Indische Letteren. Jaargang 31
(2016)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| ||||
Van Indië naar Europa en van Pontius naar Pilatus
| ||||
[pagina 196]
| ||||
De eerste pagina van Een thuisreis uit Indië op een mailboot van de Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’ van Baculus in deel II van De Indische Gids uit 1887.
| ||||
[pagina 197]
| ||||
biedt hij de ‘thuisvaarder’ van toen - en daarmee natuurlijk eveneens de lezer van nu - behalve een schat aan wetenswaardigheden over de reis ook een uniek inkijkje in de lotgevallen van de passagiers tijdens de overtocht per mailboot vanuit Indië naar Nederland, waarbij hij de reizigers naar aanleiding van door hem opgemerkte specifieke soortkenmerken typeert en classificeert. Het is ondoenlijk om alle onderwerpen die Baculus in Een thuisreis de revue laat passeren, in een artikel van een beperkte omvang te bespreken. Daarom is er hier voor gekozen zijn van milde spot doortrokken visie op enkele in elke reisbeschrijving van de overtocht terugkerende elementen te bespreken: het vertrek, verveling, zeeziekte, klachten, kinderen, de passage door het Suezkanaal en de aankomst in Europa. | ||||
Het vertrekBaculus presenteert zich in zijn schets als een terzakekundige oudgast die al menig keer tussen Indië en Nederland heen en weer is gevaren.Ga naar eind5 Sinds de opening van het Suezkanaal in 1869 is volgens hem de reis niet langer vol ontberingen en ellende zoals ooit op de zeilreis om de Kaap het geval was. Zo gaat bij het vertrek het in- en ontschepen gemakkelijker dan vroeger. De tijd van huurrijtuigen naar de ‘Kleine Boom’, nauwe, schommelende tambangans (bootjes) waarin men een voorproefje van de beruchte zeeziekte kreeg, behoort tot het verleden. Passagiers kunnen in Noordwijk, op het Koningsplein, in Meester Cornelis, of in Buitenzorg in de trein stappen die ze - weliswaar met echte Indische traagheid, maar om die reden misschien des te zekerder en veiliger - naar de brede kade van de prachtige haven van Tandjong Priok brengt, waar de mailstomer aangemeerd ligt. De verwarring die aan het vertrek voorafgaat, is in al die jaren niet veranderd, aldus Baculus: Behoef ik u het gewoel te beschrijven, dat aan het vertrek van het stoomschip vooraf gaat? Velen toch kennen dien chaos van vertrekkenden en achterblijvenden, dat geloop en gedraaf en gesjouw en gestamp met kisten en koffers, dat gestruikel over in den weg staande luiaardstoelen, dat geknal van champagne-kurken, dat vork- en mesgeratel, voortgebracht door hongerige wegbrengers, die niet zóo zijn aangedaan door het aanstaande afscheid van vrienden of magen, of ze willen toch wel even de gelegenheid benutten om kort maar grondig kennis te maken met het gastvrij gereedstaand ontbijt. Alles loopt, dringt, | ||||
[pagina 198]
| ||||
wacht, kijkt, praat, lacht, snikt, vloekt, eet, drinkt, beveelt, verzoekt, smeekt, kortom: iedereen is minder of meer in agitatie.Ga naar eind6 Ongeveer een half uur nadat de trein de passagiers met hun gevolg naar de boot heeft gebracht, luidt de scheepsbel ten teken dat alle mensen het schip dienen te verlaten. (Hiermee worden alle niet-opvarenden bedoeld, want passagiers zijn namelijk geen mensen: het zijn passagiers.) Dan wordt de loopplank weggetrokken, de trossen worden losgegooid en komt onder het knallen van twee saluutschoten het schip statig in beweging. Langzaam verdwijnen de met zakdoeken wuivende achtergeblevenen uit het zicht, dan de voor de terugtocht gereedstaande trein, dan de lage moerassige kust, dan de masten van de schepen op de rede, totdat eindelijk weinig meer te zien is dan de toppen van Salak en Gedeh, de vele eilandjes ten noorden en oosten van Batavia, en later, de hoge kusten van Bantam en van de Lampongs, en de steile hellingen van de eilanden Krakatoa en Sibesi. De reizigers genieten van het schilderachtig panorama van straat Soenda en overdenken hun tijd in Indië, het land waarin ze vaak de beste jaren van hun leven hebben doorgebracht. Baculus kraakt vlak voor het verlaten van de Indische wateren nog een harde noot over de Indische maatschappij: Vaarwel dan Java; vaarwel Indië! Ge hebt veel schoons, veel goeds, maar ach! ook zéér veel slechts. Er zijn, onder de menschen, die uw grond tijdelijk of blijvend bewonen, die groote en edele harten hebben, en ik laat vele vrienden onder uwe zon achter. Ge bergt - maar zeldzaam als de rhinoceros in uwe wouden - zeldzame voorbeelden van groote trouw, strenge eerlijkheid, zelfopofferende en zelfverloochenende plichtsbetrachting, omvangrijke kunde en wetenschap. Maar ze tieren er niet, verdrukt en verstikt als ze worden door de alang-alang eener dóór en dóór bedorven, eener verrotte maatschappij.Ga naar eind7 | ||||
VervelingAls de hutten zijn ingericht, met de scheepsofficieren en met de medepassagiers kennis is gemaakt, de schilderstukken in het salon zijn bekeken, het dek van het schip tot aan de plecht is bezichtigd, de melkkoe is gestreeld, de slachtossen en het pluimvee zijn beklaagd, een nieuwsgierige blik in de machinekamer is geworpen, alle luie en niet-luie stoelen op het dek zijn geprobeerd, op verschillende plaatsen | ||||
[pagina 199]
| ||||
