Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||
Ietwat spokerij
| |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
den. Met zijn gids Vergilius staat Dante op de brug tussen de eerste en tweede gracht en zo hoort hij de vleiers, die een puffend en knorrend geluid maken dat in sommige vertalingen voor gehoest doorgaat. Niet in de klassieker van Frederica Bremer: Van hier hoorden wij mensen, die kermden De goed vijftigjarige ik-verteller van Multatuli's Millioenenstudiën is in geen geval een vleier, maar hij hoest en puft wel. Hij moet ‘Holland verlaten, omdat mijn longen daar niet langer verkozen te ademen, en ik niet, als Bismarck, een “Ehrengeschenk” van de natie ontvangen had om een landgoed te kopen [...]. Ik ging alzo, adem zoekende en verademing, naar Duitsland,’ meer bepaald naar Wiesbaden.Ga naar eindnoot2 Dat kuuroord zou de twee chronische problemen van de hoofdfiguur moeten oplossen: hoesten en geldgebrek. De tweede moeilijkheid zou verholpen worden dankzij de Kursaal van Wiesbaden, de eerste dankzij de gezonde lucht; die ‘is hier zo zacht dat doodgravers en bidders hun patiënten van elders moeten ontbieden’.Ga naar eindnoot3 | |||||||||||
In de buurt van de onderwereldVoorlopig lijkt de band tussen Dante en de hoofdfiguur mager tot onbestaand. Maar schijn bedriegt, zeker in het werk van Multatuli. In Wiesbaden wordt de verteller aangetrokken door ‘de ruïne Sonnenberg’,Ga naar eindnoot4 meer bepaald door het best bewaarde deel, de toren. Die heeft enkele danteske trekken. Ten eerste herinnert de naam van het kasteel aan de door de zon verlichte heuvel die Dante in het eerste canto (vers 17) ziet opdoemen. Het beklimmen van die berg zou zijn loutering inluiden, maar wordt hem onmogelijk gemaakt. Hij moet eerst afdalen naar de onderwereld. Multatuli's hoofdfiguur zal via de toren in de onderwereld terechtkomen en zo zijn problemen oplossen. De combinatie van klimmen en dalen wordt bij Multatuli even duidelijk geëxpliciteerd als bij Dante. Na heel wat ‘stygen en dalen’, ‘auf en unter’, vindt de verteller, geholpen door ‘naambordjes’ en ‘pyltjes’, de toren.Ga naar eindnoot5 De confrontatie van hoog met laag is de statische afspiegeling van deze mix van klimmen en dalen. Bij Dante staat de heuvel aan de rand van een angstaanjagende vallei, ‘Daar waar dat dal een einde nam, / Dat mij van vrees het hart had doen krimpen’.Ga naar eindnoot6 Iets soortgelijks geldt voor Millioenenstudiën. Wanneer de ik-figuur in de onderwereld spreekt met Adolf, | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
zegt hij dat hij nooit kastelen heeft gebouwd, ‘zelfs niet in een kuil, zoals uw Sonnenberg’.Ga naar eindnoot7
Anton Radl, Wiesbaden, Ruine Sonnenberg, geschilderd circa 1820. Collectie Historisches Museum Frankfurt.
