Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| ||||||||||||||||
Het gevaar van de koloniale parvenu
| ||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||
vergelijking tussen Max Havelaar en Kraspoekol kan aan het licht brengen hoe een behoudend standsbesef het denken over gelijkwaardigheid structureerde.Ga naar eindnoot5
Musicerend gezelschap in de koepel ‘Batavia's Lust’, 1875, van David Bles. Bles schildert een achttiende-eeuws tafereel. We zien een familie die uit ‘de West’ is teruggekeerd en in een buitenhuis in de polder zit (in de verte graast een koe). Het zijn parvenu's: de moeder slaapt, de zoon heeft meer aandacht voor de aap dan voor de kunst en de dochter lacht spottend om de muzikanten. Ze kunnen zich dus wel de genoegens van de hoge burgerij veroorloven, maar beschikken niet over de innerlijke beschaving die daarbij zou horen. Naast de zwarte bediende biedt het schilderij boven de mantel (waarop een tot slaaf gemaakte man een zware last moet dragen) een evidente verwijzing naar de dubieuze bronnen van alle welvaart die we hier zien. Collectie Dordrechts Museum.
In dit artikel zal eerst betoogd worden dat bij Van Hogendorp een contradictoire logica werkzaam is. Zijn pleidooi voor de afschaffing van de slavernij berust op een Verlicht gelijkheidsdenken: we zijn allen mensen en hebben recht op vrijheid. Als we het toneelstuk echter nauwkeurig lezen, dan blijkt dat er wordt ingespeeld op een ander en veel behoudender sentiment. Het koloniale systeem dat op slavernij drijft, zou ervoor zorgen dat de parvenu's aan de macht komen, terwijl de adel het onderspit delft. Uit het toneelstuk spreekt dus de angst dat de slavernij de hiërarchie | ||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||
tussen de standen zal ondermijnen - een angst die op gespannen voet staat met het uitgedragen gelijkheidsdenken. Vervolgens zal gesteld worden dat er bij Multatuli in Max Havelaar (1860) eveneens een contradictoire logica aan te wijzen is. Ook Multatuli schreef over de gevaren van een te snelle stijging in de koloniale ambtelijke hiërarchie, terwijl hij tegelijkertijd de gelijkwaardigheid van de Javaan bepleitte. In Multatuli's literaire werk neemt deze dubbelzinnigheid echter een andere en nog complexere wending, en die complexiteit kan niet los gezien worden van de biografie van Douwes Dekker. Hij kwam uit een volstrekt andere sociale klasse dan Van Hogendorp. Die laatste behoorde tot de deftige burgerij, terwijl Douwes Dekker volgens eigen zeggen kwam uit de stand van de ‘nederigen burgerman’.Ga naar eindnoot6 Douwes Dekker kwam dus uit de sociale klasse die door deftige burgers als Van Hogendorp ervan verdacht werd via de kolonie op onheuse wijze aan standsverheffing te doen. | ||||||||||||||||
Standsverschil in de negentiende eeuwHoe moeten we de sociale stratificaties in de Nederlandse negentiende-eeuwse samenleving zien, en waar kunnen we Van Hogendorp en Douwes Dekker plaatsen? Volgens historicus Brugmans bestond er in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw nog geen brede middenstand die typisch is voor geïndustrialiseerde samenlevingen. Veeleer was er een vrij scherpe maatschappelijke tweedeling: er was een brede onderlaag waartoe zowel de armen als de arbeiders behoorden, en daarboven stond de ‘gegoede’, ‘deftige’ of ‘aanzienlijke’ burgerij. Door de afwezigheid van een kapitaalkrachtige sociaal mobiele middenklasse en door de grote afstand tussen de standen, was volgens Brugmans de angst voor standsverheffing groot.Ga naar eindnoot7 Jan Hein Furnée maakt in Plaatsen van beschaafd vertier. Standsbesef en stedelijke cultuur in Den Haag, 1850-1890 inzichtelijk