Indische Letteren. Jaargang 31
(2016)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||
Het lot van Egeron en Adeka
| ||||||||||||||||||||||||
Plaatsen van herinneringVoor Ver Huell was het nog een open vraag. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw rapporteerden reisverslagen evenwel dat er op Banda Neira inderdaad sporen van de door Helmers verhaalde geschiedenis te vinden waren. Eduard Douwes Dekker, die tijdens zijn reis van Ambon naar Batavia in juli 1852 een tussenstop op Banda maakte, vertelde later in een krantenartikel dat ‘Adeka's graf, het is waar, er is een bijzonder gesuis in de nabijheid van dat graf’, aan hem werd gepresenteerd als een bezienswaardigheid.Ga naar eind2 De predikant S.A. Buddingh bezocht Banda in 1853. ‘Gelijk zich denken | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||
laat, bragt ik een bezoek aan het traditionéle “Graf van Adéka”’, noteerde hij in zijn reisverslag.Ga naar eind3 Hij citeerde ook zijn collega P.L. de Gaay Fortman, die ontdekt had dat er op Banda Neira tenminste drie vorstelijke graven aan Adeka werden toegeschreven.
Q.M.R. Ver Huell, Gunung Menangis of Treurberg op Banda Naïra (collectie Museum Arnhem).
In het bijschrift citeert Ver Huell enkele regels uit de geschiedenis van Egeron en Adeka:
En Afrons schim stort daar zijn zielverscheurbre klagt
Op de effe grafterp uit, in 't uur van middennacht!
Adekaas dierbre naam klinkt treurig door de dalen,
En de echo blijft dien naam met droef gezucht herhalen.
Latere bezoekers bleven melding maken van deze plaatsen van herinnering. De arts H. Breitenstein was in 1910 en 1911 werkzaam op Banda en deed in het blad De aarde en haar volken verslag van het bezoek dat hij had gebracht aan het ‘graf van Adeka’ en aan de Gunung Menangis. Hij beschreef het graf als een aardhoop van ongeveer een meter hoog, omgeven door ‘muskaat- en kanariboomen, welke een mooi groen gewelf over den heuvel vormden’.Ga naar eind4 Hoger op de helling van Gunung Menangis bevond zich de ingang van een grot die als schuilplaats voor de beklagenswaar- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||
dige prinses Adeka en haar vader zou hebben gediend.
Graf van Adeka op het eiland Neira, met Fort Nassau, Fort Belgica en Batterij Voorzigtigheid (uit: Schetskaartje van de voornaamste Nederlandsche oudheden in Banda) (Van de Wall 1928, kaart.
Breitenstein waagde zich niet naar binnen, want de ingang was nauw en ‘trouwens, wij hadden ook geen flambouwen en geen ladder bij ons’.Ga naar eind5 Kort daarna verscheen een artikel in het blad Eigen Haard waarin de ‘grot van Adeka’ werd beschreven als ‘een gegraven gang ter lengte van ± 20 M., eindigend in 'n vierkante ruimte met nissen, waarin vermoedelijk eens een bank bevestigd was’.Ga naar eind6 Volgens de auteur was er op de top van Gunung Menangis nog een tweede graf dat ‘ook wel eens voor Adeka's graf wordt gehouden’. Bovendien maakte hij melding van een graf dat werd toegeschreven aan Adeka's vader | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||
Egeron. Dit koningsgraf zou liggen op de Papenberg, in het noorden van Bandaneira.Ga naar eind7 Het artikel was geïllustreerd met enkele tekeningen waarop de grot van Adeka en het graf van Egeron stonden afgebeeld. In 1928 verscheen De Nederlandse oudheden in de Molukken van V.I. van de Wall. Het boek bevatte een schetskaart waarop het graf van Adeka als een van ‘de voornaamste Nederlandsche oudheden in Banda’ staat aangetekend.Ga naar eind8 | ||||||||||||||||||||||||