| |||||||||||
Poort en toegangDe setting en de acties rond de poort van de onderwereld lijken dus sterk op elkaar. De poort wordt bij Dante (canto 3, verzen i-ii) niet als bouwwerk beschreven, maar alleen getypeerd door de angstaanjagende inscripties die een eeuwigheid van lijden aankondigen. Bij Multatuli is voor een dergelijke moraliserende en christelijke boodschap geen plaats. Zijn onderwereld is geen plek waar gestraften voor eeuwig afzien en klagen. De poort is nochtans wel verbonden met een strafinrichting. Het gaat namelijk om het valluik in de toren, dat volgens de conciërge vroeger toegang gaf tot de gevangenis: | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
Hy opent een valluik, en verzekert dat daarin vroeger de gevangenen werden bewaard ... god-bewaar-ons voor zulke bewaringen! Hy tracht u een paar zeer slecht uitgevoerde fotografieën van 't kasteel en het dorp Sonnenberg te verkopen, en neemt fooien aan. Kortom: een complete gids, d.w.z. een allerincompleetst instrument.Ga naar eindnoot8 De toren is een toeristische attractie geworden, de bewaker een betaalde gids. Dat sluit aan bij de commercialisering van de hel, die typisch is voor de moderne (en postmoderne) beschrijvingen van de onderwereld, en die de logische voortzetting is van de profanering van de onderwereld, ingezet vanaf de vroegmoderne tijd.Ga naar eindnoot9 De onderwereld wordt steeds meer als onze wereld. En omgekeerd: de realiteit wordt steeds helser. De gids van Multatuli doet alleen wat ‘door 't Geschäft volstrekt gevorderd werd.’ Hij blijft dan ook letterlijk en figuurlijk met beide benen op de grond staan. Hij is geen Vergilius, die Dante in het onderaardse de weg wijst. Integendeel, bij hem zit er niets achter of onder het valluik. Wanneer hij het luik opent, ziet de ik-figuur ‘niets. 't Was barbaars donker in dat gat.’Ga naar eindnoot10 De onderwereld lijkt onbestaand. Evenmin als de handelsgeest zorgt het geheugen voor de toegang tot de onderwereld. Multatuli's hoofdfiguur meent in de dienster van de herberg bij de toren een oude bekende te zien. In 1854, ‘veertien jaar geleden’, zou hij ‘een gans uur met haar op het plat van den Sonnenberger toren’ hebben doorgebracht, maar dat blijkt achteraf een vergissing, zoals Fancy hem duidelijk maakt: ‘... uw gewone fout! De oorzaak is, dat ge haar persoon verward hebt met de indrukken die u bezighielden, toen ge 'r voor 't eerst zaagt in '54 ...’. De verteller denkt dat ze zijn gids is, zijn ‘cicerone [...] op de smalle wenteltrap van den Sonnenberger toren’, maar hij vergist zich.Ga naar eindnoot11 Hoe kan de verteller dan afdalen naar de onderwereld, als dat niet lukt door de aardse handelsgeest en door het onbetrouwbare geheugen? In de westerse traditie van de hellevaarten gebeurt dat dankzij een veranderde bewustzijnstoestand, die direct verbonden wordt met de droom en de fantasie.Ga naar eindnoot12 Multatuli volgt die traditie en vertaalt ze naar zijn eigen poëtica, waarin Fancy optreedt als de muze van de schrijver. Nuchtere mensen kunnen de ruimte alleen definiëren aan de hand van grenzen; kunstenaars fantaseren een wereld die voorbijgaat aan die grenzen en die volgens de nuchtere geest ‘niets’ bevat: ‘Niets! O, onbegrensd veld voor de fantasie van den kunstenaar! [...] Hém de taak, hém de roeping, hém de wellust die ylheid te bevolken met de kinderen van zyn verbeelding, van zyn genie.’Ga naar eindnoot13 Dat genie heet Fancy. Bij een bezoek aan de toren laat zij zien dat het valluik, voor de nuchtere waard niet meer dan een grens, de toegang is tot een andere wereld: | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
