fransen de Engelsen in zouden sluiten, vreesde hij tegelijk een inlandse overwinning aangezien, ‘bij aldien den inlander de overhand behaalde, alle Europeese natien daaronder zouden moeten lijden, en zij misschien geene hier zouden dulden.’Ga naar eindnoot45 Al met al was het verwonderlijk dat Herklots zich in januari 1781 nog in Bengalen bevond, gezien het feit dat de oorlog in Europa al meer dan twee jaar duurde. Hij leek op 15 januari 1781 al haast zeker van wat er komen ging. Zo meldde hij Christiaan uit de berichten vanuit Europa opgemaakt te hebben dat ‘het met den vreede tusschen ons en Engeland maar zeer wrak staat, zodat waarheid is en het met dat rijk en onse Republiek tot eene rupture komt [...] en zal het met ons apparent gaan gelijk met de Franschen. Dat is te zeggen, hoe spoediger hoe beeter Bengalen te verlaten, want op de eerste tijdinge van oorlog moeten wij vast i[ns]pringen.’Ga naar eindnoot46 Zijn voornaamste zorg betrof evenwel de familieberichten, want hij hoopte vooral dat ondanks de oorlog de post over zou komen.Ga naar eindnoot47 De Vierde Engelse Oorlog zorgde evenwel voor een onverwachte grootse carrièresprong in Gregory Herklots' leven. Nadat de Engelsen op 20 december 1780 de oorlog aan de Republiek hadden verklaard, kostte het hun weinig moeite een half jaar | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
later het kleine VOC-garnizoen van hooguit 125 man te overrompelen en beslag te leggen op de kantoren in Bengalen, Bihar en Oirissa. Op 3 juli werd Herklots samen met de andere hoge VOC-dienaren De Bas, Bogaard, Guérin, Humbert, Krayenhof, Verspijk en Wieman gevangengenomen. Omdat er in Madras geen plaats was voor krijgsgevangenen, liet men hen een verklaring ondertekenen dat ze tijdens de oorlog geen vijandigheden tegen de Engelsen zouden ondernemen. De Nederlanders waren wel vrij, maar moesten in hun eigen levensonderhoud voorzien. Ook werden particuliere eigendommen in beslag genomen. Bijna iedereen verkoos te blijven omdat zij anders hun gezinnen en familie moesten verlaten. In 1784, toen de oorlog was afgelopen, bleek de directeur van de loge te Hougly, Johannes Mattheus Ross (1776-1781), inmiddels overleden en werd Herklots tot provisioneel directeur benoemd. Deze functie zou hij twee jaar houden, tot hij in 1785 werd vervangen door mr. Isaac Titsingh.Ga naar eindnoot48 Herklots had kennelijk niet met zijn snel gerezen status van interim-directeur om kunnen gaan. Diens opvolger liet zich kritisch uit over zijn voorganger, die volgens hem tijdens de Vierde Engelse Oorlog in Chinsura tegen de Engelsen was blijven opbieden en jaarlijks meer dan 50.000 gulden verteerde. Om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen had Herklots gefraudeerd en de VOC geld afhandig gemaakt dat bestemd was geweest om de VOC-schulden voor geleverde lijnwaad te voldoen. Volgens Titsingh kon Herklots ‘niet besluyten zijn staad te verminderen.’Ga naar eindnoot49 Of Titsingh zelf last had van naijver of Herklots persoonlijk niet mocht, is niet bekend, maar hij gaf ook over een andere dienaar in een gelijkwaardige positie te kennen dat dezen ‘voor de groote wereld niet bereekend’ was.Ga naar eindnoot50 Ook Herklots' vrouw Christina stond niet al te best bekend. Toen zij in 1789 met haar man te Cassimbazar verbleef, schreef Jan Gantvoort aan Otto Willem Falck (opperhoofd te Patna en opperkoopman in Bengalen tussen 1668-1774) dat zij slecht omging met het verminderde aanzien: ‘Juffrouw Herklots is in een bedroefde staad. Zij is nog net als bevorens. Zij hangt nog met kwaat spreken en leugens aan malkanderen. Als zij wat heeft wordt het weer verkwanst. Haar armoe geloof ik dat haar zoo veel niet treft dan dat zij niet meer kan heersen als bevoorens.’Ga naar eindnoot51 Kennelijk kon Christina het niet verkroppen dat Gregory slechts tijdelijk directeur van Chinsura was geweest; ze kon slecht met geld omgaan en sprak kwaad over anderen om zo zichzelf in een beter daglicht te stellen. Overigens wordt ook van andere Europese vrouwen gemeld dat dezen zich onmogelijk gedroegen, hooghartig waren, zich aanstelden en hun personeel soms wreedaardig behandelden.Ga naar eindnoot52 Volgens directeur Titsingh was Chinsura een ‘addernest’ waar grote tweedracht en naijver heersten onder het VOC- | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
