Indische Letteren. Jaargang 31
(2016)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Op zoek naar eten: aan tafel met Jan Boon
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De KètènganMaar ook een probleem. Want wie schreef wat en wat schreef Boon? Oftewel: welke teksten zetten wij op het menu als we bijvoorbeeld willen mee-eten met Jan Boon? | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘Effe bekend make?’ de eerste aflevering van Taaie en Neut in Wapenbroeders 1 (1946) 6, p. 3.
Op die vraag is de Kètèngan het begin van een antwoord. Samengesteld zonder de illusie van volledigheid én zonder het streven daarnaar op te geven, laat deze lijst zien wat we anno november 2015 wel weten: 461 losse publicaties van Boon, uit negen verschillende periodieken, uit de periode 1942-1957, chronologisch gerangschikt op publicatiedatum om maar zo dicht mogelijk bij de schrijfdatum te komen.Ga naar eind7 En | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dan zien we in dezelfde oogopslag, dat als Boon in 1957 in Den Haag met een laatste ‘Piekeran’ op pagina 2 en een eerste ‘Ik en Bentiet’ op pagina 4 in het juninummer van Onze Brug aan het tweede deel van zijn omvangrijke oeuvre begint, hij een lange weg heeft afgelegd om met een prachtige Indische krul terug daar te komen waar hij begon: in Nederland, en met een eigen tijdschrift. Zie de lijst en zie hem gaan, onze Tjalie, dwalend over de aardbol en door de tijd: 15 jaar in acht verschillende woon- of verblijfplaatsen in vier landen, hongerend naar het schrijverschap en een habitat daarvoor, onderweg debuterend als tekenaar, criticus, short-story-schrijver, polemist, dichter en columnist, zelfs eigen literaire genres ontwikkelend. In dit oeuvre, uit deze periode, gingen we likkebaardend op zoek naar een smakelijk lijstje. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Kètèngans in eigen tijdschriften
Kamp-Krant en Kampkroniek in het Speciaal Kawatnummer Tong Tong van 28 februari 1959.
In zijn eigen tijdschriften schreef Boon in deze periode niet of nauwelijks over eten: in Gerilja (1955) maar één keer: zes kritische noten bij een advertentie voor Schiedamse jenever, waarin ‘de administratie van Gerilja’ op gezag van F. de Haan | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
(van Oud Batavia (1922)) de liefde voor deze ‘Dietsche dronk’ een typisch Nederlands karaktertrekje noemt, en wel een met verstrekkende invloed nu in Indonesië elk glaasje sterke drank een ‘slokie’ wordt genoemd.Ga naar eind8 Ook in Kamp-Krant en Kampkroniek (1942) is schraalhans keukenmeester.Ga naar eind9 Allicht: oorlog, krijgsgevangenkamp, er was natuurlijk nauwelijks te eten, laat staan een ‘slokie’, denk je.
Kamp-Krant Tjimahi 1942: de eerste en enige roet- en smeerkrant ter wereld gedrukt in het Tjimahikamp op West-Java, voor leden en belangstellenden opnieuw uitgegeven door het Comité ex-krijgsgevangenen van Flores. Den Haag, 1970. (Kamp-Krant 1970 in IWI-collectie bij KITLV Leiden, 200000751).
Dat beeld kan voor het eerste jaar Tjimahi genuanceerd worden. Niet door Leo Vroman die beweerde dat Jantje de stencilinkt eigenhandig oelekte uit ‘gemalen houtskool en platgezeten nasi tim’,Ga naar eind10 want dat is natuurlijk een broodje aap, Tjalie zelf noemt dat kostelijke voedsel niet als inkt-ingrediënt.Ga naar eind11 De inkt gaf de krant wel zijn bijnaam: ‘de eerste en enige roet- en smeerkrant ter wereld’. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Advertentie voor een drankje in Kamp-Krant 1 (5-8-1942) 5.
Advertentie voor koekjes in Kamp-Krant 1 (19-8-1942) 9.