Maar juist toen ik, weergekeerd op de eerste verdieping, myn voet wilde zetten op 't aangeplakt bordes, riep Fancy my terug. Ze lichtte het valluik op - handiger dan de pórtjeh, voorzeker! - wees met de ene hand naar de donkere diepte, greep met de andere my fors aan, en smeet me er in. Actief en passief versmelten hier. Enerzijds wordt de hoofdfiguur door Fancy naar beneden gegooid. Zij heeft blijkbaar de macht in handen. Anderzijds schept de ik-figuur dankzij die onderwereld zijn tekst, waarin Fancy een personage is dat hij, als verteller, beheerst. De opvatting dat literatuur geboren wordt uit de onderwereld (van de schrijver), is zo oud als die literatuur zelf en werd na de romantiek, in de tijd van Multatuli, erg populair, onder meer dankzij de poëtes maudits.Ga naar eindnoot15 Actief en passief ontmoeten elkaar in deze poëtica: de schrijver stelt zich passief open voor de muze, de verbeelding, en daalt zo actief af naar de onderwereld, waar hij zijn teksten vindt. Schrijven is delven in het onderaardse, daar schatten ontdekken en die aan de lezer presenteren: ‘Ik wil u myn pasverworven schatten tonen, en tegelykertyd anderen opwekken mee te delven in de myn die me voor een paar nachten ontsloten werd.’Ga naar eindnoot16 Multatuli speelt in Millioenenstudiën voortdurend met de grens tussen actief en passief in het overschrijden van de grens tussen de aardse en de onderaardse wereld. Wanneer Adolf de ik-figuur vraagt waarom hij naar de onderwereld gekomen is, zegt die: ‘Fancy heeft me erin gegooid. Zyzelf moge verantwoorden waarom!’ Maar dat is slechts een deel van de waarheid. De verteller doet immers alsof Fancy een vreemde macht is, en dat ontkent de nauwe band tussen Fancy en ik-figuur. In Freudiaanse termen zou Fancy met het onbewuste verbonden kunnen worden, wat Adolf suggereert wanneer hij het heeft over ‘de onbewuste gegrondheid uwer hoop dat ge hier beneden iets van de kansrekening zoudt te weten komen.’Ga naar eindnoot17 Met die uitspraak zijn we bij de motivatie van de hoofdfiguur beland, en dat toont hem opnieuw als een actief en intentioneel subject, niet als het object van een vreemde macht Fancy. | |||||||||||
Motieven voor de reisHet bezoek aan de onderwereld is dus meer dan verbeelding of droom. Er zit een bewust streven naar kennis achter. Voor de Multatuli-kenner is dat geen verrassing: | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
Fancy en Logos horen samen, zoals later in Millioenenstudiën expliciet geformuleerd zal worden. De ik-figuur zegt ‘Fancy!’ en de aangesprokene antwoordt: ‘Hm! M'n eigenlyke naam is Logos.’Ga naar eindnoot18 Welke kennis zoekt de bezoeker in de onderwereld? Ook hier is het antwoord meervoudig. Om te beginnen wil de reiziger weten waarom het aardse leven zo onbegrijpelijk, dat wil zeggen zo onrechtvaardig en onmenselijk, is: Er is daarboven kennis genoeg te zamelen, en toch kwynt een zeer groot deel der mensheid weg in walgelyke onwetendheid. Er is daar stof genoeg voor algemene vreugd, voor genot, voor geluk ... en toch, Meester, toch blyven jammer en leed hoofdtoon in de geschiedenis van dat arme mensdom! Kennis op zich is onvoldoende. Ze moet worden gecombineerd met het hart (zoals Logos met Fancy gecombineerd moet worden) en vooral met macht. De verteller is geen dromer, dat bleek al uit zijn gesprek met Adolf, waarin hij zei dat hij geen luchtkastelen bouwde. Fancy alleen is voor hem niet genoeg. Hij wil macht. De macht die de aardse wereld het meest respecteert, is die van de wetenschap én het geld. Die twee wil de verteller verenigen: hij wil met wetenschappelijke zekerheid weten hoe hij rijk kan worden aan de speeltafel. De kansberekening, als wetenschappelijke manifestatie van Logos, zal hem rijk maken en zal zo de wereld dwingen te luisteren naar zijn stem, zijn waarheid. Uiteindelijk zal de wereld daar zelf beter van worden. De verteller zegt zonder blikken of blozen