personeel. Vooral omdat de kleine gemeenschap dicht op elkaars lip leefde en werkte, waren zakelijke en privébelangen met elkaar verbonden. Daar stond tegenover dat juist de afzondering waarin men zich bevond, de dienaren van alle West-Europese naties bij elkaar bracht in een collegiale en particulier-commerciële relatie.Ga naar eindnoot53 | |||||||||
Financiën en wijnhandelTextiel was lange tijd het belangrijkste exportproduct van Bengalen, maar in de tweede helft van de achttiende eeuw zakte die uitvoer samen met die van ruwe zijde dramatisch in. Ook de verkoop van salpeter en opium nam met de helft af, maar dit werden vanaf die tijd wel de belangrijkste exportproducten.Ga naar eindnoot54 Het VOC-kantoor in Bengalen gold nog immer als een lucratieve vestiging. VOC-dienaren richtten er in het geheim kleine compagnieën op om op grote schaal handel te drijven. Verschillende directeuren van de vestiging te Hougly werden schatrijk, onder wie Gregory Herklots.Ga naar eindnoot55 ‘Den particulieren handel is als een kanker voor de Compagnie’, schreef directeur Willem de Roo al in zijn Memorie van Overgave uit 1710.Ga naar eindnoot56 Particuliere handel door VOC-dienaren was uitdrukkelijk verboden omdat dit in Azië onder het octrooi van de VOC viel. De werknemers die werden aangenomen, moesten dan ook de eed van trouw op de artikelbrief zweren. Deze omschreef gedragsbepalingen voor het personeel.Ga naar eindnoot57 De verdiensten stonden echter in geen verhouding tot de illegale inkomsten. Directeuren van vestigingen in Azië kregen tussen de honderd en driehonderd gulden salaris per maand. Een opperkoopman kreeg veertig gulden, een koopman dertig gulden en een onderkoopman twintig gulden gage per maand. Illustratief is dat een kwart van de dienaren zijn gage in het geheel niet gebruikte om van te leven, maar leefde van andere bronnen.Ga naar eindnoot58 In het tijdvak tussen 1779 en 1789 werden door Herklots in ieder geval ten minste zes wissels ten laste van de Heren XVII getrokken die een gezamenlijke waarde van f 155.773 vertegenwoordigden.Ga naar eindnoot59 Herklots trok tijdens zijn verblijf in India in totaal dertien wissels ten koste van de Heren XVII. Zijn vermogen beliep 274.119 gulden, exclusief zijn VOC-gage. Deze bedroeg 15.718 gulden, wat neerkomt op circa 629 gulden per jaar. Op basis van zijn gage wordt wel duidelijk dat Herklots bijna een twintigvoud aan nevenverdiensten overhield.Ga naar eindnoot60 Een van die illegale bijverdiensten betrof de verkoop van bier en wijn op naam van zijn twee broers. In november 1780 was een lading bier en wijn aangekomen met | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
de Popkensburg. Herklots deed hiervan verslag aan zijn broer Johan David en diens compagnon Smitman. Beide wijnsoorten ‘zijn goed van smaak gevonden, dog de Rijnse te jong en de roode te ligt.’Ga naar eindnoot61 Herklots had beide op de vendu aangeboden, maar toen de Rijnse wijn één ropy per fles opbracht en de rode wijn slechts elf tot twaalf anas, stopte hij de verkoop. Met de aankomst van de Bovenkerkerpolder op 16 november 1780Ga naar eindnoot62 werd er zoveel wijn aangevoerd dat Gregory door de prijsval afzag van verkoop. De vijf vaten bier van Smitman werden door vendumeester Kraijenhoff verkocht. Hij vroeg de afrekening hiervan aan zijn broer Michiel te voldoen. Wel vroeg hij Johan David of deze tevreden was met de verkoop aangezien deze hem geen opgaaf van kosten had gedaan en Gregory niet wist wat de bodemprijs voor de wijn moest zijn. Hij vroeg hun tevens meer te verzenden, omdat het hem een plezier was deze wijn voor zijn broers te verhandelen. Ter controle liet hij weten dat er te Hougly 630 ‘bottels’ Rijnwijn waren gearriveerd, waarvan er 8 gebroken en 2 als monster werden gebruikt. Er waren niet minder dan 1.267 flessen rode wijn, waarvan er 5 geen inhoud meer hadden, terwijl er geen krasje op de flessen zat: ‘zou dit ook door uwen kelderknecht abusive geschied zijn?’ Van deze partij waren 23 flessen gebroken en 5 als monster genomen. Het bier viel minder goed in de smaak. Daarvan was een vat zeer wrang, maar de andere waren acceptabel. Wel werd het Zeeuwse bier over het algemeen te bitter bevonden: ‘dat de smaak hier niet schijnt te wesen.’ Hij zou echter proberen een vat bier in Cassimbazar te verkopen. Zodra er weer een schip ging, zou Herklots trachten retour twee kisten lijnwaad mee te zenden, maar liefst naar Hoorn of Enkhuizen en liever niet met de Dankbaarheid omdat de schipper daarvan zijn zaken dwarsboomde. Hij zou de kisten lijnwaad adresseren aan broer Willem. Tevens vroeg hij zijn broer bij de verzending van een nieuwe partij wijn wat kieskeuriger te zijn en de markt niet te overspoelen: ‘laat dan de roode wat swaarder vallen en niet vrang en de Rijnse wat ouder wijn zijn, fijne wijnen zullen mede wel gewild wesen, dog niet te veel van ieder.’Ga naar eindnoot63 Na 20 november gelukte het Gregory Herklots alsnog alle rode wijn tegen voordelige prijzen te verkopen. De totale netto opbrengst bedroeg 2.007 sicca ropy en die van het bier 166, -; samen 2.173 sicca ropy (f 2.987,88). Over de wijn maakte hij de goedkeurende opmerkingen: ‘de Rijnse wijn hoe ouder en zagter op de tong hoe beeter.’ Volgens afspraak zou het uitkeren van de opbrengst geschieden door het versturen van een partij lijnwaad. Herklots was van plan geweest deze in twee officierskisten te stoppen (officieren van de VOC mochten, naar rato van rang, meer eigen goederen meenemen aan boord), maar terwijl hij zelf in Cassimbazar was om daar | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
lijnwaad op te kopen, had schipper Verburg alle officierskisten opgekocht en ze zelf met lijnwaad gevuld. Kisten van onderofficieren waren nog wel te krijgen. Herklots zou dus een wissel uitschrijven met de verschuldigde som, tenzij Johan David bereid was nog een jaar op zijn lijnwaad te wachten, want een volgende lading kon pas in november 1781 worden verzonden.Ga naar eindnoot64 Omdat de wissel pas in juli verzonden kon worden, zou Herklots tot die datum een rente van ¾% betalen. Het montant [bedrag] op de VOC (dat voor zijn kinderen was bedoeld) zou als voorlopige aanbetaling dienen voor de som van f 2.907,70 die hij schuldig was.Ga naar eindnoot65 | |||||||||
BesluitDoor de persoonlijke briefwisseling van Herklots is het een en ander duidelijk geworden over diens illegale handel en wandel in Bengalen. Hij overleed op 14 februari 1789 op 49-jarige leeftijd te Calcapore (thans Cossimbazar).Ga naar eindnoot66 In de scheepssoldijboeken van de VOC staat foutief als sterfdatum 14 februari 1787 vermeld.Ga naar eindnoot67 Op het Nederlandse kerkhof te Cossimbazar werden 47 Nederlanders begraven; van hen zijn nog 22 grafstenen bewaard gebleven, waarvan slechts van vijf de namen bekend zijn.Ga naar eindnoot68 Het graf van Gregory Herklots behoort hier helaas niet toe. | |||||||||
Bibliografie
| |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
Archieven
| |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
Johan Francke (1971) studeerde maritieme geschiedenis aan de Universiteit Leiden en is sinds 2000 verbonden aan ZB| Bibliotheek van Zeeland, thans als informatiespecialist en vakreferent. Hij promoveerde op ‘Utiliteyt voor de gemeene saake. De Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697’ (2001). Hij recenseert en publiceert regelmatig over Zeeuwse maritieme onderwerpen uit de zeventiende en achttiende eeuw, met name op het gebied van de risicovolle scheepvaart. |
|