Dichterlijk betoog over zeevaart en handelEgeron en Adeka zijn personages uit de Nederlandse literatuur. Zij spelen een hoofdrol in een verhaal in versvorm dat in 1812 werd gepubliceerd door de Amsterdamse aannemer Jan Fredrik Helmers.Ga naar eind9 Het min of meer op zichzelf staande verhaal maakt deel uit van een omvangrijk werk, getiteld De Hollandsche natie.Ga naar eind10 Dit werk bestaat uit een voorzang en zes zangen waarin Helmers op dichterlijke wijze zijn gedachten ontvouwt over het karakter van de Nederlandse voorouders: door hun deugdzaamheid, hun vrijheidsliefde en hun handelsgeest konden zij zich in de zeventiende eeuw ontwikkelen tot een wereldmacht die zich ook op het gebied van wetenschappen en schone kunsten onderscheidde. Het dichtwerk werd door velen bejubeld, maar na verloop van tijd door velen even hard, of zelfs nog harder, verguisd. De geschiedenis van Egeron en Adeka is te vinden in de vierde zang van De Hollandsche natie. Helmers zingt hier de lof van de zeevaart en de handel. Hij vertelt in opeenvolgende verhalende episoden over de tocht van Cornelis de Houtman rond Kaap de Goede Hoop, de vestiging van het Nederlands gezag op Banda, de tocht van Abel Tasman naar Tasmanië en de Tonga-archipel, de tocht van Willem Barendsz naar Nova Zembla en de walvisvaart bij Spitsbergen. Helmers betoogt dat de zeevaart van de Hollanders een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van de wereldhandel en daardoor aan de ontwikkeling van de mensheid. | ||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van Egeron en AdekaDe dichter opent de geschiedenis van Egeron en AdekaGa naar eind11 met een oproep aan zijn dichterlijke genius waarin hij zijn toehoorders en lezers een vooruitblik gunt op wat hun te wachten staat: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||
Lok, zangster! thans een' toon van weemoed op uw luit,
Wring zuchten uit ons hart, en tranen de oogen uit!
Zing droeve Adeka's lot, de bloem van Banda's velden;
Zing Afrons liefde en moed, 't sieraad van Timors helden;
Beschrei Egerons lot, en zilvren ouderdom,
Beroofd van 't licht des dags, van oudte en jammer krom:
Vervloek, met klem van taal, der Portugezen woede,
En meld hun tuchtiging door Neêrlands oorlogsroede.
Helmers wil zijn toehoorders en lezers emotioneel raken met een oorspronkelijk verhaal waarin de Portugezen de rol van booswicht spelen en de slachtofferrol toevalt aan Egeron, koning van Banda, aan Adeka, zijn dochter, en aan Afron, haar Timorese geliefde. Hij schildert Banda als een arcadische wereld, waar de mensen nog in eenvoud en onschuld leven. Zijn portret van Adeka raakte gevoelige snaren: Schoon is de teedre Adeke in 's levens lentebloei,
Rank als de kokosboom in onbedwongen groei.
Deze kokosboom is overigens het enige tropische element in het landschap. Dit Banda heeft meer weg van een mediterraan dan van een tropisch eiland: er is sprake van een ‘citroenenwoud’, van laurierbossen, bloemenvelden, murmelende beekjes en zingende nachtegalen. In zo'n landschap is het onvermijdelijk dat er een idylle opbloeit als Adeka in het woud Afron, een jeugdige held uit Timor, ontmoet. Na hun ontmoeting vindt er zonder veel omhaal een bruiloft plaats. Helmers maakt daarvan een classicistisch tafereel: het paleis is met bloemen versierd, op het altaar is een witte stier geslacht, priesters offeren aan de goden en de lucht weergalmt van de koorzang. De idylle wordt nu verstoord door de verschijning van vier Portugese schepen. Zij zijn welkom op het feest, maar al spoedig blijkt dat zij moordend en plunderend het Bandanese volk willen onderwerpen. De bevolking verzet zich onder aanvoering van Afron en hij dwingt de Portugezen tot een verbond. De Portugezen blijken echter niet te vertrouwen. Tijdens de verdragsceremonie trekken zij onverhoeds hun wapens en doden de onverschrokken Afron als eerste: Hij valt; Adeka stort zich gillende op hem neder;
Hij sluit zijn stervend oog, ontsluit en sluit het weder,
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||
Werpt op zijn zielsbeminde een' laatsten, teedren blik,
En drukt haar flaauw aan 't hart, en geeft den jongsten snik.
