Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||
Mulatatuli's eerste vrouw
| ||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||
lonie van toen’.Ga naar eindnoot3 Maar op Multatuli's beschrijving van zijn eerste ontmoeting met Si Oepi Keteh gaan zij verder niet in, terwijl die bij nader inzien toch buitengewoon onthullend is.
Jonge Atjehse vrouw, circa 1900. Collectie KITLV.
| ||||||||||||||||||
Een genderanalyseVanuit een heel ander perspectief hebben Duco van Oostrum en Judit Gera de passage waarin Max Havelaar zijn kennismaking met Si Oepi Keteh beschrijft, gedetailleerd bestudeerd. Zij kozen voor een genderanalyse om aan te tonen dat Multatuli, | ||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||
hoewel Max Havelaar een aanklacht is tegen de onderdrukking van de inheemse bevolking, blind is voor de onderdrukking van vrouwen. De vrouwelijke personages in de roman zitten gevangen in een mannenwereld, waarin zij slechts een marginale plaats innemen. Havelaars vrouw Tine krijgt dan wel een rol in de roman, maar wordt met name geprezen als vrouw en moeder, en is beslist niet gelijkwaardig aan haar echtgenoot. Een eigen stem krijgt zij nauwelijks. Maar soms protesteert zij op een subtiele en heel eigen manier tegen het beeld dat haar man van vrouwen heeft. In hoofdstuk 11, in het zogenaamde Tafelgesprek, heft Havelaar een lofzang aan op de vrouwen van Arles en Nîmes.Ga naar eindnoot4 Hier wonen de mooiste vrouwen ter wereld. In Arles had hij een vrouw gezien van een mythische schoonheid die hem alleen al door naar haar te kijken tot een beter mens maakte: ‘Want zóó edel waren de trekken, dat men iets van schaamte voelde, slechts een mensch te wezen’. Maar hoe hoog het voetstuk ook is waarop Multatuli haar plaatst, uiteindelijk, stelt Van Oostrum, dient deze vrouw voor niets anders dan ‘providing pleasure for man’, wat zijn dominantie over haar nog eens bevestigt. Bovendien moet zo'n verheven vrouw perfect blijven; elke inbreuk daarop verstoort het beeld. Als zij toegeeft aan normale menselijke gewoonten - en dat gebeurt - is de betovering verbroken. Havelaar: ‘Maar ... dan zat daar op-eens een broer of een vrouw naast die vrouwen, en ... godbewaarme, ik heb er een gezien die haar neus snoot.’ Het was een doodzonde.Ga naar eindnoot5 Op hetzelfde moment dat Havelaar dit vertelt, moet Tine niezen en voor ze eraan denkt, heeft ze haar neus al gesnoten. ‘Beste Max, wil je er niet boos om worden?, vroeg ze met teruggehouden lach.’Ga naar eindnoot6 Maar Max werd wel boos. Van Oostrum en Gera interpreteren dit niezen als een via lichaamstaal geuit protest tegen het door Havelaar geschetste ideaalbeeld van vrouwen in een door mannen gedomineerde wereld. Zonder hem tegen te spreken maakt Tine door deze handeling duidelijk dat zij de ‘colonization of women by the male gaze’ afwijst. In reactie daarop vertelt Havelaar het verhaal van de ontmoeting met Si Oepi Keteh, die veel en veel slechter af is dan zij. Is het uit ergernis over Tine's protest? Wil hij haar duidelijk maken dat zij eigenlijk niets te klagen heeft? Voor Si Oepi geldt dat zij ‘clearly chattel property in a male world’ is. In de primitieve samenleving van Sumatra hebben vrouwen helemaal geen eigen identiteit, maar dienen ze louter als economisch ruilmiddel om relaties tussen families of personen met macht te bevestigen. In vergelijking daarmee is een westerse vrouw als Tine bevoorrecht. Om haar daaraan te herinneren vertelt Havelaar het verhaal van Si Oepi. Dat verklaart ook waarom zij een plaatsje heeft gekregen in de roman.Ga naar eindnoot7 | ||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||