van het schip en op verschillende uren van de dag over de verschansing is gehangen, om de vaart van het schip te taxeren, met toestemming van de kommandantGa naar eind8 (de kapitein van het schip) de verschillende instrumenten op de brug en in de kaartenkamer zijn bewonderd, de zindelijke keuken en de bakkerij gezien zijn en met janmaat een praatje is gemaakt, dan rijst onherroepelijk de vraag bij de passagiers: wat nu te doen en hoe nu verder de tijd te doden? Veel reizigers hebben er al na een paar dagen varen op de Indische Oceaan er geen idee meer van hoe ze de verveling moeten bestrijden. Baculus classificeert de verveelde passagiers in tien hoofdsoorten. De spelers zijn het minst te beklagen. Zij kaarten in het salon of in de rookkamer tegen de verveling en hebben als zodanig een vaste bezigheid. Een goed speler speelt desnoods op zijn hoofd staande en heeft geen boodschap aan wat er in zijn omgeving voorvalt. Een lezer heeft het aan boord beduidend zwaarder. Probeer maar eens te lezen als de kinderen gillen en schreeuwen, als het zonlicht de zee te fel doet schitteren, als de lampen slecht branden, als de onuitstaanbare verveler pur sang om de oren komt gonzen als een lastige muskiet, als het schip slingert of als de zeeziekte toeslaat: In al die gevallen, en in nog vele andere meer, is de lezer ‘buiten betrekking’ en vervalt, zoo hem geene andere ressources ten dienste staan, onvermijdelijk in de laatste en treurigste afdeeling. Stoor ze niet, als ge ze in het salon of op het dek, in hoeken en gaten, op stoelen en banken ziet zitten; stoor ze zelfs dan niet, als ge er een over zijn boek vindt ingesluimerd; want ook slaap is zegen, en ge loopt bovendien gevaar, dat zulk een ingrijpen in zijn diepsten gedachtengang u uiterst kwalijk zou worden genomen. En houdt ook niet het lezen, als het slapen, van veel kwaad terug? Leest, lezers, leest; zijt ge al niet in aanzien als de spelers, ge wordt toch gewaardeerd als onschuldige, niemand hinderende, volmaakt onschadelijke wezens.Ga naar eind9 Datzelfde geldt voor de slapers, aan welke categorie de Indische dames een groot contingent leveren. Voor vrouwelijke slapers dient men echter volgens Baculus begrip te hebben, want in het salon of op het dek behoren zij gekleed te zijn, en dat is in de grote hitte voor hen vaak een marteling. De slapers ziet men zelden. Ze komen geregeld te laat voor het ontbijt en genieten in de middaguren een buitensporig lange siësta. Niet alleen zijn ze tegen het thee-uur (8 uur) reeds niet meer zichtbaar; ze brengen onder het voorwendsel van zeeziekte gehele dagen door in hun hut en dus in hun kooi. Snurken moet echter te allen tijde vermeden worden, want de be- | ||||
[pagina 200]
| ||||
schotten van de hutten zijn net zo dun als de flensjes die de hofmeester serveert. De eters en drinkers zijn niet zozeer vervelend doordat ze zeer op lekker en veel eten en drinken gesteld zijn, als wel door het feit dat ze niet altijd kunnen eten en drinken, waardoor ze dan soms weer in de categorie van klagers of kwaadsprekers terecht komen. Als hij geen kwade dronk heeft, is de drinker meestal het volmaakte beeld van alcoholische tevredenheid en zelfgenoegzaamheid. De eter daarentegen is zelden of nooit tevreden over zijn eten: Hofmeester, bottelier, kellners, kok, slager en bakker, allen vreezen en ontzien hem, en wenschen hem weinig goeds. Hij is het, die een haar in de soep ontdekt; hij klaagt over de mufheid der grauwe erwten; hij vindt te weinig variatie in het menu; hem zijn de bruine boonen te hard, de augurken te zacht; hij keurt eene biersoort af, tot men hem diezelfde soort onder een ander merk geeft, die dan zijn volmaakte goedkeuring wegdraagt; hij buldert en raast, zoowel aan tafel als tusschentijds, en wekt intusschen de gerechtvaardigde verbazing van iedereen daardoor, dat hem, bij dat alles, nog tijd overblijft om zulke verbazende hoeveelheden van het afgekeurde voedsel tot zich te nemen, dat hij zichtbaar zwelt.Ga naar eind10 De eters kunnen met de klagers in één rubriek ondergebracht worden. Ze vervelen niet alleen de administrateur met hun eeuwige geklaag, maar ook de medepassagiers. Baculus vindt dat ze meestal weinig gegronde reden hebben tot klagen. Hij betwijfelt het of ze het thuis zoveel beter gehad hebben en weet uit ervaring dat dit meestal niet het geval is geweest bij hen die aan boord het meest en het luidst klagen. Baculus eindigt dit gedeelte van zijn litanie dan ook vrij naar Multatuli met de hartenkreet: ‘Etende klagers, ik vind u zéér vervelend!’Ga naar eind11 Ook de kwaadsprekers mogen zich in Baculus' hartgrondige antipathie verzekerd weten. En het ongeluk wil dat dezen nu juist aan boord van een mailstomer sterk vertegenwoordigd zijn. Kwaadsprekers bezorgen aan boord meer overlast dan aan wal, want op een schip zijn ze hinderlijker en de gevolgen van hun geroddel zijn heviger omdat men aan boord elkaar niet kan ontwijken. Bij gebrek aan ander voorhanden zijnde te belasten materiaal is men bovendien genoodzaakt elkaars geringste beweging te bespieden. Alhoewel zijn schets over de terugreis gaat, wil Baculus toch vooral jonge dames en in het bijzonder handschoentjes die de heenreis maken, voor kwaadsprekers waarschuwen: | ||||
[pagina 201]
| ||||