hoe de maatschappelijke bovenlaag ook weer zijn eigen onderverdeling kende. Bovenaan stonden de aanzienlijken, waartoe ‘zowel edellieden als niet-adellijke hoge staatsfunctionarissen, magistraten en steenrijke renteniers uit vooraanstaande geslachten die al generaties bestuurlijke functies hadden vervuld’ behoorden. Direct daaronder stonden de ‘fatsoenlijke’, ‘deftige’, of gewoonweg ‘hogere’ standen (hiertoe behoorden bijvoorbeeld de academici), die volgens Furnée voor een deel overlapten met de groep aanzienlijken en die dus soms toegang hadden tot de hoogste kringen. Dan kwamen de ‘middenstanden’, of ‘nijvere burgerij’ en wat daar nog aan middenstand onder zat, werd de ‘mingegoede, | ||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||
kleine of brede burgerij’ genoemd.Ga naar eindnoot8 Hieronder kwamen dan dus nog de armen en de arbeiders. Van Hogendorp moeten we situeren ergens tussen de ‘aanzienlijken’ en de ‘deftige burgers’: zijn ouders behoorden tot een invloedrijke regentenfamilie die de bescherming genoot van stadhouder Willem V en diens echtgenote Wilhelmina van Pruisen.Ga naar eindnoot9 De ouders van Eduard Douwes Dekker waren geboren in wat Furnée de ‘mingegoede burgerij’ noemt. In de loop van de negentiende eeuw werkte de familie Dekker zich op richting de beter gesitueerde middenstand. Vader Engel werkte zich in de zeevaart omhoog, van matroos tot kapitein. Eduard zelf maakte als jongeman carrière dankzij de koloniale ambtelijke ladder. Tot de deftige burgerij, laat staan de aanzienlijken, behoorde hij daarmee beslist nog niet. | ||||||||||||||||
Scheepsjongens in het gouvernement: Van Hogendorp en KraspoekolOm zicht te krijgen op de spanning tussen ethische bezwaren tegen koloniale uitbuiting enerzijds en standsbesef anderzijds, vormt de Bataafse tijd een goed beginpunt. De Bataafse patriotten stelden zich (net als de Franse revolutionairen) de vraag of de aanvaarding van het principe van gelijkwaardigheid - de grondslag voor de universele rechten van de mens - inhield dat ook de slavernij zou moeten worden afgeschaft. In 1797 werd daar in de Nationale Vergadering over gedebatteerd. De uitkomst was dat er geen overhaaste besluiten genomen moesten worden, wat er in de praktijk op neerkwam dat er niets gebeurde.Ga naar eindnoot10 In literaire vorm kwam de meest expliciete oproep tot afschaffing van de slavernij van Dirk van Hogendorp in zijn toneelstuk Kraspoekol (1800). Dirk was als jongeman dankzij de invloed van Wilhelmina van Pruisen gestationeerd in het Pruisische leger, maar een dankbare leerling betoonde hij zich niet: hij maakte gokschulden en duelleerde. Vanwege dat ongehoorzame gedrag werd hij naar Indië gestuurd.Ga naar eindnoot11 Daar maakte hij carrière. Vooral door patronage van de Stadhouder kwam hij in een gouverneurspositie terecht. Toen in 1795 de Bataafse Republiek werd uitgeroepen, veranderde hij in één keer van een orangist in een patriot. Hij bestookte het VOC-bestuur met hervormingsvoorstellen en wilde vooral een einde maken aan de nepotistische benoemingspraktijken. Hij slaagde er echter niet in het bestuurlijke apparaat achter zich te krijgen, werd ontslagen en teruggestuurd naar de Republiek.Ga naar eindnoot12 Daar publiceerde hij naast zijn toneelstuk tevens een betoog tegen de slavernij.Ga naar eindnoot13 | ||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||
Titelprent van Dirk van Hogendorp, Kraspoekol of de slaavernij, 1800. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