Met deze operateske sterfscene eindigt de idylle nogal drastisch. Het verhaal ontpopt zich als een tragedie. In het theater van de achttiende eeuw is de tragedie een genre waarin het publiek edele hoofdpersonen te zien krijgt die buiten hun eigen schuld door rampspoed worden getroffen. Het treurspel beoogt bij de toeschouwer zowel ontzetting teweeg te brengen als deernis en compassie. Adeka en Egeron zijn zulke edele personages die onschuldig in het ongeluk worden gestort. Na de dood van Afron zwerft Adeka waanzinnig van verdriet door de wildernis. Intussen is de oude Egeron door de Portugezen gevangen gezet en als trouwe Bandanezen de bewaker omkopen en hem bevrijden, blijkt hij blind te zijn geworden. Zijn hereniging met Adeka levert een hartbrekend tafereel op waarin de ongelukkige, maar toegewijde dochter de zorg voor de blinde grijsaard op zich neemt. Zo'n zelfde tafereel had Helmers in januari 1800 gezien in de Amsterdamse Schouwburg. Toen werd daar een opera van de componist Antonio Sacchini opgevoerd, in een Nederlandse vertaling van boekhandelaar-uitgever P.J. Uylenbroek.Ga naar eind12 Het zangspel heette Edipus te Kolone en het was gebaseerd op een van de klassieke tragedies van Sophocles.Ga naar eind13 Een groot deel van het tweede bedrijf leefde het publiek mee met de oude blinde Edipus, die door de wildernis wordt geleid door zijn trouwe dochter Antigone. Het ongelukkige paar maakte ook op Helmers een bijzondere indruk en hij schreef een lofdicht voor de mezzosopraan Helena de Bruin die de rol van Antigone had vertolkt: Wij zien in 't verr' verschiet u naderen,
Daar 't armlyk slaafsch gewaad uw' teedre leden dekt;
Geleideresse van d'ellendigst' aller vaderen,
Dien gij alléén op aard tot steun en bystandt strekt.Ga naar eind14
Voor Egeron en Adeka stapelt de rampspoed zich op. Zij wordt door de Portugezen gezien, gevangen gezet en om het leven gebracht. Helmers beklaagt vervolgens Egeron: de oude vorst heeft niets meer om voor te leven. De ommekeer in de tragedie komt ten slotte als de eerste Nederlanders op Banda aankomen. Egeron vertelt aan admiraal Jacob van Neck wat hem is overkomen, en de Nederlanders worden vervuld van edele verontwaardiging: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||
't melden van zijn ramp doet aller tranen stroomen;
En ziedend gloeit de wraak in aller helden borst.
Zij trekken ten strijde, verslaan de Portugezen en erkennen Egeron als de rechtmatige koning van Banda. Deze koestert echter een doodswens: Hij haakt naar 't graf, dat kind en vader zal vereenen!
Verbroken is de band, die hem aan 't leven hecht:
Maar zijne erkentnis heeft hem pligten opgelegd.
Hij wil zijn redders eerst zijn dankbaarheid betoonen!
Een edelmoedig hart vindt wellust in 't beloonen.
Hij staat aan Nederland zijn kroon en volken af,
En vriendlijk voert de dood hem in Adeka's graf.