Een biografische lezingHoewel ik mij kan vinden in de interpretatie van Van Oostrum en Gera, stel ik voor om dit verhaal in een meer biografische context te lezen. Daarom geef ik eerst een kort overzicht van de Indische jaren van Dekker die aan de ontmoeting met Si Oepi Keteh voorafgingen.Ga naar eindnoot8 Nadat Dekker begin 1839 in Batavia was aangekomen, vond hij al snel een baan bij de Algemene Rekenkamer. De eerste twee jaar leidde hij een vrolijk en zorgeloos leven, al gaf hij meer geld uit dan hij verdiende, vooral aan uitgaan en biljarten. Een keerpunt in zijn leven was de ontmoeting met Caroline Versteegh eind 1840.Ga naar eindnoot9 Hij werd tot over zijn oren verliefd op haar. Caroline verbleef tijdelijk in Batavia - volgens sommige bronnen omdat zij er op school ging.Ga naar eindnoot10 Als dat zo was, moet het een soort finishing school geweest zijn, want in 1840 was zij negentien jaar, een jaar jonger dan Dekker. In juni 1841 ging ze terug naar huis. Haar vader was administrateur op een plantage in de buurt van Semarang. Dekker wilde niets liever dan zo snel mogelijk met haar trouwen en wist dat ook zij hem niet ‘ongenegen’ was. Maar haar vader stond een huwelijk in de weg. Een eerste hinderpaal was het geloof. Dekker kwam uit een protestants gezin, Caroline was rooms-katholiek. Dit obstakel werd snel uit de weg geruimd: in augustus 1841 liet Dekker zich dopen in de rooms-katholieke kerk van Batavia. Maar dit bracht een huwelijk niet dichterbij. Vader Versteegh was ter ore gekomen dat Dekker betrokken was geweest bij vechtpartijen en te los met geld omging. In de woorden van Caroline: Gij wenscht te weten wat wij van u vernomen hebben: vooreerst schijnt gij uwe onverschilligheid omtrent geld al te zeer getoond te hebben, vooral met biljart spelen, uwe beurs schijnt zeer ruim om 's wekelijks f 100 te kunnen verspelen. Verder hebt gij klappen uitgedeeld: meer zal ik maar niet zeggen, daar gij wel begrijpt hoe Papa zich hierover ergert...Ga naar eindnoot11 Om zijn leven te beteren vroeg Dekker in juni 1842 overplaatsing aan en hij werd een maand later benoemd tot controleur op Sumatra's Westkust. Hij ging meer verdienen en trof een regeling voor zijn schulden; bovendien stond hij nu niet langer bloot aan de verleidingen van het Bataviase uitgaansleven. Kort na zijn benoeming deed hij een formeel huwelijksaanzoek, maar vader Versteegh wees het af vanwege ‘verschil van karakter’. Teleurgesteld vertrok Dekker naar Sumatra, waar hij in november van dat jaar belast werd met het civiele gezag te Natal.Ga naar eindnoot12 Boven hem stond een resident, aan wie | ||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||
hij moest rapporteren en die hem opdrachten gaf. Maar die zag hij nooit. In feite regeerde hij als een alleenheerser, een situatie waar hij later met veel genoegen aan terugdacht. ‘Men is op zo'n plaatsje iets meer nog dan de eerste. Men is alles, en menige Caesar zou daarmee tevreden kunnen zyn.’Ga naar eindnoot13 Door de inheemse bevolking werd hij aangesproken als ‘kommandeur’ en behandeld met het respect dat men aan een vorst verschuldigd was.Ga naar eindnoot14
Huwelijksadvertentie van Caroline Versteegh. Uit: Javasche courant, 18 januari 1843.