Laat u niet door den schoonen avond verleiden om, laat in den avond, als de meeste passagiers naar kooi zijn, ergens in een hoekje van het eenzame, duistere achterdek, te gaan zitten peinzen over het geluk, dat u wacht, of de geliefde betrekkingen, die ge achterliet. Want, zoowel de verleiding als de laster, sluipt rond, niet als een brieschende leeuw, maar als een tijger, die zijn prooi zachtkens en met voorzichtigheid bekruipt. En het is een feit, dat ik niet waarschuwend zou durven noemen, als ik er de zekerheid niet van had, dat meer dan éene vrouwelijke reputatie, te recht of te onrecht, op den oceaan is verloren gegaan. Ik raad u: neemt u in acht voor den laster! Neemt u in acht, gij vooral, die tot de beminnende of hofmakende [cursivering CV] categorie behoort. Vele en scherpe oogen zijn op u gevestigd, al vermoedt ge dat niet. Meestal vindt men deze producten der verveling slechts op de uitreis; op de thuisreis, waar het publiek in den regel minder jong, minder vroolijk, minder gezond, minder schoon, minder ongehuwd en minder met illusiën vervuld is, zijn ze zeldzaam.Ga naar eind12 En dat kan ook bijna niet anders, want hele scheepsladingen jonge, levenslustige, gezonde ambtenaren, officieren, onderwijzers, particulieren, en hele boeketten van jeugdige schonen trekken jaarlijks naar Indië - de laatsten volgens Baculus meestal niet met het voornemen zich aan het celibaat te wijden. De retourvracht bestaat volgens de schrijver van Een thuisreis daarentegen grotendeels uit gedroogde kruiden: mensen die te herkennen zijn aan tekenen van miskenning en deceptie, reumatiek en leverziekte, gewicht en de opgeblazenheid van niet goed verdragen en - God weet hoe, zo verzucht Baculus - verkregen rijkdom. De verveling leidt ook vaak tot zoutwaterliefde. Baculus waarschuwt met klem daartegen. De omgeving, de levenswijze en de gezelschapsspelletjes spelen Amor in de kaart. Niets ter wereld stemt misschien zo tot liefde en sentimentaliteit als een avond op een tropische oceaan bij prachtige maneschijn en spiegelgladde zee. De rozengeur mag dan totaal ontbreken, maar voor verliefde lieden verandert zelfs de vetlucht en kolendamp van de stoommachine in de geur van die bloemen. Jongelieden dienen echter te bedenken dat zij niet in normale omstandigheden verkeren. Het is menigmaal gebeurd dat een aan boord aangegane overijlde verbintenis eenmaal aan wal door de verbondenen ten diepste werd betreurd. Sommige passagiers zien een amourette zelfs als een probaat middel tegen de verveling. De laatste categorie van zich vervelende passagiers is tevens de meest beklagenswaardige. Het zijn de nietsdoeners en de vervelers pur sang. Deze klasse kan volgens Baculus onderscheiden worden in twee verschillende soorten, namelijk zij die de | ||||
[pagina 202]
| ||||
wezenlijke kunst verstaan van absoluut nietsdoen en de gedesavoueerden. De passagiers uit deze categorie zijn gewend hun leven lang hard te werken, maar nu door een noodzakelijk verlof of een ongewenste pensionering plotseling aan hun werkkring ontrukt. Deze ongelukkigen weten met hun tijd geen raad en vervelen daardoor zichzelf en de anderen. Daar komt dan nog bij dat zij in Indië enig gezag hebben gevoerd en dus geacht, gezien en gevreesd geweest zijn. De onttroonde koninkjes voelen zich weinig op hun plaats en op hun gemak aan boord van een stomer, waar iedereen immers gelijke rechten heeft en waar een met goud gesatureerde tokohouder volstrekt niet onderdoet voor een slechts met goud gegalonneerde resident of kolonel. Baculus vindt ze dan ook beklagenswaardig:
Het stoomschip Burgemeester Den Tex van de SMN, stuurboordzijde gezien (collectie Maritiem Museum Rotterdam, F14035-1).
Arme onttroonden! Met komieke verbazing vindt ge u plotseling verplaatst in eene wereld, waar niet iedereen voor u de knie buigt, waar uw wil geen wet, uw verzoek geen bevel is. Zóo oud, en dàn nog te moeten ondervinden, dat ge | ||||
[pagina 203]
| ||||
een gewoon mensch, een zéér gewoon mensch dikwijls, zijt! En toch: 't is nog maar een voorproefje van wat u in 't lieve vaderland wacht, waar een schoenmakersjongen u van de kleine steentjes loopt. Kondt ge nog maar een partijtje maken; ge speelt toch meestal gaarne en goed. Maar ook die uitweg der verveling is u gesloten: ge kunt toch moeilijk daartoe aanzitten met den commies, dien ge op uw bureau placht te ringelooren; met den luitenant, wien ge 't leven zuur maaktet.Ga naar eind13 De gedesavoueerden zijn van hun voetstuk gevallen standbeelden die medelijden opwekken. Hun grimmig gelaat, hun ongezellige houding, hun hoge toon en hun aanhoudend gemopper is ze eigenlijk niet in het minst kwalijk te nemen. | ||||
ZeeziekteEen mailreis is bij niet al te slecht weer, een goede tafel en een niet al te strijdlustig of al te saai gezelschap lang niet onaangenaam volgens Baculus. Dat is echter niet het geval wanneer de reiziger bij minder goed weer door de schommelende bewegingen van het drijvende hotel wordt getroffen door verschrikkelijkste aller bezoekingen: de gruwelijke zeeziekte. Het merkwaardigste daarvan is wel de volkomen onverschilligheid die zelfs de meest levenslustige en vrolijkste mensen treft. ‘Bied een ongelukkige, die in een hoogen graad aan zeeziekte lijdt, aan, hem af te maken, hij zal zich daartegen niet alleen niet verzetten, maar u nog dankbaar zijn op den koop toe.’Ga naar eind14 Gelukkig weet werkelijk iedereen wel een middeltje tegen deze kwaal. Baculus kent zelfs ouden van dagen die hun stad in het hartje van Nederland nog nooit hebben verlaten en toch over een remedie tegen zeeziekte weten mee te praten. De een raadt aan, een blaadje ‘onbeschreven, fijn, wit-velijn’ postpapier op de maag te dragen, terwijl een ander zweert bij een zakje saffraan. Een kenner zegt dat men zo lang mogelijk nuchter moet blijven, waar het orakel van een ander juist andersom luidt: Zeer algemeen is de raad, om: ‘het vleesch onder de pekel te houden’ - een raad, die niet van eenig afschaffings- of matigheidsgenootschap uitgaat, en die, in voor oningewijden meer begrijpelijk Hollandsch overgezet, het tot zich nemen van zoo groot mogelijke hoeveelheden sterken drank beduidt. Is men het, op dit punt, vrij wel eens over de kwantiteit, groot is het verschil van opinie, waar het | ||||