| ||||||||||||||||||||||||
Een halve waarheidHet verhaal van Helmers volgt het bekende stramien van de klassieke tragedie. Maar er is een belangrijk verschil. Bij de klassieke auteurs ligt het noodlot van stervelingen in handen van de goden, die de mensen kwellen als ze ontstemd zijn, maar ook voor een wending ten goede zorgen als hun toorn bedaart. In de geschiedenis van Egeron en Adeka zijn niet de goden verantwoordelijk voor hun lot, maar de tirannieke Portugezen die de Bandanezen in het ongeluk storten, en de deugdzame Nederlanders die hen bevrijden. Portugezen en Nederlanders fungeren bij Helmers als de hogere machten die het lot van de Bandanezen, en meer in het algemeen het lot van de oosterse volkeren, beheersen. Het is uit dramatisch oogpunt een effectief stramien, zoals recent nog bleek bij de met drie Oscars bekroonde film 12 Years a Slave.Ga naar eind15 Ook in dit verhaal uit 1853, over een vrij man die wordt ontvoerd en als slaaf verkocht, gaat het om edele personages die buiten hun schuld, door het toedoen van tirannieke slavenhandelaars en plantagehouders, door rampspoed worden getroffen. Wie de film in een bioscoop gaat zien, kan zelf waarnemen hoe men in de zaal met ontzetting en mededogen reageert op de aaneenschakeling van ijselijke taferelen. Ook in 12 Years a Slave is de uiteindelijke wending ten goede overigens te danken aan de interventie van een deugdzame buitenstaander. Een Canadese timmerman die door de plantagehouder is ingehuurd, neemt het voor de hoofdpersoon op en | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||
informeert de buitenwereld over het begane onrecht. Het is Brad Pitt die in de film op weergaloze wijze een vergelijkbare rol vervult als die van Van Neck op Banda.Ga naar eind16 Heeft Helmers met zijn verhaal dus een soort Oscar verdiend? De tijdgenoten van Helmers vonden van wel. Latere lezers reageerden echter zeer afwijzend. Zij vonden de gezwollen stijl van Helmers onverteerbaar. Sommigen signaleerden grove volkenkundige en historische onjuistheden: het was bijvoorbeeld niet Van Neck die als eerste op Banda arriveerde, maar zijn viceadmiraal Jacob van Heemskerk, en dat gebeurde bovendien pas een eeuw na de komst van de eerste Portugezen. Andere lezers waren verontwaardigd over de geschiedvervalsing waaraan Helmers zich had schuldig gemaakt door te betogen dat de Nederlanders op Banda als bevrijders waren opgetreden. Had Helmers niet kunnen weten, of moeten weten, dat het optreden van de Verenigde Oostindische Compagnie juist op Banda buitengewoon hardvochtig en moordzuchtig was geweest? Critici zoals Jorissen, Du Perron en Stuiveling veegden om deze reden de vloer aan met Helmers.Ga naar eind17 Toch wil ik bij deze, ongetwijfeld politiek correcte, verontwaardiging twee kanttekeningen maken. Om te beginnen benadrukt Helmers zelf dat hij geen geschiedschrijver is, maar een dichter. Het verschil heeft hij ooit eens uitgelegd in een overpeinzing die hij heeft voorgedragen als voorzitter van de afdeling Amsterdam van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen: Men heeft altoos gezegd dat de geschiedenis de leermeesteresse der volken is. Dit zou waarheid zyn, indien deze leermeesteresse slechts altoos goede leerlingen had, maar, ongelukkig, hier ontbreekt het haar aan; [...]. Het is dus niet zelden nuttig dat de dichtkunst de plaats der geschiedenis vervangt en in haar plaats als leermeesteresse optreedt. Door de verbeelding spreekt zy tot het hart, brengt het in vlam, en versmaadt niet tot het verstand tevens te spreken.Ga naar eind18 Helmers was er niet op uit om de geschiedenis van Banda vertellen, maar om het publiek een leerzaam en meeslepend verhaal voor te schotelen. De boodschap van zijn dichterlijk betoog was dat de deugdzame en vrijheidslievende Nederlandse voorouders de oosterse volkeren hadden bevrijd van overheersing en tirannie. Met deze voorstelling van zaken oogst Helmers ook nu nog hoofdschuddend onbegrip. Maar mijn tweede kanttekening is dat de geschiedschrijvers van zijn tijd er tot op zekere hoogte ook zo over dachten. In het laatste kwart van de achttiende eeuw verschenen talrijke drukken en bewerkingen van Histoire des deux Indes, een standaardwerk waarin de handelsbetrekkingen tussen de Europese naties, de Nieuwe Wereld en Azië in hun volle historische om- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||
