Indische Letteren. Jaargang 31
(2016)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| ||||||
Het verhaal van Tasminah
| ||||||
Koloniale clichésMaaike Meijer analyseert in haar studie In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie twee romans van Székely-Lulofs, Rubber en Koelie. In het hoofdstuk ‘De koloniale verbeelding’ concludeert zij dat ‘de inheemse personages [in Rubber] weliswaar soms focaliseren, maar dat zij geen eigen verhaal hebben.’Ga naar eind2 De narratologische term ‘focalisatie’ heeft betrekking op de relatie tussen de waarnemer en datgene wat waargenomen wordt. De waarnemer of focalisator kan de verteller zijn, maar het is ook mogelijk dat een externe verteller meekijkt met personages die zelf niet aan het woord zijn.Ga naar eind3 Dit is een belangrijk manipulatief element in de verhalen. Volgens Maaike Meijer ontstaat er in Rubber en Koelie door de ‘ongelijke verdeling van de focalisatie’ een hiërarchie van visies.Ga naar eind4 Zo blijft verborgen wat de koelie Toekimin heeft bewogen tot de moord op een Nederlandse opzichter - de lezer krijgt alleen uitleg van de externe verteller: ‘Hij | ||||||
[pagina 161]
| ||||||
was ‘mata gelap’ geworden en hij had gedood. Dat was alles!’Ga naar eind5 Doordat de visie van de inheemse personages niet (of alleen in korte fragmenten) weergegeven wordt, kan de lezer zich volgens Meijer niet met hen identificeren; dit in tegenstelling tot de blanke hoofdpersonages, tot wiens gedachten en gevoelens de lezer samen met de externe verteller wel toegang heeft.Ga naar eind6
M.H. Székely-Lulofs, mogelijk in Nederlands-Indië, ca. 1935 (collectie UB/KITLV Leiden, 40271).
Wat Koelie betreft, stelt Meijer in het hoofdstuk ‘Het zwarte subject’ vast dat het hoofdpersonage Roeki slechts een ‘schijn-subject’ is, een ‘onmondig personage’. De externe verteller representeert hem op een bevoogdende en vervreemdende wijze; bovendien worden er alleen flarden van zijn gedachten weergegeven die dienen om ‘de vertellersvisie [te] [...] bevestigen’.Ga naar eind7 Wederom blijft de inheemse mens - hier een Javaanse jongen - in een roman van Székely-Lulofs zonder eigen verhaal, zonder eigen persoonlijkheid. Meijers onderzoek wijst uit dat de representatie van de Indonesische bevolking in Rubber en Koelie niet los komt van de koloniale clichés, ook al had Székely-Lulofs een voor haar tijd ongewoon kritische blik op het plantersleven, wat in haar tijd voor ophef zorgde.Ga naar eind8 De analyse van Tasminah's karakter in Doekoen levert wellicht een ander beeld op. Praamstra en Termorshuizen beweren in de inleiding van de roman dat de trend om zich te bevrijden van koloniale stereotypen, die al in haar vie romancée Tjoet Nja Din opviel, in deze roman wordt voortgezet.Ga naar eind9 Zij stellen dat ‘de angst om de ander’ de belangrijkste motivatie voor het handelen van Marian is, wat leidt tot de dramatische ontknoping van het verhaal. Maar wie is Tasminah eigenlijk? Hoe wordt zij als romanpersonage gerepresenteerd? Wordt zij als de ‘ander’, ‘tot onderdeel en functie van de Een gemaakt’, of wordt zij de Ander, ‘die evenzeer subject is als de Een’?Ga naar eind10 | ||||||
[pagina 162]
| ||||||
Een moeder, haar negen dagen oude dochten en een oude doekoen (vroedvrouw). Omstreeks 1935 (collectie UB/KITLV Leiden, 41051).