Het toneelstuk is gesitueerd in Batavia; Wedano is het centrale karakter.Ga naar eindnoot14 Hij is een koopman die aan zijn schoonzus en tevens weduwe Kraspoekol het bestier van zijn huishouden overlaat. Deze juffrouw Kraspoekol krijgt de wreedste plannen ingefluisterd door haar dienares, die als aanspreektitel Njai of Mandoresse heeft - van haar wordt nadrukkelijk vermeld dat ze oud, zwart en lelijk is, en zelf afstamt van een moeder die slaaf was.Ga naar eindnoot15 De twee vrouwen zijn heers- en wraakzuchtig en delen lijfstraffen uit aan de slavinnen, die omschreven worden als twee jonge | ||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||
mooie Javaanse vrouwen.Ga naar eindnoot16 De toneeltekst onderstreept dat de slavin Tjampakka uit een Javaanse adellijke familie afkomstig is.Ga naar eindnoot17 De door omstandigheden omhooggeklommen Mandoresse vernedert dus iemand die eigenlijk uit een veel hogere kring afkomstig is. Wedano is veel van huis en weet niets van deze misstanden. Zodra hij er wel van hoort, grijpt hij in. In termen die typisch zijn voor het achttiende-eeuwse verlichte sentimentalisme beschrijft hij hoe hij door de wreedheden in het hart getroffen wordt: Laat die [tranen] een vrijen loop, Tjampakka! schaam u dezelve niet; vrees niet ze in mijn bijzijn te storten. Ook ik heb een gevoelig hart; ik deele in het gevoel mijner medemenschen; al heeft het noodlot ze tot mijne slaaven gemaakt.Ga naar eindnoot18 Wie er wel of niet beschikt over zo'n gevoelig en vergevingsgezind hart, wordt in het stuk gekoppeld aan een raciale en klassengerelateerde hiërarchie. Wedano staat in de morele hiërarchie het hoogst, want hij komt al snel tot het inzicht dat de slavernij afgeschaft moet worden; dan volgt de Javaanse Tjampakka met haar nobele afkomst, daaronder staat Kraspoekol, die onder invloed van de Mandoresse slecht handelde maar zich op haar sterfbed bekeert, en helemaal onderaan staat de zwarte vrouw Mandoresse, die niet tot berouw in staat is. Cruciaal is bovendien het optreden van het nevenpersonage Champignon, die een grootse carrière heeft gemaakt in de kolonie en als bestuurder in de Raad van Indië in politieke zin verantwoordelijk is voor de slavernij. Hij piekert niet over afschaffing. Hij is als eenvoudige jongen naar Indië vertrokken, heeft vervolgens voor zichzelf een evident zelfverzonnen Franse naam en adellijke titel gekocht, en bepaalt nu als bestuurder hoe het eraan toegaat. Hij schaamt zich allerminst voor zijn eenvoudige afkomst: Men moest niets als scheepsjongens uitzenden; daar komt nog wat van. Ik ben met het schip de vergulde Leeuw als kajuitjongen uitgekoomen, en heb drie jaaren op het jaagpad geloopen. En toch ben ik nu edelheer; en ben gouverneur van Java geweest; en bezit een paar millioenen aan vermogen. Wie kan mij dat nadoen?Ga naar eindnoot19 Champignon is de omhooggevallen volksjongen die zich vanuit het niets succesvol binnendringt in adellijke kringen. Samen met de Mandoresse is hij het enige personage dat niet in staat is tot berouw of mededogen. Beiden hebben dan ook een grote sociale stijging doorgemaakt: zij had een moeder die slavin was, en nu be- | ||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||
stiert ze het huishouden; hij werd van kajuitjongen tot gouverneur. De wrede Mandoresse heeft het feitelijk voor het zeggen in het huishouden van Wedano (totdat hij ingrijpt), en Champignon heeft het als bestuurder voor het zeggen in Indië. De parallel is duidelijk: zoals Wedano ingrijpt in zijn huishouden en zorgt dat de nobele figuren het weer voor het zeggen krijgen, zo moet er in het VOC-bestuur ingegrepen gaan worden, anders nemen de parvenu's het helemaal over.
Samuel Bolomey, portret van Dirk van Hogendorp op jonge leeftijd. Collectie RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis.