[pagina 204]
| ||||
de kwaliteit betreft. Verschillende soorten van bitter, jenever met suiker, zonder suiker, portwijn, maderawijn, vooral een mengsel van bitter met een der beide laatstgenoemde dranken, porterbier, ale - kortom al wat aan het buffet al zoo te bekomen is, komt beurtelings, als panacée, in aanmerking.Ga naar eind15 De maatschappelijke positie van de getroffene moet echter ook in het oog worden gehouden bij de bestrijding van zeeziekte. De rijke eersteklaspassagier raadt men namelijk champagne aan, terwijl het inslikken van een aan een touwtje gebonden stukje spek dat daarna langs dezelfde weg wordt teruggetrokken op de scheepsjongen die voor het eerst vaart, wordt toegepast. Zeeziekte, zo geeft Baculus aan, ontstaat door een tijdelijke vermindering van bloed in de hersenen door het slingeren en stampen van het schip. Volgens Bacalus staan er, op het gevaar af zelf voor kwakzalver versleten te worden, slechts twee wegen open om de zeeziekte meester te worden. Wie een gezond lichaam en een vaste wil heeft, kan het beste zo lang mogelijk in beweging blijven, het liefst op het dek. Dat is tenslotte wat zeelieden ook doen. Een andere remedie is juist ter kooi te gaan waarbij het hoofd lager moet liggen dan de rest van het lichaam. Het nadeel is dat de getroffene in die houding moet blijven liggen. Niet zodra echter richt hij zich op of de zeeziekte slaat weer toe. Het toepassen van deze methode verdient slechts aanbeveling als het schip ernstig slingert, want is natuurlijk geen doen om de hele reis ‘als een geslacht varken aan de leer’ te blijven hangen. Verder moet een zeezieke passagier kleine slokjes koolzuurhoudend water drinken om loze brakingen te voorkomen. Mocht de kwaal aan blijven houden, dan kan de scheepsarts chloralhydraat of het nieuwe middel nitroglycerine voorschrijven. Het werkzaam bestandsdeel van het laatste is hetzelfde als in dynamiet, maar ondanks het feit dat tabletten nitroglycerine in de kruitkamer bewaard dienen te worden, ontstaat er bij het innemen ervan voor de patiënt geen ontploffingsgevaar. | ||||
KlachtenHet is de taak van de kommandant en de administrateur om de belangen van de Maatschappij te behartigen, terwijl zij tevens aan de niet altijd even billijke eisen van de passagiers moeten trachten gehoor te geven, zo geeft Baculus aan. De administrateur moet de ongenoegens van klagers aanhoren, ze gelijk geven en kalmeren. | ||||
[pagina 205]
| ||||
En daar die belangen en eischen meestal lijnrecht tegenover elkander staan, gelijkt hij op de doodkist van Mohammed, die gezegd wordt tusschen twee magneten te zweven. De dubbeltjes en den vrede te bewaren, eene goedkoope tevredenheid onder de passagiers te doen heerschen, ziedaar zijn moeilijke rol aan boord.Ga naar eind16 Om dit doel te bereiken, speelt de administrateur vaak met de kommandant een spelletje kaatsen, waarbij de passagiers de ballen voorstellen. De tactiek is daarbij de al te lastige klagers in Baculus' woorden van stuur- naar bakboord, van Pontius naar Pilatus te sturen en dat houdt op den duur zelfs de hardnekkigst klagende passagier niet uit. De passagiers behoren zich met alle klachten tot de administrateur te richten, terwijl de kommandant alleen in het uiterste geval daarmee mag worden lastig gevallen. Nu gebeurt het soms dat het water in de badkamer niet of in niet voldoende hoeveelheid aanwezig is. Ontstemd door de onmogelijkheid zich te verfrissen, begeeft de klager zich dan tot de administrateur, die meteen belooft de zaak te zullen onderzoeken en dat vormt het begin van een kleine guerrillaoorlog. In het volste vertrouwen dat nu het gebrek verholpen is, begeeft de klager zich 's middags naar de badkamer, opent de kraan en constateert wederom dat er geen water is. De klager gaat hierop nogmaals op zoek naar de administrateur, die nu echter iets moeilijker te vinden of te spreken is. Nu verneemt de klager dat de zaak minder hem dan wel den kommandant aangaat, omdat de kwestie van scheepsbouwkundige aard is. De kommandant is, waarschijnlijk gewaarschuwd voor het naderend gevaar, in zo'n geval meestal moeilijk te spreken te krijgen: of hij is op de brug, die voor passagiers niet toegankelijk is; of hij zit in de kaartenkamer te rekenen en is dan eveneens voor gewone stervelingen onzichtbaar; of hij heeft gedurende de nacht op de brug gewaakt en slaapt nu uit; of hij zit aan een partijtje, waarbij de beleefdheid verbiedt hem te storen. Uiteindelijk maakt de kommandant toch een moment vrij voor de klager, waarin de laatste ervan wordt overtuigd dat alles wat het comfort der passagiers betreft, wel degelijk en uitsluitend de administrateur aangaat; en dat deze zich dus tot hem te wenden heeft. Gesterkt door deze woorden, wapent de klager zich met nieuwe moed: deze keer zal de administrateur hem niet ontglippen en na enig vragen en zoeken - want het oorlogsgevaar wordt telkens dreigender en de administrateur is nu eenmaal een vredelievend man - vindt de klager hem dan ook. Deze herhaalt zijn klacht op enigszins hoge toon, het natuurlijk gevolg van de wrevel die zich van hem heeft meester | ||||
[pagina 206]
| ||||