| ||||||
Het verhaal van TasminahTijdens een van de eerste ontmoetingen met de Nederlandse sinkeh-vrouwGa naar eind11 Marian vertelt Tasminah over haar achtergrond.Ga naar eind12 Zij is afkomstig van Java, waar zij door haar man verkocht is aan een ‘vreemde’ die koelies kwam werven. Tasminah zegt zich vrijwillig door haar eerste man te hebben laten verkopen, ‘omdat ik mij schaamde, dat ik hem geen kinderen had geschonken’.Ga naar eind13 Als nieuw aangekomen koelie heeft zij geluk. Meteen, op het eerste appèl trekt zij de aandacht van de ondermandoer Djaja die haar tot zijn vrouw neemt. Daarom hoeft zij niet als koelie | ||||||
[pagina 163]
| ||||||
te werken. Jarenlang leven zij gelukkig samen, maar er is iets wat een schaduw op dit geluk werpt: ook met Djaja kan zij geen kinderen krijgen en zij is bang dat hij, zodra er nieuwe koelies aankomen, een tweede vrouw zal nemen. Om dat te voorkomen bezoekt Tasminah regelmatig een ‘wijze vrouw’ in een nabijgelegen dorp, een doekoen die met behulp van kruiden probeert te helpen om haar kinderwens in vervulling te laten gaan. In dit eerste, lange gesprek dat zij met Marian heeft, vertelt zij, als een eventuele behandeling door een Westerse dokter ter sprake komt, dat zij daarvoor terugschrikt, al durft zij nog niet te zeggen waarvoor zij precies bang is. Wel voegt ze eraan toe dat ze ‘misschien’ niet meer bang zou zijn, als Marian haar bij een onderzoek zou vergezellen.Ga naar eind14 Een tijdje later, tijdens hun tweede lange gesprek, onthult Tasminah dat zij de wraak van de doekoen vreest als zij zich overgeeft aan de Westerse geneeskunde.Ga naar eind15 Tasminah's kinderwens en de behandelingen door de doekoen leiden tot het hoofdconflict van de roman. Ik kom hier later op terug. Wat opvalt is dat, hoewel het moeilijk is voor Tasminah om over haar diepste angsten te spreken, zij bijna meteen gevoelige en intieme geheimen deelt met Marian: haar trieste geschiedenis, haar kinderwens, haar angst om haar man te verliezen en haar angst voor de macht van de doekoen. Waarom stelt zij zoveel vertrouwen in deze nieuwkomer, de kersverse vrouw van een assistent Marian? Deze vraag beantwoordt Tasminah zelf: Toen mim vanmorgen bij de pondok [huisje] kwam en merkte, dat ik er niet was, heeft mim niet aan hoofdmandoer Djaja gevraagd: Waar is Tasminah? Mim heeft mandoer Djaja niet in verlegenheid willen brengen en heeft alleen gezegd: Waarschijnlijk is Tasminah nog thuis [...]. Wij merken en onthouden dergelijke dingen, want wij zijn daar dankbaar voor en wij geven daarvoor in ruil ons vertrouwen.Ga naar eind16 Tasminah had bij een doktersinspectie aanwezig moeten zijn, maar zij spijbelde, zoals zij steeds deed, om de westerse arts te ontlopen. In plaats daarvan ging zij naar de doekoen in de nabijgelegen kampong. Als Tasminah Marian bedankt voor de subtiele manier waarop zij haar in bescherming heeft genomen, kijkt Marian ‘verrast’ op. Zij had er niet op gerekend dat Tasminah haar geste zou opmerken en dat zij in ruil daarvoor zo eerlijk tegen haar zou zijn. Waarschijnlijk is deze reactie ook voor Tasminah verrassend. Zij voelt schaamte en verlegenheid over haar woorden: | ||||||
[pagina 164]
| ||||||