Van Hogendorp schreef zo een toneelstuk dat tegelijkertijd even revolutionair als behoudend was. Enerzijds beriep hij zich op de retoriek van het revolutionaire gelijkheidsdenken.Ga naar eindnoot20 Het toneelstuk eindigt met Wedano's monoloog, waarin hij stelt dat de slavenhandel indruist tegen de beginselen van de Bataafse republiek, omdat slaven ‘broeders’ en ‘medemensen’ zijn.Ga naar eindnoot21 Anderzijds is het toneelstuk een aanklacht tegen de opwaartse sociale mobiliteit van de klasse van de Champignons, en berust het stuk op een duidelijke hiërarchie tussen mensen die van hoge geboorte zijn (Tjampakka, Wedono) en degenen die dat niet zijn (Champignon, de Mandoresse). Het toneelstuk slaagt er zo in een paradoxale boodschap als een ‘vanzelfsprekende’ waarheid te brengen: er wordt immers geïmpliceerd dat het revolutionaire humanitaire gelijkheidsstreven alleen in goede handen is bij mensen die al vanaf de geboorte hooggeplaatst zijn. | ||||||||||||||||
De goede degelijke burgerstand: Multatuli en Max HavelaarEduard Douwes Dekkers belichaamde in zekere zin alles waar Van Hogendorp bang voor was. Hij kwam niet uit een regentenfamilie en had evenmin contacten met vooraanstaande en invloedrijke adellijke families, maar hij vond zelf wel dat hij op basis van zijn begaafdheid een plaats verdiende tussen de adellijke vooraanstaanden. Uit zijn verlovingsbrieven aan Everdine van Wijnbergen blijkt hoe pijnlijk pre- | ||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||
cies Douwes Dekker zich bewust was van zijn plaats in de standensamenleving: ‘Ik gevoel zeer goed mijn waarde, ik weet, dat ik hooger sta dan meenigeen die tot een aanzienlijken stand behoort [...] en toch ben ik kinderachtig genoeg om den goede degelijken burgerstand, waartoe ik behoor, te minachten.’Ga naar eindnoot22
Titelpagina van de eerste druk van Multatuli's Max Havelaar (1860). Particuliere collectie.
Everdine was een wees en van verarmde adel; zij en haar zussen bezaten nauwelijks enige maatschappelijke connecties. Voor Douwes Dekker echter betekende haar titel van baronesse Van Wijnbergen veel, wat ‘men ook van de gelijkheid zegge | ||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||
moge’. Sterker nog, hij had gewild dat ze van nóg hoger rang was (‘een gravin’). Vervolgens wijst Douwes Dekker op een cruciaal onderscheid tussen de ‘degelijke burgerstand’, waar hijzelf uit kwam, en de stand die Furnée de ‘deftige burgerstand’ noemde en waartoe Van Hogendorp zich kon rekenen: er is een ander verschil van stand, wat mij altijd drukte, het is de kloof tusschen den steedschen koopmanstrots en de nederigen burgerman, - tusschen den man, die op de beurs zijn pilaar heeft en den man die zijn patroon bij de pilaar moet opzoeken - tusschen den man, die eene loge in de komedie huurt en den man, wiens vrouw ‘Jufvrouw’ heet. Begrijp mij wel, lieve, tot waarlijken adel zoude ik mij kunnen opheffen, - tot koopmansadel (die toch wel beschouwd, nonsens is) nooit.Ga naar eindnoot23 Douwes Dekker kan zich op geen enkele manier identificeren met de sociale klasse waar hij zelf uit afkomstig is (de ‘degelijke burgerstand’), doorziet de valse pretenties van de sociale laag boven hem gestelden (de ‘koopmansadel’), en spreekt het verlangen uit door te dringen tot de ‘waarlijken adel’, de hoogste sociale laag. Wat betekende dit standsbesef bij Douwes Dekker nu voor de inkleding van Multatuli's morele positie in Max Havelaar, zijn aanklacht tegen de mishandeling van de Javaan? Vinden we in Max Havelaar een soortgelijke contradictoire logica