Dekker woonde in het plaatsje Natal, aan de kust, maar was verantwoordelijk voor het district Natal, dat bestond uit zes stammen, met aan het hoofd van elke stam een datoe. Hij moest zorgen voor rust en orde, was de beheerder van het zout- en rijst-pakhuis, sprak recht, was belast met de administratie van de inkomsten en uitgaven en hield toezicht op het werk van de inheemse bevolking. Het was een verademing in vergelijking met het ondergeschikte werk op de Algemene Rekenkamer en het had het begin kunnen worden van een mooie carrière in dienst van het gouvernement. Misschien zou dan eindelijk de weg vrij zijn voor een huwelijk, want hij had de hoop op Caroline nog niet opgegeven. Maar dan leest hij eind februari 1843 in de Javasche Courant dat Caroline getrouwd is met een achttien jaar oudere legerofficier. Hij is er letterlijk ziek van en is drie weken lang tot niets in staat. Als hij op 10 maart eindelijk zijn werkzaamheden hervat, is een van zijn eerste daden een inspectiereis naar de pepertuinen, die noordelijk aan de kust bij Taloh Baleh lagen - een plaats waarvan de naam op verschillende manieren gespeld wordt, ook als Teloh Baleh en als Talok Balai - ter hoogte van waar nu Sibolga ligt. | ||||||||||||||||||
De ontmoetingVlak voordat hij ziek werd, had de resident hem de opdracht gegeven toezicht te houden op de pepertuinen. In 1833 had het gouvernement besloten dat de teelt van producten voor de Europese markt gestimuleerd moest worden, en daaronder viel ook | ||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||
peper.Ga naar eindnoot15 In 1841 was met een aantal hoofden van Natal een contract gesloten om peper te planten. Zij kregen daarvoor tachtig gulden voor duizend ranken. Voor dat bedrag konden zij arbeiders aannemen, het gewas laten planten en dit vervolgens verzorgen.Ga naar eindnoot16 De peperplant groeit snel maar er moet wel veel zorg aan het snoeien en opbinden worden besteed. Na drie tot vier jaar brengen de ranken de eerste vruchten voort en pas na zeven jaar bereiken zij het maximum aan draagkracht.Ga naar eindnoot17 De aanleg van de tuinen verkeerde dus nog in het beginstadium en verliep niet naar wens. Dekkers voorganger had daarom aan het gouvernement om extra arbeidskrachten gevraagd, maar kreeg daarvoor geen toestemming. Daarop ging de resident zelf op onderzoek uit. Tot zijn grote teleurstelling merkte hij dat de hoofden zich niet aan het contract hielden. Op 14 februari schreef hij Dekker dat de aanplant ‘zeer weinig bevredigend’ was. Er was wel wat geplant, maar bij lange na niet de hoeveelheden die waren afgesproken. Hij gaf Dekker de opdracht om de Natalse hoofden ‘ten ernstigste aantesporen om ijverig met het planten voort te gaan’. Ook moest hij erop toezien dat er genoeg arbeiders aanwezig waren.Ga naar eindnoot18 Op 16 maart vertrok Dekker in een prauw van Natal naar de pepertuinen; op 20 maart was hij weer terug. Het is deze tocht die Multatuli in het dertiende hoofdstuk van Max Havelaar beschrijft. Omdat Havelaar geen verstand van peper had, nam hij een datoe mee, die er meer van wist. Uit de brieven van Dekker blijkt dat het de datoe Keteh was, die aan het hoofd stond van een Atjehse stam. De zes stammen in Natal bestonden uit verschillende etnische groepen, waaronder één afkomstig was uit het noordelijk gelegen Atjeh.Ga naar eindnoot19 Keteh had zijn dochtertje - ‘toen een kind van dertien jaren’ - meegebracht. Havelaar was tijdens de reis in een slecht humeur. Hij was nog niet over zijn ongelukkige liefde heen en voelde zich door het leven tekortgedaan: Ik vond onder anderen dat het niet te-pas kwam my pepertuinen te laten inspekteeren, en dat ik lang had moeten aangesteld zyn tot gouverneur van een zonnestelsel. Hierby kwam het me voor als zedelyke moord, een geest als den mynen in één prauw te zetten met dien dommen datoe en zyn kind. [...] Het kind reeg kralen aan een snoer, en scheen al haar aandacht daarby noodig te hebben. Drie rooden, één zwarte ... drie rooden, één zwarte: 't was mooi! Ze heette Si Oepi Keteh. Dit beduidt op Sumatra zooveel als: kleine freule [...], maar in myn gedachten noemde ik haar ‘stumpert’ of zoo-iets, omdat ik naar myn schatting zoo hemelhoog boven haar verheven was.Ga naar eindnoot20 Toen de zon onderging borg het meisje haar kralen op en probeerde Havelaar een gesprekje met haar aan te knopen: | ||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||
De route die Dekker aflegde in de prauw van Natal naar de pepertuinen. Kaart afkomstig uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek Leiden.