Een man geen kind te kunnen schenken ... dat is een groot ongeluk voor een vrouw, een verschrikkelijk ongeluk...’ Deze ‘scène’ kan door een koloniale bril geïnterpreteerd worden: Tasminah vraagt om vergiffenis en schaamt zich, omdat zij te ver is gegaan: zij heeft de (raciale) hiërarchie in Indië even doorbroken, en tegen Marian als tegen een vriendin gepraat, zonder de ‘gewenste’ afstand. Maar als wij de koloniale bril afzetten, dan dient zich een andere interpretatie aan: Tasminah kan over haar onvervulde kinderwens niet zonder heftige emoties praten, en zij schaamt zich voor haar tranen, zij kent Marian immers nauwelijks. Zoals uit dit voorbeeld blijkt, biedt het gedrag van Tasminah ruimte voor verschillende interpretaties. Zowel de opmerkingen van de externe verteller over Tasminah, als haar eigen woorden geven een genuanceerd beeld van haar karakter. De lezer leert niet alleen haar geschiedenis kennen, maar ook haar emotionele reactie op de gebeurtenissen in haar leven en op de interactie met Marian. Kortom, zij is een karakter met diepgang. In de manier waarop Tasminah communiceert, schuilt een groot verschil in vergelijking met de romans Rubber en Koelie. Voor Rubber is volgens Meijer een schijnbaar democratische vertelwijze typerend: niet alleen de Nederlandse en niet alleen de hoofdpersonages focaliseren of komen aan het woord, maar ook de inheemse personages. Dit geldt ook, zoals wij gezien hebben, voor Doekoen. De gedachtewereld van de personages in Rubber is echter nogal voorspelbaar: ze denken altijd het tegenovergestelde van de witte, Europese mensen. De functie van de inheemse focalisatie is daarom volgens Meijer niets anders dan te bevestigen dat de stereotypen over het ‘Oosten’ kloppen.Ga naar eind18 Dit zien wij slechts gedeeltelijk in Doekoen terug: Tasminah krijgt wel de kenmerken van een typisch Oosterse vrouw (ik kom hier later op terug), maar haar focalisatie, haar visie op de wereld is meer dan de uiting van een stereotiepe Oosterse gedachtewereld. Als haar verdriet om een onvervulde kinderwens al stereotiep is, dan staat het eerder in verband met vrouwelijkheid in het algemeen dan met het ‘Oosten’. Zoals eerder vermeld is volgens Meijer het hoofdpersonage Roeki in Koelie een ‘schijn-subject’. ‘Het inheemse subject is nooit volledig zelf aan het woord’, merkt | ||||||
[pagina 165]
| ||||||
Meijer op, ‘steeds breekt de visie van de vertelinstantie door de ingebedde visie heen.’Ga naar eind19 Dit geldt niet voor Doekoen. Tasminah vertelt zelf over haar verleden en zij communiceert vaak zonder onderbreking door de externe vertelinstantie met Marian.
M.H. Székely-Lulofs, De andere wereld, verschenen in 1934. De afbeelding op het omslag is ook symbolisch voor de vriendschap tussen de twee vrouwen in Doekoen.
Hiervoor heb ik het al kort over de hiërarchie van visies gehad die door de ongelijke verdeling van de focalisatie ontstaat, en die volgens Meijer de interpretatie van de lezer beïnvloedt. Hoe vaker een personage focaliseert, hoe beter de lezer zich met het personage zou kunnen identificeren.Ga naar eind20 Omdat de inheemse personages in Rubber weinig gelegenheid tot focalisatie krijgen en het hoofdpersonage in Koelie zelfs een ‘schijn-subject’ is, bieden deze romans de lezer volgens Meijer geen mogelijk- | ||||||
[pagina 166]
| ||||||
heid tot identificatie met inheemse karakters. Maar doordat Tasminah veel aan het woord is en haar emoties toont, krijgt zij een andere rol dan door middel van een paar zinnen te bevestigen dat ‘Oost’ en ‘West’ een onoverbrugbare tegenstelling vormen. De lezer van Doekoen krijgt wel degelijk de gelegenheid om zich met Tasminah's personage te identificeren. | ||||||