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Maar over eten ging-ie niet, althans niet in de redactionele kolommen van de vijf ons bekende nummers.Ga naar eind12 Liever deed Boon naar eigen zeggen in deze ‘voorloper van Tong Tong’ verslag van Tjimahi als ‘mousserende maatschappij, die bruiste van ondernemingslust’, en fenomenen kende als de Kunstacademie van Neumann en het door tawanans gebouwde Theatre éternité, ook wel 'Eet-er-niet genaamd.Ga naar eind13 Dat het niet helemaal koek en ei was daar in Tjimahi, zit - op z'n Indisch - vooral in de bijzinnen. ‘Na openbare tuchtigingen’, schreef Tjalie bijvoorbeeld later ‘werd er weer vrolijk ongol-ongol en serabie, koffie en bandrek gevent.’Ga naar eind14 Van de advertenties voor al dat lekkers, waar het blad op draaide, reken ik sommige tot dat type veelbetekenende bijzinnen. Zoals de advertentie voor Kawatta, het zusje van Kwatta dat in het kamp zat,Ga naar eind15 en dat volgens mij over het kopje chocola gaat waar Leo Vromans ‘hopeloos verslappende verlangen’ naar uitging.Ga naar eind16 De advertentie voor Kwee Jammer is nog een voorbeeld van zo'n bijzin. Wat moeten ze gelachen hebben in het kamp.Ga naar eind17 | ||||||||||||||||||||||||||||||
Kètèngans eldersNa de oorlog, in de andere periodieken, veranderde het eetgehalte in de teksten. ‘Didi’, de wajang-kulitfiguur op sloffen met Stetson op het hoofd en katapult in de broekzak, die medio jaren vijftig vers uit Indonesië door Holland dwaalde, besteedde in 52 teksten wel 5 keer aandacht aan eten of drinken. Holland smaakt niet naar kaas en kolonialisme, beschreef hij verrast, maar ‘als haring en het ruikt als koffie’.Ga naar eind18 Hij roemde de omvang (maar niet de kwaliteit!) van de maaltijden en de ‘sju’ als ‘belangrijkste volksvoeding.’ Maar hij miste het echte ‘buiten eten’ aan een stalletje, als in Jakarta.Ga naar eind19 En ook dat hij met niemand ‘aangenaam en leerzaam [kon] praten over eten of koken’, omdat eten hier geen kunst was maar louter functionaliteit, oud-Hollands uitgedrukt in: ‘Je moet toch leven!’Ga naar eind20 Misschien daarom dat het thema eten en drinken in Boons tekendebuut acht jaar eerder in hooguit tien van de circa 104 afleveringen voorkomt? De cartoons zijn immers consequent geschreven vanuit het perspectief en de (vermeende) culturele achtergrond van de twee vers uit Holland geïmporteerde soldaten Taaie en Neut, waarbij de bijnaam ‘Neut’ eerder een verwijzing is naar diens Amsterdamse herkomst dan naar het ‘slokie’ zelf. Toch is het deze Neut die in deze laatste aflevering van de serie in Wapenbroeders verraadt wat voor slokop Tjalie zelf was.Ga naar eind21 Daarin is geen aardappeleter aan het woord maar een liefhebber! En die liefhebber, zeg maar gerust connaisseur, waren we in dat blad al eerder tegengekomen, in de driedelige serie | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘Eten in het Oosten’.Ga naar eind22
De introductie van Didi in Algemeen Handelsblad 08-10-1954, p. 25.
Daarin praatte ene P & NGa naar eind23 uiterst aangenaam en leerzaam over eten en koken. Met als motto het ‘Oud spreekwoord: Zeg mij wat u eet en ik zal zeggen wie gij zijt’ riep hij zijn lezers op niet koloniaal-snobistisch neer te kijken op het eten in Indië, en de uit Nederland bekende ‘nassie gooreng’ te vergeten ten gunste van de Oosterse Keukens (meervoud!). Goed eten was volgens deze P & N een kwestie van beschaving. In het jaar dat heel Holland instemmend las hoe de ene Betondorpse vrouw tegen de andere zei: ‘Veel groente en weinig aardappelen, dat eet voor een man niet zo lekker’,Ga naar eind24 kwam hij aanzetten met het tiengroenten-gerecht tjap tjay, met hay som (gedroogde kwal), en met de rijsttafel van zeven gerechten die vooral niet op het bord getjampoerd mochten worden. Hij roemde het gezondheidsgehalte en de diversiteit van Oosters eten, de bereidingswijze en de manier van eten: met stokjes, met de vingers, of met bestek. En hij rondde af | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
met een tekstcorrectie van het andere overbekende spreekwoord in de kolonie: dat iemand pas ingeburgerd zou zijn als hij een pikoel rijst op heeft: ‘Ik denk dat pas hij baroe af is, die z'n pikoel sambalans achter de kiezen heeft’.Ga naar eind25
De laatste Taaie en Neut in Wapenbroeders 3 (1948) 16, p. 4.