‘Het zal nu gauw wat koeler worden.’ Haar plichtmatige antwoorden ergerden Havelaar. Volgens Mimi Hamminck Schepel, met wie Dekker later zou trouwen en die na zijn dood een uitgave van zijn brieven verzorgde, werd Si Oepi kort hierna zijn vrouw. Maar deze dialoog onthult dat beiden op dit moment al wisten dat zij voor elkaar bestemd waren - en dat Si Oepi door haar vader daartoe gedwongen was. Nu Caroline getrouwd en voorgoed buiten zijn bereik was, zocht Dekker een vrouw, en de vader van Si Oepi, schrijft Mimi, ‘stelde er een eer in zijn dochter aan hem, het civiele hoofd der plaats, te geven.’Ga naar eindnoot22 Het verklaart zijn irritatie over haar afwerende houding. Hij had verwacht dat zij toeschietelijker zou zijn, misschien zelfs wel dankbaar dat hij haar - de ‘stumpert’ boven wie hij ‘zoo hemelhoog [...] verheven was’ - had uitgekozen. Maar zij hulde zich in stilzwijgen en gaf nauwelijks antwoord op zijn vragen. Het was ‘om dol te worden’.Ga naar eindnoot23 Om haar terecht te wijzen vertelt Havelaar haar de parabel van de Japansche Steenhouwer. | ||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||
Het verhaal is bekend. Er was eens een Japanse steenhouwer die ontevreden was met zijn lot. Hij verrichtte zwaar werk tegen een gering loon. Hij wilde dat hij rijk was. Toen kwam er een engel uit de hemel die zijn wens in vervulling liet gaan. Maar toen hij eenmaal rijk was, was het niet genoeg: hij wilde koning zijn. Hij werd koning maar was weer niet tevreden: nu wilde hij de zon zijn, omdat die hem in het gezicht brandde en daardoor ‘macht had boven hem’. Toen hij zag hoe de stralen van de zon werden tegengehouden door een wolk, wilde hij de wolk zijn. Totdat hij zag dat de wolk werd tegengehouden door een rots. Nu verlangde hij een rots te zijn. En elke keer vervulde de engel zijn wens. Hij werd een rots: En daar kwam een man met houweel, en met puntigen bytel, en met zwaren hamer, die steenen hieuw uit de rots. De moraal van dit sprookje is duidelijk. Si Oepi moet haar lijdelijke verzet staken en zich blijmoedig schikken in haar lot. In de woorden van Van Oostrum: ‘The story he tells her functions as a Foucauldian disciplinary mechanism to uphold the patriarchal system which confines Upi in her selfless role.’Ga naar eindnoot25 Om te zien of zij de boodschap begrepen heeft, vraagt Havelaar vervolgens: ‘En jy, Oepi, wat zou jy kiezen, als een engel uit den hemel je kwam vragen wat je begeerde?’ Eindelijk geeft ze een duidelijk antwoord, maar het is niet wat Havelaar verwacht en gewenst had. Terecht leest Judit Gera in deze woorden een doodswens. Si Oepi geeft de voorkeur aan de dood boven een leven in een door mannen gedomineerde wereld, waarin ze niet meer is dan een ruilmiddel zonder eigen identiteit.Ga naar eindnoot26 Het is de wens van haar vader, maar zij voelt er niets voor om te trouwen met deze tien jaar oudere Nederlander. Tine is verrukt van het antwoord: ‘Is dat niet beeldig? vroeg Tine aan haar gasten, die 't misschien heel gek vonden...’. Zij waardeert Si Oepi's zo voorzichtig geformuleerde maar uiterst scherpe protest tegen de manier waarop er met haar om- | ||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||
gesprongen wordt. Haar echtgenoot reageert heel anders: ‘Havelaar stond op, en vaagde iets weg van het voorhoofd.’Ga naar eindnoot27 Was het uit schaamte omdat hij dit onwillige meisje meetroonde naar zijn huis om zijn vrouw te worden? | ||||||||||||||||||