Begrip voor TasminahDe vermoedelijke reactie van de lezers blijft een onderwerp van speculatie. Verhelderend in dit geval is de reactie van Marian Matthijsen. Marian speelt in Doekoen een zeer dominante rol. De gebeurtenissen in de roman worden verteld als een terugblik van Marian op haar verleden. De lezers leren Marians kinder- en jeugdjaren veel gedetailleerder kennen dan die van Tasminah.Ga naar eind21 Het hele verhaal is in feite haar interpretatie van de gebeurtenissen - ook al focaliseert zij niet altijd. Maar het zijn háár herinneringen die de lezer met haar herbeleeft. Zo komt het dat wij niet te weten komen hoe het met Tasminah's leven na het dramatische hoogtepunt van de roman verder gaat. Marian weet dit namelijk ook niet, het contact met Tasminah is verbroken. Ondanks de diepgang van Tasminah's karakter overheerst dus de visie van Marian in het verhaal. Hoe reageert zij nu op de openhartigheid van Tasminah tijdens haar eerste bezoek? Zoals gezegd is zij verrast als zij hoort dat Tasminah haar subtiele geste van hulp - zij vraagt bij Djaja niet door waar Tasminah is - niet is ontgaan. Ook laat de pijn van Tasminah, dat zij geen kinderen kan krijgen, haar niet onberoerd. Wanneer Tasminah beschaamd een traantje wegveegt en zich verontschuldigt dat zij te veel spreekt, ‘kucht (Marian) haar ontroering weg’.Ga naar eind22 Haar empathie wordt waarschijnlijk nog versterkt door het feit dat zij kort hiervoor van Tasminah te horen heeft gekregen dat zij, Marian, waarschijnlijk zwanger is. (Iets wat later door de dokter bevestigd wordt). Het heeft zeker invloed op Marians besluit om Tasminah te helpen.Ga naar eind23 Tasminah's geschiedenis brengt nog iets anders in Marian teweeg. Als zij later, na dit eerste gesprek, de nieuwe koelies ziet aankomen, vraagt zij zich af hoe deze mensen de nieuwe wereld van de plantages zullen ervaren: Zou de aankomst hier in deze uithoek voor die mensen nu net zo vreemd zijn als het voor ons was? [...] Zij komen tenslotte toch van een ander eiland, uit een eigen omgeving, een eigen dorp...’ Onwillekeurig dacht zij [Marian] aan hetgeen Tasminah haar had verteld.Ga naar eind24 | ||||||
[pagina 167]
| ||||||
Het gesprek met Tasminah heeft tot gevolg dat Marian zich in de situatie van de koelies probeert in te leven. Doordat zij één van de vele levensverhalen van dichterbij heeft leren kennen, wil zij ook de anderen beter begrijpen. Zoals de lezer zich met een vaak focaliserend personage - dat niet door een externe verteller met een tegengestelde interpretatie onderbroken wordt - goed kan identificeren, zo kan Marian zich met Tasminah, en door haar met andere koelies, identificeren. Helaas deelt haar man, Dolf, dit inlevingsvermogen niet. Hij spreekt alleen zijn opluchting uit over het feit dat er geen kinderen onder de nieuwelingen zijn, want ‘die geven alleen maar extra last in de pondok’. Iets later houdt Marian een pleidooi voor meer begrip voor Djaja en Tasminah: Laten we deze mensen toch ook zien als mensen. Een man en een vrouw. Die gelukkig getrouwd zijn. Die het verder met alles in het leven goed getroffen hebben. Die carrière en welvaart hebben leren kennen. Maar die alleen dit éne missen: een kind. Hún kind. En die daardoor álles missen.Ga naar eind25 Zij hoopt tevergeefs op een positieve reactie van haar man, op een teken van begrip. ‘Wat jij toch niet alles bij elkaar kunt fantaseren!’ - zo luidt zijn antwoord op haar pleidooi. Uit haar woorden blijkt echter dat Marian - de vrouw van een assistent die voor het koloniale systeem werkt - haar koloniale kijk opzij kan zetten. Zij ziet in Djaja en Tasminah een echtpaar dat wanhopig verlangt naar een kind. Een vanzelf-sprekendheid? In de tijd waarin de roman speelt (1929 en 1952) en waarin hij voor het eerst als feuilleton (1952-1953) verscheen, bepaald niet.Ga naar eind26 Ook dit laat Doekoen zien. In de roman komen er zowel van de kant van Marian als van die van de externe verteller uitingen voor, die niet vrij zijn van koloniale vooroordelen. | ||||||