dat hij puissant rijk wil worden, maar hij voegt daar meteen aan toe dat het voor het goede doel is: ‘Geld voor beschaving. Geld voor genot. Geld voor geluk. Geld voor deugd!’Ga naar eindnoot20 De verteller mag dan beweren dat Fancy hem in de afgrond heeft gegooid, hij heeft dat zelf uitgelokt door zijn nieuwsgierigheid, zijn verlangen naar kennis. Naar Logos. Alles bij elkaar zoekt hij in de onderwereld kunst, kennis en macht. Hij zoekt, Fancy helpt. Hij zet zelf alles op een rijtje: ‘Meester, Fancy zond me tot u die heer zyt in 't ryk der kobolden en aardgeesten ... ik wil door uw gnomen onderwezen | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
worden in de kunst van rykworden.’Ga naar eindnoot21 Passief en actief, kennis en kunst, macht en geld, al die motieven werken samen en voeren de hoofdfiguur naar de wereld onder de toren van Sonnenberg. | |||||||||||
Ruimte en bewonersEen typische reis naar de onderwereld bevat een gedetailleerde beschrijving van de plaatsen die de reiziger, gewoonlijk samen met zijn gids, bezoekt. Ook de figuren die hij of zij daar aantreft, worden gewoonlijk uitvoerig beschreven. In Millioenenstudiën valt er van die detaillering weinig te merken en dat heeft ongetwijfeld te maken met de genremix in dit werk. De hellevaart wordt bij Multatuli immers vaak naar de achtergrond gedrongen door een verwant genre, dat vooral in de achttiende eeuw erg populair was, namelijk het dodengesprek. Zoals René Veenman laat zien, had dat genre ‘aan het begin van de negentiende eeuw zijn langste tijd gehad’,Ga naar eindnoot22 maar in Millioenenstudiën is de dialoog met de doden het centrale aspect van de reis naar het onderaardse. De ik-verteller praat uitgebreid met Adolf van Nassau, de dertiende-eeuwse keizer en stichter van een hele dynastie ‘Adolfen’.Ga naar eindnoot23 Een dodendialoog in de strikte zin die Veenman aan die term geeft,Ga naar eindnoot24 is het gesprek niet, want de verteller is nog in leven. Dat past dan weer perfect bij het andere genre in de mix, namelijk de reis naar de onderwereld. De verteller valt door de bodem heen en komt terecht ‘in een vry ruim locaal’: Gelyk een sneltrein, die de tussenstations met voorname minachting voorbystoomt, hield ik me niet op aan den bodem der put. Indien daar misschien deze of gene heeft zitten wachten op reisgelegenheid, zal hy zich hebben moeten vergenoegen met 'n later trein. Ik viel dóór tot diep onder den grond, en kwam niet tot rust, voor ik me in een vry ruim locaal bevond, waar een menigte kleine mannetjes byeen was, die ik allen terstond herkende. Ik had hen namelyk in '34 en '35 in de Amstelstraat te Amsterdam gezien, toen ik in de toenmalige ‘duitse komedie’ voor 't eerst een opera-voorstelling bywoonde: Hans Heiling!Ga naar eindnoot25 Zoals wel vaker gebeurt in de infernale traditie, wordt de onderwereld bevolkt door wezens die aan andere teksten ontleend zijn. In dit geval gaat het om kleine mannetjes die figureren in de meest succesvolle opera van Heinrich Marschner (1795-1861), namelijk Hans Heiling (1833). De titelfiguur is een prins in de onderwereld. Hij wordt verliefd op een aardse dame, Anne, en wil de onderwereld verlaten. Hij zal echter afgewezen worden door Anne en noodgedwongen naar zijn eigen rijk moe- | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