gemaakt, maar kijkt bedrukt en ietwat onnozel vóór zich uit, als de administrateur hem nu in vertrouwen mededeelt, dat hij tot de ontdekking gekomen is, dat de fout bij de hoofdmachinist schuilt, omdat de aanvoerbuizen in de badkamers door pompen in de machinekamer worden gevoed. Daar staat ge; wat zult ge nu doen? Voor den hoofdmachinist heeft iedereen, de kommandant niet uitgezonderd, ontzag en vreeze. Soms is hij een Engelschman, en tien tegen één, dat ge het Engelsch niet genoeg machtig zijt, om hem uwe klacht met succes te kunnen voordragen. Bovendien, hij heeft met de passagiers niets te maken, neemt geen klachten aan, en, is de kommandant al moeilijk te bereiken in zijn vrijwillig isolement, den hoofdmachinist te gaan opzoeken in de vurige ingewanden van het schip - waaruit u trouwens al zeer spoedig beleefd verzocht zoudt worden u te verwijderen - zóo iets kan slechts in een gederangeerd brein opkomen. En zoo wacht ge geduldig af, tot er - hoe en ten gevolge waarvan dan ook - weder water in de badkamer is.Ga naar eind17 Het is echter zaak de administrateur te vriend te houden. Hoewel hij een zacht en barmhartig mens is, kan hij een passagier in duizend kleinigheden dwarsbomen of juist van dienst zijn. Tegen de ziekte der verveling is hij bovendien de wandelende remedie: hij deelt bonbons uit aan dames en kinderen en hij verzint allerlei spelletjes voor volwassenen en kleintjes. | ||||
KinderenVolgens Baculus moet men kindervriend zijn om aan boord van het gezelschap van de ‘lieve jeugd’ te kunnen genieten. Soms zijn er wel wat veel van deze jeugdige reizigers en dan moet een passagier goed uit zijn ogen kijken wil hij niet telkens op een kind trappen of er over eentje struikelen. In gangen en op trappen, op het dek en beneden, in allerlei hoeken en gaten, overal hebben ze zich genesteld. Kinderen vervelen zich op een schip slechts zelden: hun aantal alleen al maakt dat meestal onmogelijk. En hebben ze het geluk dat de linnenjuffrouw van kinderen houdt en de gave van sprookjes vertellen bezit, dan kunnen de passagiers bij mooi weer op het achterdek de gehele kinderschare urenlang aan haar lippen zien hangen. Vooral gedurende de maaltijd van de grote mensen (de kinderen eten namelijk een uur vroeger) is zo'n onderhoudende juffrouw schatten waard, want de papa's en mama's kunnen dan rustig de inwendige mens verzorgen, zonder vrees dat hun lievelingen | ||||
[pagina 207]
| ||||
een ongeluk mocht overkomen uit gebrek aan toezicht. De linnenjuffrouw krijgt dan ook op het einde van de reis een fraai bedrag toegestopt. Voor de kinderhater is het leven aan boord echter een voorproefje van de hel, waarin de lieve kleintjes de rol van duiveltjes op zich nemen. Nooit ondervond hij zozeer de waarheid van het spreekwoord dat kinderen hinderen zijn, dan aan boord van een mailboot. Het is alsof kinderen instinctief aanvoelen, dat hij hun niet genegen is, want juist hèm overkomen allerlei kleine rampen waarin zij de hand hebben. Urenlang wacht hij voor de badkamers, die door tal van kinderen zijn bezet. En kwamen ze daar nog maar om te baden! Maar nee, hun gejoel en geplas en gestoei bewijst duidelijk dat ze die soort van speelplaatsen boven alle andere verkiezen. Vooral Indische kinderen zijn slechts door het aanwenden van ruw geweld uit de badkamer te verwijderen. Ontstemd door de onmogelijkheid zich te verfrissen - want het tot baden bestemde uur is intussen voorbij - betreedt de kinderhater het dek en na met veel list en overreding de kinderlijke obstakels op de trappen te hebben ontweken, zoekt zijn oog zijn gemakkelijke stoel. Zuchtend wil hij zich daarin neervlijen, maar ook die is in beslag genomen en wel door een viertal kleinen die er autobusje mee spelen. Wat hiertegen te doen? De juichende kleinen hun speeltuig met een zuur gezicht ontnemen? Maar gesteld dat de kinderhater dit al zou durven, dan schaamt hij zich allicht voor zo'n een ruwe handelwijze tegenover de omstanders. Zich beklagen bij de ouders? Dan maakt hij zich vijanden. Bij de administrateur zijn nood klagen? Ook een kinderhater wordt niet graag uitgelachen. En zo blijft er voor de kinderhater weinig anders over dan te berusten en op de loer te gaan liggen om zijn stoel te heroveren zodra hij de kans heeft, bijvoorbeeld als de autobuspassagiers moe van het spelen hun fictieve bestemming hebben bereikt. Zijn kinderen in het algemeen wegens de beperkte ruimte aan boord van een mailschip niet zelden de volwassenen tot last, hoeveel te meer is dit het geval wanneer die kinderen behoren tot de bedorven of verwende soort. Thuis gewend alles te mogen doen en laten, de baas te spelen over vader, moeder en bedienden - vooral over Javaanse bedienden, - niemand en niets te ontzien, hun kinderlijk egoïsme en hun kinderlijke heerszucht tot de hoogste trap opgevoerd, zijn zulke verwende kinderen aan boord dikwijls ware rampen. Van alle kleinere of grotere onaangenaamheden tussen passagiers ontstaat er 90 procent tussen dames, en van procent daarvan zijn verwende kinderen de oorzaak. Baculus' praktische raad is dat bij het begin van de reis alle ouders onderling moeten afspreken om bij ruzie tussen de kinderen, steeds hun eigen kinderen in het ongelijk te stellen. Dan zullen de anders bijna on- | ||||
[pagina 208]
| ||||
vermijdelijke onaangenaamheden tussen de volwassenen uitblijven. Het is echter niet altijd even gemakkelijk dit principe consequent door te voeren, omdat het gevoel van recht en onrecht ook bij kinderen zeer ontwikkeld pleegt te zijn.