Tasminah - een stereotiepe Oosterse vrouwIn haar analyse van Rubber en Koelie laat Maaike Meijer zien dat inheemse karakters herhaaldelijk bepaalde stereotiepe kenmerken toegeschreven krijgen. Zij noemt die ‘Indiistisch’. De term ‘Indiisme’ gebruikt Meijer als een variatie op ‘Africanism’, een begrip dat door de Amerikaanse schrijfster Toni Morrison geïntroduceerd is. Onder ‘Indiisme’ verstaat Meijer de (witte) representatie van de ‘geïmagineerde Indische “ander”’.Ga naar eind27 In feite zijn de termen - zowel die van Morrison als Meijers variatie erop - toepassingen van Edward Saids beroemde concept ‘Orientalisme’ - de Westerse kijk op, of beter gezegd de Westerse representatie van het ‘Oosten’.Ga naar eind28 Africanistische | ||||||
[pagina 168]
| ||||||
of Indiistische kenmerken construeren als zogenaamde ‘othering strategies’ een ‘raciale ander’ die voor alles staat wat de witte personages niet zijn.Ga naar eind29 Een van de meest typerende kenmerken, die ook in Rubber en Koelie te vinden zijn, is volgens Meijer de oppositie natuur/cultuur, waarbij natuur voor het primitieve Oosten en cultuur voor het geciviliseerde Westen staat.Ga naar eind30 Deze kenmerken zijn ook in het personage Tasminah te herkennen. Bij eerste ontmoeting al voelt Marian, gedreven door empathie, de aandrang om Tasminah te omarmen. Dit is echter niet mogelijk want ‘tussen hen lag de afstand, die twee werelden scheidde’.Ga naar eind31 Er is een grens die Marian hier niet kan of wil overschrijden. Tasminah trouwens ook niet: zij gedraagt zich onderdanig. Zij laat Marian op een stoel plaatsnemen en zit zelf op de vloer - een symbool van de heersende hiërarchie. Als Marian Tasminah erop aanspreekt dat zij veel problemen veroorzaakt door bij de doktersinspecties niet aanwezig te zijn, reageert zij als een kind dat een berisping krijgt: ‘Mim moet niet boos zijn’.Ga naar eind32 Dit valt ook Marian op, want zij denkt: De vorige keer, toen Tasminah bij háár thuis vóór haar zat, had Tasminah zich in elk opzicht de zoveel oudere vrouw getoond, terwijl er nu iets kinderlijks in haar was, als was zij - Marian - de oudere.’Ga naar eind33 Meijer ziet in deze ‘kinderachtigheid’ van inheemse mensen een vaak voorkomend motief, zowel in Rubber als in Koelie, en noemt dit een ‘othering strategy’ om het ‘gebrek aan inheems zelfbegrip en zelfreflectie’ te tonen.Ga naar eind34 Meijer wijst er ook op dat in Rubber en Koelie de huidskleur van inheemse mensen herhaaldelijk genoemd wordt. Het attribuut bruin heeft in deze passages volgens haar geen ‘informatieve meerwaarde’, want het is immers bekend dat inheemse mensen in de Indische archipel een donkere huidskleur hebben. Het benoemen ervan zorgt voor extra nadruk op het andere uiterlijk, waardoor raciale afstand geschapen wordt.Ga naar eind35 Deze strategie is ook in Doekoen te zien: Tasminah zit ‘met haar kleine, lichtbruine handen’ op schoot,Ga naar eind36 en even later ziet Marian, als zij Tasminah aankijkt, een ‘ondoorgrondelijk, bruin vrouwengezicht’.Ga naar eind37 Het attribuut ‘ondoorgrondelijk’ is eveneens een typisch Indiistisch kenmerk. Inheemse mensen worden vaak als mysterieus of ontoegankelijk beschreven. Door deze toevoeging wordt hun anders-zijn nog eens versterkt.Ga naar eind38 Een verdere ‘othering strategy’ schuilt in de karaktereigenschappen van Marian en Tasminah: in de tegenstelling tussen een actief Westen en een passief Oosten.Ga naar eind39 Marian wordt gedreven door ‘een onbekookte drift tot helpen en redden’.Ga naar eind40 Zo wil zij eerst haar man van zijn verwende en vijandige broer en zijn ouders redden, die hem als een stiefkind behandelen. Later, als zij hoort dat Tasminah geen kinderen kan krijgen, wil zij ook voor dit probleem een oplossing vinden. Zij valt dus als actief te omschrijven. | ||||||
[pagina 169]
| ||||||