Zijn eerste vrouwDekker zelf heeft in zijn brieven de naam Si Oepi nooit genoemd. Evenmin kan men uit Max Havelaar opmaken dat Si Oepi zijn vrouw was. In 1875 voegt Multatuli een noot toe aan dit fragment, waarin hij onthult dat Si Oepi ‘een myner menigvuldige eerste liefden’ was.Ga naar eindnoot28 Het is niet genoeg om de lezer veel wijzer te maken. Maar dankzij Mimi weten we dat Si Oepi zijn eerste vrouw is geweest. Ook vertelt Mimi dat hij Si Oepi ‘Clio’ noemde, naar de muze van de geschiedschrijving en het heldendicht, al kon zij zelf niet schrijven. Onder zijn nagelaten papieren vond Mimi een blaadje waarop Dekker met grote, duidelijke letters de naam Clio had geschreven met daaronder ‘een ongeoefende hand’ die probeerde het na te doen. ‘Dat pogen is van Clio.’Ga naar eindnoot29 Naast Mimi is er nog iemand die erop wijst dat Si Oepi zijn vrouw was. In een brief aan Mimi uit 1863 schrijft Dekker dat hij om zijn verdriet over Caroline te bestrijden feesten gaf, waar twintigduizend mensen gemaskerd en gekostumeerd rondliepen.Ga naar eindnoot30 Dat aantal van twintigduizend is overdreven, want het hele district Natal telde niet meer dan drieduizend inwoners.Ga naar eindnoot31 Maar dat hij feesten gaf, staat vast, want jaren eerder vertelt hij in een brief aan A.C. Kruseman een soortgelijk verhaal, alleen gebruikt hij nu niet het woord ‘feesten’ maar ‘bruiloften’: ‘Toen heb ik bruiloften gegeven aan wie maar komen woû. De kas stond open.’Ga naar eindnoot32 Dat woord bevestigt de interpretatie van de Indonesische schrijver Sitor Situmorang dat deze feesten moeten worden opgevat als ‘Adat selamatans’ ter ere van de familie van Si Oepi Keteh, die voortvloeiden uit het lokale huwelijksrecht. Zij was daarom niet, zoals Multatuli's biografen schrijven, zijn vriendin, concubine of njai, maar - op grond van de adat - zijn wettige vrouw.Ga naar eindnoot33 Na zijn terugkeer bracht Dekker aan de resident verslag uit van zijn reis. Hij heeft de peperaanplantingen nauwkeurig onderzocht, beter nog dan zijn chef zelf, want hij beperkte zijn inspectie niet tot de hoofdpaden maar was daar herhaaldelijk buiten getreden. Zijn conclusie is dat de toestand nog slechter is dan de resident hem eerder had geschreven. De aanplant op de verschillende tuinen liet veel, zeer veel, te wensen over. ‘Slechts de aanplant van Datoe Kètèh maakt eene loffelijke uitzondering.’ Hij gaat daarbij voorbij aan het eerder door zijn chef geconstateerde gebrek | ||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||
aan voldoende arbeiders en laat zich evenmin uit over het feit dat Keteh slechts een derde van de toegezegde ranken heeft geplant. De investering van Keteh betaalde zich dus meteen uit. Maar al is hij veel kritischer over het werk van de andere hoofden, ook hun wilde Dekker behulpzaam zijn. Zij konden het niet helpen dat zij in hun taak tekortschoten, omdat het geld dat zij voor het planten gekregen hadden, intussen op was. Daardoor konden zij hun arbeiders niet genoeg te eten geven. Dekker stelde voor om op kosten van het gouvernement rijst te sturen aan de hoofden, zodat zij in de behoefte aan voedsel konden voorzien.Ga naar eindnoot34 Als Dekker de eerdere missive van de resident beter had gelezen, had hij kunnen weten dat dit voorstel niet goed zou vallen. Het verzoek van zijn voorganger om extra arbeidskrachten was immers al afgewezen, terwijl de resident hem duidelijk had gemaakt dat het zijn taak was erop toe te zien dat de hoofden zich aan het eerder