In het Suezkanaal. Gravure door N. Karasing (Illustretet Familie-Journal 4 februari 1894).
| ||||
Het SuezkanaalDe reis verloopt in Thuisreis zonder gevaarlijke incidenten, al is de zee soms onstuimig. De reizigers zijn echter na een vijftiental dagen varen op de Indische Oceaan blij dat Kaap Gardafui in zicht komt. Het zien van de rotsachtige oostelijkste punt | ||||
[pagina 209]
| ||||
van Afrika geeft hun een gevoel van veiligheid, al wonen er volgens Baculus dan verder landinwaarts ongastvrije Somali-stammen. Op de rede van Aden varen jonge zee-acrobaten in een twintigtal kano's het schip tegemoet. Zij duiken halfnaakt de zilveren muntjes op, die de passagiers in zee gooien. Sommige vrouwelijke passagiers kiezen preuts het hazenpad bij het zien van zoveel naakt. Kopergeld duiken de jonge Abessiniërs ook op, maar dat gooien ze bij bovenkomst op het dek terug als insinuatie dat ze munten van dat metaal niet gebruiken kunnen. Dit muntjesduiken is niet geheel zonder gevaar, want er zijn haaien in de wateren rond Aden. Baculus geeft zijn lezers als waarschuwing mee de poorten van hun hutten te sluiten, want behalve kolenstof weten ook de zee-acrobaten de privévertrekken binnen te dringen. Als de muntenduikers vertrekken, dan wordt het dek overstroomd door tal van kooplieden, die tot de meest verschillende natiën behoren en handelen in van alles en nog wat. Deze kooplieden zijn echter afzetters en bieden hun prullen op de luidruchtigste wijze te koop aan tegen het tienvoudige van de waarde. Baculus verklaart waarom deze kooplieden toch steeds zo'n succes hebben en waarom de passagiers - ook degenen die hun geld hard nodig hebben - zich hier voorzien van tal van voorwerpen, die authentiek Arabisch aandoen, maar gewoon in Duitse of Franse fabrieken gemaakt zijn, en waarvan de reizigers niet het minste nut of genoegen hebben, die ze niet nodig hebben en die hun later tot last zijn. Sommige reizigers tooien zich tot even voorbij Port Said met een Turkse fez. Hierdoor lijkt het of de boot mohammedaanse passagiers vervoert. De passagiers hebben er aardigheid in en dat is volgens Baculus het belangrijkste. In Aden worden slechts weinig kolen ingenomen; vandaar dat de stad in vliegende vaart moet worden bezocht. De passagiers huren ‘ellendige rijtuigjes, met nog ellendiger paardjes’.Ga naar eind18 Hun smoezelige eigenaars voeren de reizigers de rotsige zigzagweg op naar de tanks, de waterreservoirs die in vroegere jaren de plaats van drinkwater voorzagen. Tegenwoordig wint men drinkwater door in een fabriek zeewater te destilleren. Boven op de berg weigert de koetsier de passagiers terug te vervoeren als zij niet extra betalen voor voer voor zijn paarden. Als ze hem van repliek willen dienen, schakelt hij over op Arabisch en blijkt hij spontaan geen Engels meer te spreken. Er blijkt niets anders op te zitten dan hem het gewenste geld te geven. Nog een veertigtal minuten blijven ons over, en dien tijd maken sommige passagiers zich ten nutte om, in een der logementen of koffiehuizen, zich, voor veel geld, veel minder goede ververschingen, dan aan boord te bekomen zijn, | ||||
[pagina 210]
| ||||
te verschaffen; terwijl anderen ook hier hunnen kooplust niet kunnen bedwingen, en zich, in een der vele morsige winkeltjes, door Duitsche of Poolsche Joden of Grieken, uitgeblazen struisvogeleieren, slecht bereide panterhuiden, tanden van den zaagvisch, en meer dergelijke, hoogst nuttige en interessante zaken, te laten aanpraten.Ga naar eind19 De passagiers worden daarop met een soort prauwen naar het schip vervoerd. Halverwege de tocht houden de roeiers echter de riemen stil om over geld te onderhandelen. Intussen loeit de stoomfluit ten teken dat het schip weldra zal vertrekken. Weer worden de passagiers financieel afgezet. Na dit klein, maar druk en duur en toch welkom intermezzo wordt de reis vervolgd. Baculus staat lang stil bij de doortocht van de snikhete Rode Zee. Bijna jaarlijks vergt de hoge temperatuur in juni tot en met september een of meer slachtoffers. Dan verdwijnt ook alle etiquette: half ontkleed liggen de passagiers 's nachts op het dek naar verkoeling te snakken en soms komt het voor dat de kommandant het schip even achteruit laat stomen, om zo de passagiers enige tijdelijke verademing te verschaffen. In het salon en op het dek heerst door de grote hitte een doodse stilte die slechts nu en dan door een diepe zucht onderbroken wordt. Hoogrode of doodsbleke gezichten met sombere of angstige trekken kijken elkaar zwijgend aan en wanhoop heerst alom. Soms wordt het schip nog geteisterd door fijn zand dat door winden vanuit de woestijn wordt meegevoerd. Het zicht wordt dan zo beperkt dat het lijkt alsof de mailboot in dichte mist vaart. Het uiterst fijne roodachtig-grijze stofzand bedekt niet alleen alles wat bovendeks is met een vuile laag, en komt niet slechts terecht in neus, mond, ogen en oren van hen die op het dek werken, maar dringt ook via de reten van de zorgvuldigst gesloten openingen door in het salon en in de hutten: ‘We eten stof, we niezen er van, het bepoedert onze hoofden, het doet onze oogen tranen door een onaangenaam geprikkel, en we staken wanhopig onze herhaalde pogingen ons schoon te wasschen, omdat het toch niet helpt.’Ga naar eind20 Het mailschip nadert Port Said. Aan de ene kant zien de opvarenden achter de vrij hoge dijken van het kanaal moerassen. Aan de andere kant zien ze grote koloniën pelikanen, flamingo's en ibissen. In de verte liggen de gebouwen van de stad. Het schip moet daar acht uur aan de kade liggen om kolen te bunkeren. De passagiers weten dat het kolenstof een verblijf op het schip onaangenaam maakt en laten zich per sloep naar wal brengen. Port Said is als stad even oud als het Suezkanaal. Voor de werkzaamheden daar aanvingen, was de plek volmaakt leeg en kaal. Nu is er een miniatuurparkje dat men met echte Franse bluf ‘Place de Lesseps’ heeft ge- | ||||
[pagina 211]
| ||||
doopt en staan er twee hotels, enige consulaten, een groot aantal winkels en zeer vele cafés waaronder een paar ‘zingende’. Woonhuizen ziet men er volgens Baculus niet, omdat niemand voor zijn genoegen woont ‘in dit rendez-vous van allerlei geboefte en van het uitschot van allerlei natiën.’Ga naar eind21 Behalve Arabieren, vormen Grieken, Turken, Maltezers, Italianen en Fransen de meerderheid van dit heterogeen mengsel van gauwdieven. Duitse en Engelse schurken zijn er slechts weinig. In de stad moeten de passagiers goed oppassen voor zakkenrollers.