ten terugkeren. De inhoud en de thematiek (van onvervulde liefde en strikte scheiding tussen onder- en bovenwereld) zijn niet van belang voor Millioenenstudiën; de mannetjes zijn dat wel. Ze worden meer dan eens gnomen genoemd en dat geeft hun functie het best aan: ze staan voor een vorm van gnosis, verborgen kennis, die niet op aarde te vinden is. De stap van gnoom naar gnosis wordt al in het eerste gesprek tussen de verteller en Adolf verduidelijkt. ‘Meester, ik wilde gaarne iets leren, en daar uw gnomen...’ begint de ik-figuur. Adolf onderbreekt hem en zegt: ‘Ah zo ... je wilt gnosis! Nu daarmee kunnen wy je dienen.’ De ik-figuur beseft dat die kennis via de gnomen zal komen. Zoals we al eerder zagen, zegt hij tegen Adolf: ‘Ik wil door uw gnomen onderwezen worden’. Na zijn onderaardse onderricht zal hij terugdenken aan zijn ‘wyze gnoompjes’. Ze zullen hem, als ‘wetende gnomen’, gidsen in zijn bezoeken aan de speelzaal. Ten overvloede zegt de verteller over de term ‘gnoom’: ‘Het woord betekent: weter.’Ga naar eindnoot26 De gnomen staan in dienst van Adolf, de ‘onder-den-grond-keizer’.Ga naar eindnoot27 Toch weet die niet alles. Zo is hij niet op de hoogte van het heden, wat in de literaire traditie van de onderwereld een vast gegeven is.Ga naar eindnoot28 Bovendien is hij nog niet lang genoeg dood om helemaal aangepast te zijn aan de onderwereld. De ultieme heerser is Logos en hij staat voor de ware kennis. Als Adolf denkt dat Logos in de buurt is, onderbreekt hij zijn verhaal, bang dat het niet helemaal logisch is: ‘Nu ja, erkende Adolf na enig wachten, hy hoort niet gaarne dat ik my bezighoud met die dingen. By zulke gelegenheden verwyt hy me dat m'n gnoomschap van zo jongen datum is, en dat ik telkens my aanstel als 'n ongestorvene.’Ga naar eindnoot29 De verteller én de gnomen noemen Adolf ‘Meester’, niet toevallig de titel die Dante gebruikt voor zijn gids in de onderwereld, Vergilius. Adolf en Vergilius zijn prototypische gidsfiguren, die de bezoeker onderwijzen. Ze tonen hem hoe de onderwereld en de bovenwereld in elkaar zitten. Ze leggen de ultieme logica van het universum bloot. Maar ze zijn niet onfeilbaar of almachtig. Vergilius kan de poorten van de hellestad Dis niet openen. Adolfs onderwijs is niet perfect of volledig. Aan het eind van het gesprek tussen de gids en de bezoeker, komt een gnoom de verteller ophalen: Een gnoom kwam vragen of de leerling eindelyk gereed was. | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
De laatste les wordt niet in het ‘vry ruim locaal’ door Adolf gegeven, maar in een vergaderzaal door een groep gnomen. De vergadering wordt beschreven in het laatste ondergrondse hoofdstuk van Millioenenstudiën, ‘Alles in alles’.Ga naar eindnoot31 Het voorlaatste hoofdstuk, ‘Demologie’,Ga naar eindnoot32 laat zien dat de verteller op dat moment nog niet klaar is voor de zaal. Hij is namelijk ongeduldig. Hij wil zo spoedig mogelijk naar ‘de avondzitting’.Ga naar eindnoot33 ‘De zaal is gereed,’ zegt Adolf, maar de verteller nog niet: Adolf wees my den weg naar een opening die zeker de ingang beduiden moest van de verhandelingzaal. Ik ging daarheen, maar werd ruw afgewezen door 'n paar deurwachters die iets als 'n toegangkaartje schenen te vorderen. Pas na de laatste les van Adolf wordt de verteller toegelaten tot de vergadering. Die staat helemaal in het teken van de verlichte kennis: door rationalisme (theoretische uiteenzettingen), empirisme (praktische proeven) en vrij onderzoek (groepsdiscussies) leert de hoofdfiguur de twee grondwetten van Logos: twee maal twee is gelijk aan vier en alles is in alles.Ga naar eindnoot35 Zodra hij dat heeft geleerd, verdwijnt de onderwereld en bevindt de verteller zich weer in zijn hotelkamer.Ga naar eindnoot36 Er is geen beschrijving van een route terug. Evenmin is er een danteske voortzetting naar andere onaardse regionen, zoals het vagevuur en de hemel. Verwonderlijk is dat niet. Multatuli's onderwereld heeft niets van een helse strafinrichting en vraagt dan ook niet om bijpassende instellingen als het louterende vagevuur en het belonende paradijs. De abrupte overgang van de onderwereld naar het hotel bevestigt de fantastische, poetische aard van de reis en maakt duidelijk dat het bezoek aan de onderwereld zijn doel heeft bereikt als de bezoeker inzicht heeft verworven in de basisstructuren van de werkelijkheid. Dat geeft meteen aan welke functie de reis in eerste instantie vervult: inzicht verwerven. | |||||||||||