| ||||||||||||||||||||||||||||||
HongerDeze artikelenserie leest als een credo. En als een startschot. De Kètèngans die Boon daarna schreef in verschillende periodieken, en dan vooral de Piekerans, zijn doordesemd, doorregen, doorspekt, ja doorvoed van eten en drinken, van haver tot gort en van rare pisang tot snijboon. En de boemboe voor alle gerechten van iedere Maaltijd met Boon zijn: de stad en de oorlog, overvloed en honger, ‘Anak Betawie’ | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en ‘Op zoek naar Eten’. De Kètèngan ‘Anak Betawie’ werd in 1949 door een deel van de redactieraad van Oriëntatie ‘vlees noch vis’ bevonden: ‘geen novelle en geen artikel’.Ga naar eind26 Maar markeert wel de geboorte van Jan Boon als chroniqueur van de stad, en als eter. De ware Anak Betawie, aldus Boon, ‘kent talloze gado-gado-verkopers, stroopventers, sadokoetsiers en waronghouders; [en] alle soorten snoep, die er te krijgen zijn’. Een Anak Betawie kan altijd eten, hij heeft er zelfs geheel eigen woorden voor in zijn ‘Bataviaas straatdialect’.Ga naar eind27 Ook als het eten niet te verkrijgen is, weet hij het te vinden. Zo blijkt uit een Piekeran over de aankoop van een kerstgans.Ga naar eind28 En ook in Johore, krijgsgevangenkamp bij Singapore. ‘Wie ging dromen van schone landouwen, mooie mensen en prachtvolle kleren en zo, die ging lelijk de verkeerde kant op’,Ga naar eind29 schreef Boon in weer een andere Piekeran.
‘De maaltijd’ verscheen in Tjies. Een bundel vertellingen. Tweede herziene en uitgebreide druk. Bandung, [ca. 1955].
Beter was het zó honger te lijden, dat je op en neer ging lopen in het kamp als een getergde tijger. Dan koos je je vriend uit en maakte je je plan: 's nachts srobot door de kawat, stelen! Gevaarlijk? Dood had geen betekenis, alleen honger had betekenis. Niet de honger van de ‘trek of lichte honger’, maar echte Honger, die ‘scherpe ondervoedingstoestand van vele maanden.’ Dat is andere koek. Die maakt zich ‘als waanzin van je meester; het doet martelend pijn. Het jaagt alle andere denkmogelijkheden uit je hersenen weg: er is geen liefde en geen haat, geen God en geen Wet, geen beschaving en geen fatsoen, er is zelfs geen vrees voor de dood’, [...] de ‘dood lijkt een genade. [...] Maar wat veel en veel schoner is dan Genade is vreten: rauwe singkong, poetjoeks van kembang sepatoe, agaatslakken, rubberpitten, ranzige palmolie. Veel, veel, veel, bakken vol.’Ga naar eind30 Het is vanuit die Honger dat de tawanan in de Kètèngan ‘Op zoek naar eten’ probeert een kat dood te slaan, om op te vreten.Ga naar eind31 En vanuit die Honger dat de zwerver in de vertelling ‘De maaltijd’ de psychologische oorlog om een gevonden bot probeert te winnen van ... een hond.Ga naar eind32 | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Geen HongerEten bij Boon gaat over Honger. En dan bij voorkeur over zijn gebrek aan honger en zijn intense vreugde daarover. Boon is geen Vitalist zoals de door hem hogelijk bewonderde Marsman die voor de oorlog uit wegvluchtte en in de Noordzee zijn Isfahan vond. Boon is een Overlever van die oorlog, en van Honger. In de Knouff-serie zet Quiqui haar man bij wijze van weddenschap een dag lang het eten voor waar hij als krijgsgevangene een moord voor zou hebben gedaan. Na aanvankelijke stoerlapperij bezwijkt Knouff met de woorden: ‘Ik heb geen honger zoals toen’.Ga naar eind33 Honger is de ene slofwaarop hij de straten en de messen slijpt. De andere schoen is Overvloed. Tot in alle diversiteit en finesses van receptuur, bereidings- en eetwijze beschrijft, nee evoceert Boon de naoorlogse Overvloed aan voedsel. Geconcentreerd als koffie extract zoals in ‘Djakarta eet van de straat’Ga naar eind34 of als fruitjes over de nasi goreng, als feesteten of als dagelijks brood. Veel. | ||||||||||||||||||||||||||||||