Een inheems meisje en passagiers van stoomschip Weimar bij een sigarettenwinkel in Port Said. (collectie Coen van 't Veer).
In de vrijhaven Port Said kunnen reizigers zich goedkoop van winterkleding voorzien. Die kleren zijn echter wel uit de mode en van inferieure kwaliteit, zodat men later toch andere moet aanschaffen. Baculus schrijft daarover: ‘'t Gaat, met die kleederen, als met de bewoners: alleen wat in Europa onbruikbaar en onverkoopbaar is, wordt naar Port Said gezonden, en is daar nog wel gewild.’Ga naar eind22 | ||||
[pagina 212]
| ||||
De aankomstBij Baculus stoomt de mailboot vervolgens tussen twee lange dammen de Middellandse Zee in. Vier tot vijf dagen lang zien de opvarenden slechts zee. Het eerste puntje land dat in zicht komt is kaap Spartivento op de zuidelijke kust van Calabrië. Nu is ook iedereen op het dek: alle spelen worden gestaakt, de lezers bergen hun boeken op en iedereen die er een bezit of kans ziet er een te lenen wapent zich met een verrekijker of binocle. De opvarenden genieten van de aanblik van het Italiaanse groen op de zachte hellingen die nu eens gestoffeerd zijn met met dorpen en stadjes en dan weer met alleenstaande villa's, of met lange bruggen over ondiepe, droge rivieren. Links voor de boeg dagen de toppen van de Etna op. Al spoedig is het schip in de Straat van Messina. Daar krijgen de passagiers de vrij uitgestrekte stad Messina te zien en het stadje Reggio, dat op de vaste wal ligt. Dan volgt het vulkanisch eiland Stromboli. Baculus maakt nog melding van het passeren van Château d'If, het eiland van Alexandre Dumas pères graaf van Monte-Cristo, alvorens Marseille wordt bereikt. Baculus geeft daarna nog tips over de bezienswaardigheden van Marseille, Napels en Genua, en schetst de drie interessante treinroutes die vanuit Napels naar het Noorden lopen. Hij beklaagt zich over de Franse douane in Marseille. Er moet lang worden gewacht in het ‘martellokaal’ van het tolkantoor, terwijl volgens Baculus sigaren de enige belastbare artikelen zijn, die reizigers uit de koloniën bij zich hebben. Zelfs over het exemplaar uit de eigen koker moeten invoerrechten betaald worden. Sommige passagiers reizen niet van uit Marseille met de trein naar het noorden, maar blijven op de mailboot. Dit betreft gewoonlijk alle passagiers die veel kinderen hebben en niet het fortuin om voor het hele gezin een treinreis te bekostigen. Ook komt het voor dat reizigers te ziek zijn om met het spoor naar Nederland te gaan. Dit gedeelte van de reis verschilt meestal aanmerkelijk van het reeds afgelegde. Niet alleen is er van nu af aan, behalve enkele punten van Spanje, Portugal en Engeland, weinig te zien dat de aandacht boeit, maar ook hebben mailboten in de Atlantische Oceaan en in de Golf van Biskaje nogal te kampen met ruwe zee. In de winter is het op dit traject bovendien vaak bitter koud. Deze wijziging nu kan, naar omstandigheden, aangenaam, of onaangenaam zijn: was de boot propvol, zoodat men zich, in allerlei opzichten, erg behelpen moest, terwijl men elkander overal in den weg was, dan is de nu verkregen | ||||
[pagina 213]
| ||||
meerdere ruimte, eene ware verademing, en de reis krijgt eerst, van nu af aan, een comfortabel karakter. Was dit echter niet het geval, en verlaten er bovendien velen, waaronder misschien de gezelligsten en onderhoudendsten, te Marseille het gezelschap, zoodat er slechts enkele zieken, benevens een aantal kinderen, dat nu door het verbroken evenwicht, nog grooter schijnt dan voorheen, overblijven, dan heeft het nog overig gedeelte der reis iets onbeschrijfelijk ongezelligs en onrustigs. Men voelt zich dan niet meer thuis, de vaste partijtjes zijn uiteengespat, de conversatie wil niet vlotten, de ledige plaatsen aan tafel - of liever de ledige tafels, want men concentreert zich zooveel mogelijk - geven iets hols, iets unheimisch, aan het salon; de kinderen, niet meer in toom te houden, als vroeger, spelen den baas en verstouten zich nu en dan, tijdens lunch of diner, een inval in het salon maken, kortom, de aardigheid is er af.Ga naar eind23 Als daar regen, koude, wind, hoge zee, slingeren en stampen bijkomen, dan wegen de laatste loodjes soms erg zwaar. De stormachtige Golf van Biskaje wordt niet voor niets door zeelieden ‘het matrozengraf’ genoemd. In het Kanaal is het nog drukker dan in de Rode Zee. Hier zijn veel meer schepen: niet alleen Oost-Indiëvaarders, maar ook stoom- en zeilschepen van allerlei vorm en grootte, visserspinken en pakketboten, plezierjachten en loodskotters uit allerlei natiën. In het Nauw van Calais neemt de drukte alleen maar toe. De passagiers zien de witte, hoge krijtbergen van Brighton, Beachy Head, Hastings, Folkestone en Dover vrolijk schitteren in de zonneschijn. Ze zien de spoortrein van Dover naar Southampton langs de kust rijden, en in een tunnel verdwijnen of daaruit te voorschijn komen. Ze zien de witte tenten der badgasten, en de badkoetsjes in lange rijen op het strand geschaard staan. Deal, Ramsgate en North Foreland, worden