FunctiesIn haar eeuwenoude traditie vervult de reis naar de onderwereld een vijftal centrale functies: | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
Die laatste functie lijkt in Millioenenstudiën de minst belangrijke en dat heeft ongetwijfeld te maken met Multatuli's poëtica. Wanneer de verteller op verzoek van Adolf een imaginaire ballonreis beschrijft, looft Adolf hem: ‘'t Doet my genoegen dat ge daarin meer optica gebracht hebt dan gevoelighedens.’ Een goede beschrijving toont. Ze gaat niet expliciet in op de psyche. Die wordt vanzelf duidelijk door het tonen, tenminste indien dat de logische wetten laat zien: ‘Tracht te begrypen en begrypelyk te maken, dan komt het gevoel vanzelf ... het ware!’Ga naar eindnoot37 Het ware gevoel is het begrip. Ook hier reiken Fancy en Logos elkaar de hand. Van een drastische psychische metamorfose is bij de verteller geen sprake. Hij is geen ander mens na zijn bezoek aan de onderwereld. Hij is waarschijnlijk wel een wijzer mens geworden, en wijsheid ligt in dit geval dicht bij waarheid en goedheid. Epistemologische en moraliserende functies gaan samen. Zo vermengt Adolf goed, logisch en waar: ‘Als ik ooit terugkwam op de korst, zou ik trachten 'n goed mens te zyn. Logos heeft me verzekerd dat dit 'n hoge rang is ... ja, de hoogste. En wat Logos zegt, is waar.’Ga naar eindnoot38 De moraal van het verhaal is zo goed als altijd verbonden met wijsheid. ‘Leer denken,’ zegt Adolf.Ga naar eindnoot39 Het hoogste goed is hier niet het danteske ‘summum bonum’, dat van God afkomstig is.Ga naar eindnoot40 Het katholieke geloof is tijdverlies voor wie wil weten, het is een ‘cul-de-sac, waarin de zoekende geest, met groot verlies van tyd en kracht, vruchteloos een uitgang meende te vinden.’ Er is maar één oppermacht en die ‘god heet Logos, de Rede. Hy is wys, goed, eeuwig, almachtig, trouw.’Ga naar eindnoot41 Daartegenover staan de aardse machthebbers en would-be heersers. Die worden in Multatuli's onderwereld uitgebreid gehekeld, wat meteen de politieke functie van de helletocht aangeeft. Jaap Grave heeft deze satirische dimensie overtuigend in kaart gebracht.Ga naar eindnoot42 De figuren en instellingen die bespot worden, zondigen stuk voor stuk tegen Logos. De lijst is bijna eindeloos: de erfopvolging en het koningschap, de republiek die nog steeds eerbied heeft voor dat koningschap, Willem de Derde, de adel, de dichter in dienst van de macht, de liberaal die meent alles te weten, enzovoort. Adolf leert zijn | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
bezoeker dat er nog veel te doen is voordat de mens echt Logos volgt. De Verlichting is nog niet voltooid. De mens overschat zichzelf: ‘Als ik u nu liet doorspreken, zoudt ge my iets voorliegen van uw Beschaving, van uw Verlichting, van 't Onderwys, niet waar? [...] 't Mensdom lykt wel 'n jongen die zich voor 'n eerst worstelaar houdt, omdat-i minder stram is dan z'n jichtige grootvader.’Ga naar eindnoot43 Als alles geregeerd wordt door Logos, is de onderwereld niet drastisch verschillend van de dagelijkse werkelijkheid. De zogenaamd geheime wijsheid van het onderaardse had de verteller ook in de gewone wereld kunnen vinden. Adolf wijst hem daarop: Gyzelf zult heden avond weinig of niets vernemen, dat u óf niet bekend was, óf waarvan ge de kennis niet zoudt hebben kunnen opdoen boven den grond. De meesten uwer weten genoeg voor hun behoeften. De fout is dat ge meestal het bekende verkeerd toepast, en u daarby gewoonlyk laat leiden door indrukken die met weten niets