als die we eerder bij Van Hogendorp zagen? Om te beginnen is het verhelderend om Batavus Droogstoppel sociaal te situeren. Uit de openingshoofdstukken valt op te maken dat hij ooit Latijn heeft gestudeerd omdat hij van zijn ouders predikant moest worden; hij heeft die school niet afgemaakt (overigens net als Douwes Dekker zelf).Ga naar eindnoot24 Vermoedelijk is Batavus al jong bij Last & Meyer gaan werken. We kunnen uit de tekst opmaken dat hij getrouwd is met de dochter van zijn patroon Last; dat zal voor hem een stap omhoog zijn geweest. Dat Droogstoppel niet uit een voorname familie komt, laat zich afleiden uit het feit dat hij slechts de ‘co.’ is in ‘Last en co.’ (‘de Meyers zyn er lang uit’Ga naar eindnoot25), wat suggereert dat zijn eigen familienaam weinig gewicht in de schaal legt. Ook kunnen we uit de ontmoeting met de vrouw van Sjaalman opmaken dat Droogstoppels echtgenote slechts aanspraak kan maken op de titel ‘juffrouw’ - reden waarom hij boos wordt als hij hoort dat de vrouw van de berooide Sjaalman doorgaans ‘mevrouw’ genoemd wordt: ‘Welnu, myn vrouw is: juffrouw, en moest ik nu tegen dàt mensch: mevrouw zeggen? Dit ging toch niet! Ieder moet in zyn stand blyven’.Ga naar eindnoot26 Afgaande op het sociale onderscheid tussen ‘juffrouw’ en ‘mevrouw’ dat Douwes Dekker in 1845 in zijn verlovingsbrief aan Everdine maakt, zouden we Droogstoppel moeten | ||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
plaatsen in de ‘degelijke burgerstand’ en staat hij onder de ‘koopmansadel’. In de Droogstoppel-figuur wordt dan het behoudende standsbesef bespot van Multatuli's eigen sociale klasse. Droogstoppel is geobsedeerd door ‘fatsoen’ en standsverschillen en accepteert blind het adagium: ‘ieder moet in zijn stand blijven’. Zijn veel onstuimiger oude schoolvriend Sjaalman is het anders vergaan. Die lijkt helemaal aan de grond te zitten, heeft een reputatie ‘lui, pedant en ziekelijk’ te zijn, maar heeft dus wel een echtgenote die ‘mevrouw’ genoemd wordt. Hoogmoed komt voor de val, zo lijkt de strekking hier: wie denkt van een dubbeltje een kwartje te kunnen worden, eindigt ver na zijn veertigste nog als jongste bediende. Uiteraard moeten we Droogstoppels perspectief op de zaak niet ernstig nemen, en lijkt de boodschap veeleer te zijn dat Sjaalman in beschaving en geleerdheid ver boven zijn omgeving uitsteekt. Toch is Max Havelaar daarmee geen ondubbelzinnig pleidooi om het taboe op het verlangen van de lagere burgerklasse naar sociale stijging te slechten. Havelaar, zo wordt in het Stern-gedeelte keer op keer benadrukt, is namelijk geen gewone burgerjongen, maar heeft een adellijke inborst. In het Stern-gedeelte herhaalt de verteller het dominante Nederlandse discours over de Nederlandse kolonisatoren die, alhoewel van eenvoudige burgerlijke komaf, in Indië als koningen leven. De verteller wijst op ‘de duizelingwekkende hoogte waarop zo eensklaps de man wordt geplaatst, die - gisteren nog eenvoudig burger - heden macht heeft over miljoenen onderdanen’.Ga naar eindnoot27 Ook Havelaar omschrijft enkele hoofdstukken later in een gesprek met zijn vrouw Tine deze interessante positie van de beambte: ‘hoe weinig een adsistent-resident eigenlyk beduidt, in zyn afdeling is hy een kleine koning’.Ga naar eindnoot28 Tegen een dergelijke grote verandering is de mens nauwelijks opgewassen en veel beambten worden daarom slachtoffer van wat de Stern-verteller de ‘Gouverneurs-ziekte’ noemt. Over het algemeen bestaat het ziekteverloop uit twee stadia: een fase van eigenwaan, onmatig zelfvertrouwen en minachting