gesloten contract zouden houden. Per kerende post volgt dan ook een scherpe terechtwijzing: ‘Men heeft Uedg misleid en getracht de verplichting die op de Hoofden rust op ons over te brengen.’Ga naar eindnoot35 Dit antwoord heeft Dekker gegriefd en hij zal zich niet meer om de pepertuinen bekommeren.Ga naar eindnoot36 Hij had er ook nauwelijks nog tijd voor, want kort hierna wordt de resident opgevolgd door een ambtenaar die hem zeer kritisch volgt. Vanaf april 1843 wordt hem voortdurend gevraagd of hij verantwoording wil afleggen over zijn administratie. Maar ondanks de ene aanmaning na de andere reageert Dekker niet of nauwelijks, totdat volgens zijn nieuwe chef de situatie onhoudbaar geworden is. Hij licht de gouverneur van Sumatra's Westkust A.V. Michiels in, die Dekker op 3 juli waarschuwt dat hij vervangen zal worden als hij ‘nog langer achterlijk is in het tijdig genoeg afleggen van zijne geldelijke en materiele verantwoording’. Ook deze waarschuwing helpt niet en op 22 juli besluit Michiels Dekker ‘uit het civiel gezag te Natal [...] te ontslaan, en denzelven ter beschikking te stellen van de resident der Padangsche Bovenlanden’.Ga naar eindnoot37 Op 31 augustus 1843 draagt Dekker zijn functie over aan zijn opvolger en vertrekt samen met Si Oepi naar Padang. Vreemd genoeg ziet hij de ernst van de zaak dan nog niet in. In Max Havelaar schrijft hij dat hij de overplaatsing naar de Padangsche bovenlanden ‘als een gunstige onderscheiding’ zag. Natuurlijk wist hij dat zijn kasrekening in Natal niet klopte en dat er een tekort was, maar hij tilde er niet zwaar aan en verwachtte dat Michiels er net zo over zou denken.Ga naar eindnoot38 Het lijkt wel of hij de brieven van 3 en 22 juli nooit gelezen heeft. In Padang zou de harde waarheid spoedig tot hem doordringen. | ||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||
Aan lager walOver de lijdensweg van Dekker in Padang is veel geschreven, ook door hem zelf. Het is een traumatische ervaring geweest. Van september 1843, toen Dekker met tweehonderd gulden uit Natal vertrok, tot september 1844, toen hij Padang eindelijk mocht verlaten, heeft hij geen inkomen genoten. Aanvankelijk werd zijn traktement door Michiels ingehouden, in januari werd hij geschorst en beschuldigd van ‘ontrouwe administratie’. Nu had hij geen enkel recht meer op geld van de overheid. Hij mocht Padang niet verlaten en leed bittere armoede. Maanden lang leefde hij als ‘eenen verworpeling en had met armoede en gebrek te kampen’.Ga naar eindnoot39 Desondanks bleef Si Oepi hem trouw. In zijn brief aan Kruseman schrijft hij over deze periode: Dat duurde een rond jaar. Ik kreeg geen tractement zoolang, natuurlijk. Ook op Natal was ik niet rijk geworden. Ik bezat niets, niets. Ik woonde in een klein huisje dat ik gehuurd had op conditie van betalen zodra ik weêr geld hebben zou. Die verhuurder, 't was een Maleier, scheen ‘fidusie’ te hebben op mijn Ster. Dankzij Mimi weten we wie er achter de naam Clio schuilgaat. Het lijkt erop dat zij hem tot het bittere einde trouw is gebleven. Uiteraard is zij ook de ‘inlandsche vrouw’ die de ‘poesaka’ (erfstuk) van haar moeder verkocht. En zij is het die hem het leven redt, als hij zich neerlegt om te sterven. Vijf jaar eerder lijkt hij dezelfde scène te beschrijven in een brief aan J.J. Rochussen: ‘Den 10en Augustus 1844 heb | ||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||