te maken hebben. Belang, hartstocht, eigenzinnigheid, sleur, mensenvrees...Ga naar eindnoot44 De kennisfunctie mag in de hellevaart van Millioenenstudiën het meest prominent zijn, ze wordt ook meteen gerelativeerd. Of beter: de exclusiviteit van de ondergrondse kennis wordt gerelativeerd. Het enige exclusieve is hier de afwezigheid van levenden en dat neemt meteen het probleem weg waarover Adolf het heeft. Mensen verknoeien hun kennis doordat ze die in het dagelijkse gebruik laten leiden door irrationele zaken als hartstocht en angst. De gnomen worden niet gehinderd door zulke praktische en emotionele beslommeringen: De aardmannetjes hebben 't gemakkelyk. Niemand stoort hen in hun onderzoekingen. Ik geloof 't graag dat ze, alle tussen- en byoorzaken overslaande, zich bepalen tot ... allereenvoudigste grondwaarheden! Ze mogen uit de bron scheppen. Ik ‘mens’ moet me heenworstelen door struik en doorn, tot ik afgemat, neerzyg.Ga naar eindnoot45 Het ongeduld van de verteller is een symptoom van de hartstocht, die de kennis in de weg staat. Zijn bezoek aan Adolf en de gnomen leert hem dat Logos pas goed gediend wordt indien hij met praktisch inzicht gediend wordt. Maar zelfs dat is niet voldoende. Er moet ook poëtisch inzicht zijn. Fancy moet de zogenaamd irrationele zaken van het hart en de verbeelding besturen. Pas dan kunnen de door Adolf opgesomde ontsporingen van de hartstocht vermeden worden. We zagen al dat kennis en hart gecombineerd moeten worden. Hetzelfde geldt | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
voor verbeelding en ratio: ‘Er bestaat,’ zegt Adolf, ‘tussen fantasie en verstand een soort van overeenstemming waarvan gy mensjes u zelden rekenschap geeft’. Neemt Logos de plaats in van de danteske God, dan vervangt Fancy de christelijke Maria. De verteller ziet zichzelf als een ridder die ten strijde trekt ‘tegen de yzeren mannen die 't ontkennen durfden dat myn Fancy hoger staat dan hun heilige maagd...’.Ga naar eindnoot46 Daarom is kennis zonder fantasie even ontoereikend als kennis zonder praktisch nut. En daarom is de fantastische reis naar de onderwereld wel degelijk een noodzaak en niet zomaar een omweg naar inzicht dat de hoofdfiguur ook in zijn hotelkamer had kunnen vinden. Wat echt nodig is, is ‘ietwat spokery’, dat wil zeggen fictie, Fancy: Vóór alles eis ik stipt, onvoorwaardelyk geloof. Dit zal u te gemakkelyker vallen, omdat myn verhaal een zeer theologische tint heeft. Want er komt van aardmannetjes en kobolden in, en zulke dingen zyn lichter te verteren dan onwaarheden die voor de hand liggen. Ik zou u niet durven opdringen dat 2 × 2 = 5 is, maar ietwat spokery zal uw gezond verstand niet in oproer brengen.Ga naar eindnoot47 | |||||||||||
BesluitFictie is nodig om Fancy en Logos te verbinden. De imaginaire reis naar de onderwereld maakt de les van Logos niet alleen verteerbaar, maar ook overtuigend. Pas dankzij de verbeelding kan kennis tot daden leiden en kunnen de wetten van Logos in praktijk gebracht worden. Daarvoor is het nodig dat de lezer gelooft in spoken. Wie de fictie niet slikt, zal ook de hierin verpakte kennis niet aannemen als richtlijn voor de praktijk. Geloof is in dit geval niet zoals in het christendom een vorm van tijdverlies, maar een noodzakelijke voorwaarde. Daarom is het voor Adolf en voor de verteller zo belangrijk dat de lezer hun gesprek en hun reis ernstig neemt. Maar die lezer blijft de zwakke schakel. Noch Adolf noch de ik-figuur heeft veel vertrouwen in die figuur.Ga naar eindnoot48 Misschien is dat de reden waarom ze de lezer in hun fictie betrekken door aansprekingen. Op die manier wordt ook de lezer een deel van de spokerij en moet hij de ernst van fictie erkennen. | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
Bibliografie
|
|