voor anderen, die wordt gevolgd door een periode van vrees, moedeloosheid, neiging tot rust en bovenmatig vertrouwen op de Raad van Indië. Dit ziektebeeld is niet alleen aan de gouverneur-generaal voorbehouden, ‘er zyn analogische residents-, kontroleurs- en surnumerairs-ziekten’.Ga naar eindnoot29 Die ziekte wordt aangewezen als de oorzaak van de inertie om iets aan alle misstanden te doen. Kortom: de sociale mobiliteit die in de kolonie bestaat, wordt ook bij Multatuli nog steeds aangewezen als de oorzaak van koloniale misstanden. Bij Havelaar is deze ziekte van de ‘eigenwaan’ in een zó grote dosis aanwezig dat hij van de weeromstuit een adellijke uitzondering op de burgerlijke regel wordt. Ha- | ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
velaar vertelt dat hij als jonge controleur geërgerd was omdat ‘het niet te-pas kwam, my pepertuinen te laten inspekteren, en dat ik lang had moeten aangesteld zyn tot gouverneur van een zonnestelsel’.Ga naar eindnoot30 Precies het imaginaire van Havelaars hoogmoed maakt hem anders dan andere Europese bestuurders. Zijn dichterlijke natuur verheft Havelaar namelijk buiten en boven de gewone burgerlijke en koloniale bestuursorde - zijn dichterschap is gezeteld in een aristocratie van de geest. Havelaars altijd loyale vrouw Tine gelooft bijvoorbeeld dat het onrechtvaardig is dat hij zich moet vernederen tot een typisch burgerlijke zuinige oplettendheid: ‘Was het niet te klein, te nietig, was 't niet ongerymd, hem die zoo vorstelyk dacht [cursivering SP], te willen binden aan de regels van spaarzaamheid en huishoudelykheid die voor anderen gelden?’Ga naar eindnoot31 Over de Javaanse regenten wordt vermeld dat van ze verwacht wordt met ‘vorstelyke onverschilligheid’ hun inkomsten te verspillen: spaarzaamheid hoort bij een burgerlijke, niet bij een adellijke levensstijl.Ga naar eindnoot32 Op exact eenzelfde ‘vorstelijke’ wijze gaat Havelaar met zijn geld om. Hij houdt van liefdadigheid en geeft overdadig veel weg.Ga naar eindnoot33 Tegelijkertijd droomt hij ervan om via een vergeten erfenis van zijn vrouw onmatig rijk, niets minder dan een miljonair te worden.Ga naar eindnoot34 Havelaars spilzucht is weer nauw verbonden met zijn dichterschap, zo blijkt als hij tot de hoofden van Lebak spreekt. De verteller memoreert dat ‘de beelden van zyn lippen vloeiden als strooide hy iets kostbaars om zich heen dat toch hèm niets kostte’.Ga naar eindnoot35 Terwijl Havelaar royaal met beelden strooit, ontdekt de djaksa een dubbele haarwervel op de kruin van kleine Max. Het is volgens Javaans geloof een voorteken: het kind is voorbestemd om later gekroond te worden. Deze Javaanse vorsten herkennen in de manier van spreken van de vader een adellijke gulheid en zien in het kind dus een toekomstige koning. Anders gezegd: de dichter, met zijn innerlijke adel, deelt met de werkelijke adel van Lebak dezelfde symbolentaal (of zo wordt het althans door de verteller gerepresenteerd). Multatuli stelde onomwonden dat de knevelarijen in Lebak moesten stoppen, maar dat betekent allerminst dat in Max Havelaar de stelling verdedigd wordt dat het hele feodale denken op de schop moest, en dat er burgerlijk-democratische principes voor in de plaats moesten komen. In het gebruik van de Javaanse boeren om geschenken te brengen aan hun vorsten wil de Stern-verteller bijvoorbeeld niet iets wezenlijk corrupts of slechts zien: Zulke geschenken zyn dan ook dikwyls van zoo weinig waarde, dat het afwyzen iets vernederends zou in zich sluiten, en vaak is alzoo deze gewoonte eerder te vergelyken met de hulde van een kind dat zyn liefde tot den vader tracht | ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