Tasminah heeft een heel andere houding. Zij laat zich door dokter Langhuis behandelen; niet uit eigen initiatief, maar door de overtuigingskracht - en vriendelijke benadering - van Marian. Het is wel zo dat Tasminah zich niet louter passief aan haar lot overgeeft. Zij neemt zelf de beslissing: tegen haar geloof in geeft zij de Westerse medische wetenschap een kans, om eindelijk een kind te kunnen krijgen. De actief/passief-tegenstelling komt hier op de volgende manier tot uiting: Marian helpt Tasminah, zij neemt het initiatief; Tasminah volgt haar omdat zij haar vertrouwt. De manier waarop dit vertrouwen tot stand komt, hangt samen met de manier waarop Tasminah en Marian elkaars geloof of overtuiging benaderen. | ||||||
Doekoen of dokter?Terwijl Marian gedreven wordt door de wil om het leven van anderen te veranderen, lijkt Tasminah op het eerste gezicht fatalistisch. Zij spreekt herhaaldelijk haar overtuiging uit dat leven en dood in Gods hand liggen en de mensen over deze zaken weinig zeggenschap hebben. Tegen Marian zegt zij dat zwangerschap een zegen van Allah is: ‘Het is een groot geluk, mim, als Allah een vrouw zegent met vruchtbaarheid’.Ga naar eind41 Maar ook al gelooft zij dat een kind een godsgeschenk is, toch legt Tasminah zich bij het uitblijven ervan niet neer. Zij zoekt hulp bij de doekoen en wil dus wel degelijk haar lot beïnvloeden. Marian erkent dit en voelt zij zich daarom vrij om Tasminah een bezoek aan dokter Langhuis voor te stellen. Eerst wijst Tasminah dit categorisch af, omdat zij bang is dat Allah haar geen kind wil schenken als zij zich door een ‘ongelovige’ laat behandelen.Ga naar eind42 Maar Marian geeft niet op en kiest haar strategie om Tasminah te overtuigen zeer zorgvuldig. Eerst biedt zij een luisterend oor en leert zo de voorgeschiedenis van Tasminah kennen. Daarna herinnert zij Tasminah aan de ‘harde’ feiten: de doekoen kon haar tot nu toe niet helpen, terwijl dokter Langhuis dagelijks veel zieke koelies geneest.Ga naar eind43 In deze redenering is duidelijk te zien dat Marian ‘afstand neemt van Tasminah's waarheden’.Ga naar eind44 Marian kan of wil zich niet voor de mogelijkheid openstellen dat de doekoen wellicht een goede alternatieve behandeling zou kunnen bieden. Zoals Praamstra in een interview met Vilan van de Loo opmerkt, wordt in deze roman de doekoen alleen de rol van een naamloze en stemloze duistere kracht toebedeeld.Ga naar eind45 Dit is in Marians benadering terug te vinden. Tasminah daarentegen toont een heel andere houding. De externe verteller beschrijft dat zij na de redenering van Marian zwijgend een ‘verwoede strijd’ aan het strijden is en uiteindelijk de vaardigheden van | ||||||
[pagina 170]
| ||||||
de Hollandse dokter erkent: ‘Ik wéét, dat toewan dokter zeer knap is’.Ga naar eind46 Ondanks het verschil tussen haar geloof en dat van Marian is zij dus wel bereid om een ander soort geneeskunde te accepteren - zij is Marian hier een stapje voor wat tolerantie betreft. Niettemin wil Tasminah zich niet zomaar aan de behandeling van ‘toewan dokter’ overgeven. Zij vreest de wraak van de doekoen. Als laatste poging stelt Marian haar dan voor om samen naar het ziekenhuis te gaan, onder het voorwendsel dat Tasminah Marian aan het begeleiden is. Uit het volgende citaat blijkt dat Marian uiteindelijk Tasminah's vertrouwen heeft gewonnen: ‘Als ik met je meega, ben je dan ook bang?’ Marian wint Tasminah uiteindelijk met haar vriendelijke ondersteuning. Als zij alleen met harde feiten, met argumenten voor de Westerse wetenschap komt, zonder begrip voor het alternatief, kan zij Tasminah niet overtuigen. Maar zodra zij begrip voor de gevoelens van Tasminah toont, kan zij op haar vertrouwen rekenen. ‘Soenggoe mati’ betekent in de eigen vertaling van Tasminah: ‘Als ik niet de waarheid spreek, mag ik dood blijven.Ga naar eind48 Marians strategie om Tasminah's moedertaal in te zetten werkt, wat uit de dankbare blik van Tasminah valt af te lezen. Marian weet dat, als zij in het Maleis op haar leven zweert, dat voor haar Indonesische vriendin meer zal betekenen dan wanneer zij het in het Nederlands zou doen. Ook al kan Marian zich niet voorstellen dat de inheemse geneeskunde iets meer kan bieden dan duistere kunsten, zij respecteert Tasminah's opvattingen. Dat respect uit zich ook daarin dat zij Tasminah's voorwaarde dat Moeswawi, de Javaanse hulpkracht van de dokter, haar niet mag onderzoeken, accepteert. Marian weet dan nog niet wat Tasminah tegen Moeswawi heeft, maar niettemin bepleit zij Tasminah's verzoek bij dokter Langhuis: ‘Ieder mens heeft dingen, die een ander onverklaarbaar kunnen toeschijnen. Dat zijn van die innerlijke dingen en een mens bestaat nu eenmaal niet alleen uit een lichaam...’Ga naar eind49 Later komt Marian meer te weten over de oorzaak van Tasminah's afkeer van Moeswawi: hij helpt bij de verdoving van patiënten waardoor, volgens Tasminah, de dokter de volledige macht over mensen krijgt.Ga naar eind50 Daarnaast helpt hij de dokter bij de sectie op het lichaam | ||||||
[pagina 171]
| ||||||
van overleden koelies, hoewel hij weet dat, volgens hun geloof, de ziel van een mens geen rust kan vinden als ‘zijn lichaam in de dood door mensen geschonden wordt’.Ga naar eind51 Dit laatste speelt een sleutelrol in de climax van het verhaal. Nadat het Marian gelukt is om Tasminah ervan te overtuigen om een bezoek bij dokter Langhuis af te leggen, ondergaat zij een operatie, zonder de hulp van Moeswawi, en krijgt uiteindelijk een jongetje. Haar geluk duurt jammer genoeg niet lang. Het kind overlijdt aan de gevolgen van een infectie. Djaja komt in het geheim naar Marian toe en deelt haar vertrouwelijk mee dat hij het lichaam zelf zal begraven om te voorkomen dat er sectie op wordt verricht.Ga naar eind52 Dit stelt Marian voor een dilemma. Meldt zij de dood van het kind aan haar man, dan verraadt zij de vriendschap met Tasminah en alles waar die in gelooft. Meldt zij de dood niet, dan lopen de ontginning en het nabijgelegen dorpje het gevaar van een epidemie. Uiteindelijk zwijgt zij, maar dit verandert niets. De volgende dag komen dokter Langhuis en Moeswawi het lichaam ophalen voor het verplichte onderzoek. Als Marian hen ziet, probeert zij dit te verhinderen, gedreven door haar ‘angst om Tasminah en Djaja, die zij plotseling bedreigd, als belegerd zag’.Ga naar eind53 Zij stormt de pondok van Djaja en Tasminah binnen om een ‘beroep [te] doen op dokter Langhuis ten gunste van Tasminah’; zij is van plan om uit te leggen dat volgens Tasminah's geloof de ziel van haar kindje eeuwig zal ronddwalen, als hij deze keer niet van het onderzoek afziet.Ga naar eind54 Dit getuigt van veel empathie en respect voor Tasminah's geloof. Door de gesprekken met Tasminah heeft zij gedetailleerde kennis opgedaan van Tasminah's overtuigingen en gevoelens, wat voor haar de drijfveer is van deze actie. Door Tasminah's verhalen heeft zij echter ook een enorme angst voor de doekoen ontwikkeld, met als gevolg dat zij in de pondok dokter Langhuis voor de macht van deze kruidenvrouw wil waarschuwen. Dit stelt haar reddingspoging in een ander licht: handelt zij nu uit ‘angst om de “ander”’Ga naar eind55 of eerder uit panische angst voor een mysterieuze kruidenvrouw? Uiteindelijk krijgt ze geen kans om een pleidooi voor Tasminah te houden of om tegen de doekoen te waarschuwen. Zij wordt door haar man en dokter Langhuis de pondok uitgestuurd, voordat ze überhaupt iets kan zeggen. Later, tijdens een gesprek met de dokter na het incident in Tasminah's pondok, vertelt Marian hoe Tasminah over het ontleden van menselijke lichamen denkt. Zij legt de nadruk niet op het respect voor dit geloof, maar op de gevaren die ermee gepaard gaan: ‘het is een verschrikkelijk geloof voor haar en gevaarlijk voor anderen. Ik wilde u waarschuwen, omdat ik bang ben voor de macht van die medicijnen- | ||||||