successievelijk voorbij gestoomd, totdat ter hoogte van Sheerness even gestopt wordt om de loods, die in zijn snelzeilende kotter komt aangevaren, op te nemen. Hij brengt de jongste berichten uit het vaderland en het laatste nieuws op politiek gebied van Europa. Het is dan ook geen wonder dat hij spoedig door allen omringd en met vragen overladen wordt. Dan koerst de mailboot op IJmuiden aan. De lage duinen van Nederland komen al spoedig in zicht. Weinig wordt er nog gesproken; zoveel te meer wordt er, al turende naar de kale streep zand, waaraan een vreemdeling niets bijzonders zien zou, gedacht, gevreesd en gehoopt. De vuurtoren van Scheveningen komt in zicht en daarna IJmuiden. Snel onze bagage gepakt; een goede fooi geworpen in de bus, die tot dat doel op tafel in het salon staat, en waarvan de inhoud onder het bedienend perso- | ||||
[pagina 214]
| ||||
neel wordt verdeeld. Een laatste glas champagne, zoowel om elkander met de behouden aankomst geluk te wenschen, als om den kommandant, te danken voor zijn goede zorgen en trouwe waakzaamheid. Vergeten zijn alle grieven, zoo die, 't zij waar of in de verbeelding, mochten bestaan hebben. Wij zijn thuis: straks zullen we bekende oorden, aangezichten van geliefde familiebetrekkingen en vrienden zien. We zijn t'huis - en die woorden zeggen veel, zeggen op dit oogenblik alles!Ga naar eind24
Het stoomschip Conrad. Deze foto is genomen op 19 december 1873, om 09.00 uur te Southampton (Stichting Marhisdata).
| ||||
BesluitEn nu moet mij, ten slotte, nog de mededeling van 't hart, wat het was, dat mij, die het schrijven geenszins gewoon ben, tot het neerschrijven van deze regelen dreef. Vooreerst dan schreef ik tot eigen oefening en voor mijn eigen genoegen | ||||
[pagina 215]
| ||||
- misschien ook wel uit ijdelheid, om mijn geschrijf ‘gedrukt’ te zien. Maar dat was de hoofdzaak nietGa naar eind25 Baculus verbaasd zich er namelijk over dat zo weinig landgenoten een reis naar Indië maken om wat wereldkennis op te doen. In plaats daarvan lopen de Europese badplaatsen af om vervolgens te constateren dat deze allemaal op elkaar lijken. Baculus wil met Een thuisreis reclame maken voor de reis naar Indië en het verblijf aldaar. Bovendien blijkt hij zich groen en geel te ergeren aan de reizigers die steeds maar hoog opgeven van buitenlandse maildiensten, waarbij zij in het bijzonder de Franse boven de Nederlandse stellen. Hij verwijt hun zucht tot navolging en hang naar chic, terwijl Nederlanders op Franse boten door de passagiers en het scheepspersoneel met minachting worden behandeld. Baculus wil met zijn ironische stijl de boodschap overbrengen dat een Nederlander voor een Nederlandse maatschappij moeten kiezen als hij de overtocht wil maken. Zijn humor is sterk relativerend, want als je op een overtocht kunt lachen om de ongemakken en ongenoegens die je ook op een Nederlandse mailboot te verduren krijgt, dan valt het allemaal wel mee.Ga naar eind26 Toch kan ook Baculus niet verhullen dat passagiers het in Baculus' tijd op de thuisreis met een mailboot niet gemakkelijk hadden. Zij verveelden zich, waren zeeziek, werden door het scheepspersoneel van het kastje naar de muur gestuurd, ergerden zich aan het gedrag van kinderen aan boord en werden in de aanlegplaatsen afgezet. Baculus weet in zijn satirische schets Een thuisreis als geen ander het kleinburgerlijk (gevoels)leven van de thuisreizende passagier te analyseren en te typeren. In het tweede deel van de Indische Gids uit 1887 is een reactie op Baculus' Thuisreis te vinden. Een zekere v.H. vindt de reisbeschrijving zeer geestig en over het algemeen zeer juist. De stijl van Baculus doet hem denken aan die van Mark Twain en bepaalde schetsen van aan boord te vinden typen herinneren hem aan die uit Hildebrandts Camera Obscura (1839). Volgens de geinitialiseerde recensent is Thuisreis een van de weinige reisbeschrijvingen die men met genoegen leest en nog eens leest - wat volgens hem veel zeggen wil. ‘'t Is gezonde humor, zonder eenige zucht tot gezochte grappen, hier en daar een weemoedige tint, een lach en een traan - beide even openhartig.’ De recensent besluit zijn vertoog met het uitspreken van de hoop dat Baculus nog eens een uitreis zal beschrijven.27 Dat is er helaas niet van gekomen. | ||||
[pagina 216]
| ||||
Bibliografie
| ||||
[pagina 217]
| ||||
Coen van 't Veer (Zierikzee 1968) studeerde Nederlands in Leiden. In 2013 werd hem de ‘NWO promotiebeurs voor docenten’ toegekend voor het schrijven van ‘De kolonie op drift’, een dissertatie over het koloniaal discours in fictie over de reis tussen Nederland en Indië in de periode 1850-1940. Hij publiceert geregeld over koloniale literatuur en is penningmeester en redacteur van Indische Letteren. Samen met Gerard Termorshuizen werkt hij aan een biografie over de Indische journalist en persmagnaat D.W. Berretty (1891-1934) en aan uitgave van een verzameling columns van Herman Salomonson (1892-1942) over het Indisch leven in Den Haag in de jaren dertig van de vorige eeuw. |
|