te uiten door 't aanbieden van een klein geschenk, dan optevatten als schatting aan dwingelandsche willekeur.Ga naar eindnoot36 Zo komen we de contradictie die we eerder zagen bij Van Hogendorp, ook bij Multatuli tegen. Multatuli benutte in het verhaal van Saïdjah en Adinda - net als Van Hogendorp in Kraspoekol had gedaan - de traditie van het verlicht sentimentalisme om de medemenselijkheid van de Javaanse arbeider te onderstrepen.Ga naar eindnoot37 In de slotpassage van Max Havelaar noemt Multatuli de Javanen expliciet ‘onderdanen’ en benadrukt hij dat ze in die hoedanigheid recht hebben op een bestuur dat hen rechtvaardig en als gelijkwaardig behandelt. Tegelijkertijd kan hij het hiërarchische van de Javaanse cultuur volstrekt niet verwerpen, omdat hij de identificatie met de Javaanse adel nodig heeft om aan Havelaar adeldom toe te kennen. Verplaatsen we de focus van Havelaar naar de schrijver Multatuli die in de laatste passage de pen overneemt, dan is het geen toeval dat deze Multatuli zijn boek typeert als een ‘adelbrief’ die hij nalaat aan zijn kinderen als hij ‘van honger gestorven’ is.Ga naar eindnoot38 Dat Multatuli bij een herdruk het boek opdroeg aan zijn overleden vrouw, die nadrukkelijk baronesse Van Wijnbergen wordt genoemd, draagt alleen maar bij aan deze antiburgerlijke sociale positionering. In zijn gehele verdere oeuvre zou Multatuli de liberale democratie blijven bekritiseren, en de waarde van ‘ware adeldom’ blijven verdedigen. | ||||||||||||||||
BesluitIn de Havelaar-figuur vinden we bijna een pleidooi voor de opwaartse kracht van de burgerlijke middenstand. Sjaalman, Havelaar en Multatuli houden zich niet aan het voorschrift dat ‘ieder in zijn eigen stand’ moet blijven. Ze beseffen hun geestelijke meerwaarde, en eisen op dat de samenleving deze meerwaarde onderkent. Bijna heeft Multatuli de gevaarlijke verdenking slechts een koloniale parvenu te zijn, omgesmeed tot een geuzenterm: hier is hij dan, de belezen burgerjongen die zich ‘te goed acht’ voor zijn saaie ambtelijke baan, de man die erkenning opeist van de hoogste klasse en de koning zijn boek aanbiedt, terwijl hij ondertussen de samenleving een genadeloze analyse van haar eigen valsheid in het gezicht werpt. Bijna, maar niet helemaal. Multatuli kan niet anders dan de al bestaande hiërarchische categorieën herbevestigen als hij zichzelf zo nadrukkelijk opwerkt tot adellijke hoogte. Daarmee blijft hij gevangen in een conservatieve, hiërarchieën beves- | ||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||
tigende maatschappijvisie, terwijl hij tegelijkertijd een ethisch pleidooi houdt voor de gelijkwaardigheid van de Javaan. Door zo nadrukkelijk te onderstrepen dat hij nobel was, gaf hij zichzelf paradoxaal genoeg bloot als een kind van de ‘gedegen burgerstand’. Van Hogendorp sprak vanuit de zekerheid tot een bovenlaag te behoren, de literatuur hoefde hem niet nog eens omhoog te tillen. Hij kon Wedano, zijn alter-ego en spreekbuis van zijn morele standpunt, zonder complexe omwegen plaatsen tegenover de Champignon-figuur en deze verwijten op onjuiste wijze de standsmarkeringen te hebben overschreden. Multatuli echter moest zichzelf eerst via een ingewikkeld spel met dubbelgangers (Sjaalman, Havelaar, Multatuli) omhoog schrijven. En omdat hij dat zo fanatiek deed, bleef ook hij denken in de termen van het standsbesef dat hij wilde attaqueren. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||
|
|