LevenEn vaak. Lijstjes? Geen beginnen aan. Citeren? Onbegonnen werk. Behalve in zijn poëzie, heeft Boon het eigenlijk altijd (ook) over eten. Daarom doen zijn gedichten zo romantisch aan, in de betekenis van vlucht uit de werkelijkheid. Want eten is bij Boon nooit een vlucht uit de werkelijkheid, maar een intense en bewuste aanwezigheid er ín. Het is ook nooit een metafoor, hooguit een typering, zoals Neut, of een vergelijking: zo zwart als dodol depok.Ga naar eind35 Eten is altijd ‘echt’: te zien, te voelen, te proeven, te ruiken, te eten bijna. Soms in overvloed, veel vaker terloops, en altijd bij de hand. Zie hem zitten ná de Honger, op zijn zelfportret in 1954 vlak voor zijn vertrek naar Holland. Well-to-do: zonnebril snor marmeren zuilen purperen baldakijn palmen romantisch maanlicht, het is nep. ‘Fopperij’, zegt hij zelf, een decor in een fotostudio, kijk maar ‘van achteren’, vooral ook dat touwtje van de valse snor. Het enige waardevolle én echte hier, vervolgt hij in het Anak-Bataviaas, zijn ‘Tjalie's frietjo’, zijn eterijen.Ga naar eind36 ‘Die zijn om de drommel geen fopperij. Voor Tjalie niet, voor niemand niet. Eten is beter dan lezen’.Ga naar eind37 Over schrijven heeft hij het niet, laat staan over literatuur. ‘Literatuur is niets, Leven is alles’, nijdaste hij eens tegen Rudy Kousbroek.Ga naar eind38 En al is dat Leven als ‘kopi toebroek: zoet en bitter, met van die krs-krs-korreltjes tussen de tanden,’Ga naar eind39 het is voor deze connaisseur toch net iets anders dan het oud-Hollandse | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘Je moet toch leven’. Sinds Boon Honger ervaren had, wist hij tot op het bot dat eten veel, veel, veel meer is dan functioneel voedsel naar binnen werken. Want eten is de basisvoorwaarde voor Leven, en Leven is alles: liefde, haat, God, Wet, beschaving en fatsoen, misschien zelfs vrees voor de dood. Daarom is eten in het werk van Jan Boon even ‘echt’ als het leven: vlees én vis, boter bij de vis, haring en wittebrood, met hom en kuit, pikoelans groenten en sambalans natuurlijk, de ‘sju’ van zijn bestaan.
Zelfportret ca. 1954 op het omslag van Tjalie Robinson, Piekerans van een straatslijper II. Bandung: NV Masa Baru, [1955].
Eten bij Boon is dus schering en inslag. Méér nog dan motief, thema of symboliek is het een constituerend element van de wajang-structuur die aan zijn werk ten grondslag ligt.Ga naar eind40 En aangezien ik u 't beloofde lijstje ‘Eten en Drinken’ daarom voor altijd schuldig blijf, bied ik u ter compensatie leringhe ende vermaeck, het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
levensmenu van Jan Boon.
Achterzijde omslagtekening van Tjalie Robinson, Piekerans van een straatslijper II. Bandung: NV Masa Baru, [1955].
Op 3: lezen; op 2 (met stip): Eten; en op 1: LEVEN. Het is natuurlijk geen definitief lijstje, net zo min als de Kètèngan, maar hier moet u het voorlopig mee doen. Dan kokkerelt het IWI ondertussen lekker door aan een integrale uitgave van Tjalies werk volgens de Kètèngan. Als dat niet smullen wordt, ben ik een Boon! | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Edy Seriese (Den Haag 1950) is literatuursociologe met als specialisaties Indische literatuur en -geschiedenis. Als directeur van het Indische Wetenschappelijk Instituut (IWI) beheert ze de (digitale) collecties van de gelijknamige Stichting. Als projectleider van de Stichting Indische Cultuur (SiC) publiceert ze op cd, dvd en website de serie Vertellingen uit de Indische cultuur en geeft ze leiding aan het project Aangespoeld over Indische geschiedschrijving op de IWI website www.iwi-nu.nl. |
|