[pagina 172]
| ||||||
vrouw.’Ga naar eind56 Marians bijgeloof is een voorbeeld van de eerder genoemde eenzijdige representatie van de doekoen. Marian, de geciviliseerde Westerse dame, is bang voor de duistere, mysterieuze krachten van het Oosten. Dit sluit echter niet uit dat zij niet alleen door haar bijgelovige angst, maar ook door begrip voor Tasminah en medelijden met haar gedreven wordt. Praamstra en Termorshuizen benadrukken in de Inleiding van Doekoen, dat Marian bewust veel - haar huwelijk en de gezondheid van haar en de anderen op de ontginning - riskeert als zij besluit om Tasminah ‘in bescherming te nemen tegen haar Europese omgeving’.Ga naar eind57 Ook al wordt haar reddingspoging verijdeld, haar intentie laat zien dat Marian begrijpt wat er zich in Tasminah afspeelt. Als de gesprekken tussen haar en Tasminah niet hadden plaatsgevonden, als Tasminah alleen een exotisch decorelement was gebleven, zonder emoties, zonder haar persoonlijke uitleg over haar geloof en bijgeloof, dan zou Marian, net als de andere Westerse acteurs in deze scène niet hebben kunnen begrijpen waarom een vrouw haar dode kind, van wie het lichaam ook nog infectiegevaar betekende, niet wilde laten onderzoeken. Marian faalt in haar reddingspoging en Tasminah's lot na het incident blijft in het duister. Een ‘jammerlijk gehuil’ uit de pondok is het laatste wat Marian van haar hoort.Ga naar eind58 Ook al is Tasminah het middelpunt van het drama, zij blijft op de achtergrond. Wat dat betreft krijgt zij geen eigen verhaal, maar in Marians reactie op de gebeurtenissen manifesteert het personage zich overduidelijk. | ||||||
BesluitHoewel Marian de hoofdpersoon van de roman Doekoen is, krijgt Tasminah een grotere rol dan die van het belichamen van een stereotype. Hoewel haar representatie niet vrij is van zogenaamde ‘othering strategies’, krijgt zij anders dan de inheemse karakters van Rubber en Koelie een veel genuanceerdere zelfrepresentatie. Zij vertelt haar eigen geschiedenis, en is tegenover Marian openhartig over haar emoties en haar geloof. Door de interactie met Marian ontstaat een vriendschappelijke band tussen de twee vrouwen, die de raciale hiërarchie op de ontginning doorbreekt. Op het meest kritische moment is Marian - uit begrip en vriendschap voor Tasminah - bereid om alles op het spel zetten om haar te helpen. Helaas verdwijnt Tasminah juist op deze momenten naar de achtergrond. Haar eigen visie op de tragische gebeurtenissen had haar karakter nog verder kunnen verdiepen. Maar ondanks dit gemis is het verhaal van Marian ook het verhaal van Tasminah. De visie van Tasmi- | ||||||
[pagina 173]
| ||||||
nah die Marian heeft leren kennen, is voor het verloop van de gebeurtenissen van cruciaal belang. | ||||||
BibliografiePrimair
| ||||||
Secundair
| ||||||
[pagina 175]
| ||||||
Julia Kemendi (1987) studeerde Nederlandse en Duitse taal en letterkunde aan de Eötvös Loránd Universiteit te Boedapest en voltooide daarna de Researchmaster Study of Art and Literature aan de Universiteit Leiden met een scriptie over Familie en Indische identiteit in de romans van Marion Bloem. Tijdens haar master in Leiden liep ze bovendien stage bij Moesson. Momenteel is ze werkzaam bij de Oostenrijkse ambassade te Den Haag. |
|