ik mij neergelegd om te sterven, van honger te sterven [...]. Ik had in drie etmalen niet gegeten! Een chinees wien ik eens een dienst bewezen had, vond mij, en bragt mij eten.’Ga naar eindnoot41 Als het inderdaad om dezelfde gebeurtenis gaat, betekent het dat Si Oepi werkelijk tot het laatst bij hem is gebleven. Mimi schrijft dat hij haar terugstuurde vanwege de ‘moeielykheden waarin hij geraakt was’.Ga naar eindnoot42 Maar in augustus waren die moeilijkheden bijna voorbij. In september 1844 kreeg Dekker eindelijk toestemming om Padang te verlaten en vertrok hij naar Batavia, waar hij op wachtgeld gesteld werd.Ga naar eindnoot43 Si Oepi bleef alleen achter. Ze is misschien teruggekeerd naar haar vader, hoewel ze er ook voor gekozen kan hebben om in Padang te blijven. | ||||||||||||||||||
BesluitEr bestaat in de Nederlands-Indische literatuur nog een voorbeeld van een huwelijk tussen zo'n jong meisje en een oudere man, al gaat het dit keer om een huwelijk tussen Indonesiërs. De moeder van Lin Scholte, Djemini, werd heel jong - toen zich bij haar ‘zekere verschijnselen hadden geopenbaard, die haar van een klein meisje tot “jonkvrouw” maakten’ - door haar ouders uitgehuwelijkt. Nadat ze met het vereiste ceremonieel was getrouwd, weigerde ze tijdens de huwelijksnacht het bed met haar echtgenoot te delen. Midden in de nacht sloop ze het huis uit en keerde terug naar haar ouders. Die dwongen haar om terug te gaan, maar een gelukkig huwelijk werd het nooit. De kleine Djemini knikkerde en speelde liever met andere kinderen en weigerde het bed te delen met haar echtgenoot. Hij vond haar brutaal en onhandelbaar en nog geen jaar na de bruiloft was ze weer thuis. Jaren later trouwde ze - voor Nederlandse begrippen nog steeds heel jong - met de vader van Lin Scholte.Ga naar eindnoot44 Si Oepi heeft Dekker niet verlaten, ook al had zij daartoe alle recht volgens de regels van de ongeschreven wetten op basis waarvan ze met hem was getrouwd.Ga naar eindnoot45 Ze bleef hem onder de moeilijkste omstandigheden trouw. Ze redde hem van de dood en verkocht voor hem het erfstuk van haar moeder. In het jaar dat ze samen waren, moet zij veel van hem zijn gaan houden. En hij van haar. Want op nog een andere plaats in Max Havelaar duikt zij op, nagenoeg onzichtbaar, in het lied van Saïdjah. Als Saïdjah uit Batavia is teruggekeerd in Badoer, wacht hij onder een boom op de komst van zijn geliefde Adinda, op de plek die ze drie jaar eerder hadden afgesproken. Terwijl hij op haar wacht, zingt hij in een lied hoe vurig hij naar haar verlangt. Uit de oorspronkelijke Maleise versie van dit lied, die Multatuli voor de roman in het Nederlands heeft vertaald, blijkt dat hij het voor Si Oepi had geschreven.Ga naar eindnoot46 | ||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||
Ook heeft hij zijn leven lang een haarlokje van haar bewaard, zoals hij van al zijn grote liefdes deed. Maar waar hij in zijn brieven vrijuit over de lokjes van Caroline en Tine spreekt, en ze zelfs met elkaar vergelijkt, zwijgt hij over dat van Si Oepi.Ga naar eindnoot47 Na zijn dood vond zijn weduwe het haarlokje van Si Oepi onder zijn nagelaten papieren.Ga naar eindnoot48 Na het overlijden van Mimi is het spoorloos verdwenen. In zijn leven na Padang was voor haar geen plaats meer, behalve als stille herinnering. Zonder het commentaar van Mimi zouden wij nooit geweten hebben dat Si Oepi Keteh - het meisje met de rode en zwarte kralen uit Max Havelaar - Multatuli's eerste vrouw is geweest. | ||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|