vang werden beschreven. De redactie was in handen van Guillaume-Thomas Raynal en, vanafde herziene en vermeerderde editie van 1780, Denis Diderot.Ga naar eind19 Zij wilden in dit encyclopedische werk de geest van de Verlichting uitdragen en een pleidooi voeren vóór tolerantie en tégen despotische vormen van kolonialisme en slavernij. Helmers had het werk in zijn boekenkast staan, zowel in het Frans als in Nederlandse vertaling, en hij heeft het ongetwijfeld geraadpleegd.Ga naar eind20 In de visie van Raynal en Diderot brak er met de tochten van de Nederlanders naar de Oost-Indiën een nieuw tijdperk in de koloniale geschiedenis aan. Naar hun oordeel hadden de Portugezen en Spanjaarden in de Oost- en West-Indiën een bloeddorstig schrikbewind gevoerd. Ze hadden de inheemse volkeren zonder scrupules beroofd van hun rijkdommen en hen, waar mogelijk, een vreemde godsdienst opgedrongen. De Nederlanders daarentegen hadden zich uitsluitend ten doel gesteld om handel te drijven. Het gevolg was dat zij in Azië werden ontvangen als bevrijders: De Hollanders scheenen veeleer gekoomen om 's Lands inboorlingen te wreken en te verlossen, dan [hen] onder het juk te brengen. Zy voerden geene andere Oorlogen met hen, dan om bezittingen op de kusten te verkrygen, en hen te noodzaaken om verbonden van koophandel met hun te sluiten. Dit alles strekte, in de daad, niet tot voordeel deezer volken, die 'er zelf een groot gedeelte hunner vryheid door verlooren; doch, van den anderen kant, lieten deeze overheerschers, veel menschlievender dan de veroveraars, welke zy verjaagd hadden, de Indiaanen de vryheid om naar hunne eigene wetten te leeven, en noodzaakten hen niet, hunnen wetten, hunne zeden en hunnen Godsdienst te veranderen.Ga naar eind21 Raynal en Diderot bewonderden de Hollanders, maar ze hadden fundamentele kritiek op het monopoliebeleid: de oosterse volkeren verloren door de contracten met de Hollanders een groot gedeelte van hun vrijheid en als gevolg van het met veel geweld gehandhaafde monopolie waren de Nederlanders in Azië spoedig even gehaat als hun voorgangers. Over deze aspecten van de Nederlandse handelsbetrekkingen met de oosterse volkeren zweeg Helmers. Hij wilde geen geschiedschrijver zijn en hij verkoos een halve waarheid te vertellen. Maar ook een dichter kan niet straffeloos een beeld van het koloniale verleden oproepen dat strijdig is met wat geschiedschrijvers erover meedelen. Het verhaal werd in de loop van de tijd met afkeurende reacties overladen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||
Receptie bij Bandanese perkeniersTerwijl het werk van Helmers in Nederland uit de gratie raakte en de geschiedenis van Egeron en Adeka bij critici en lezers vooral sarcastische of verontwaardigde commentaren opriep, werd het verhaal op Banda juist omarmd. De namen van Egeron en Adeka genoten er in de eerste helft van de negentiende eeuw reeds een zekere algemene bekendheid. In de jaren zeventig werden zij door de maatschappelijke bovenlaag van perkeniersfamiliesGa naar eind22 en gouvernementsambtenaren zelfs uitverkoren om te fungeren als boegbeelden van economische en culturele ontwikkeling. De slavernij werd afgeschaft in 1860 en daardoor waren de perkeniers genoodzaakt contractarbeiders in te huren die veelal op Java werden geworven.Ga naar eind23 Toen enkele perkeniers vervolgens om opheffing van het nog steeds gehandhaafde monopolie op de handel in nootmuskaat en foelie verzochten, verleende koning Willem III hiertoe machtiging in 1864. Het kostte enkele jaren om de weg naar de vrije markt te vinden, maar omstreeks 1870 brak er een tijd aan van ongekende economische opbloei. De jaarlijkse nootmuskaatproductie vervijfvoudigde in korte tijd doordat de perkeniers de opbrengsten van de bestaande perken opvoerden en er ook toe overgingen om nieuwe arealen te exploiteren. Gedurende een periode van vijftien jaar stegen de inkomsten van de nootmuskaat en foelie tot voor Banda exorbitante hoogten.
H.W. d'Auzon, Prinses Adeka in de grot van den Gunung Menangis. Pentekening (D.N. 1918, p. 561).
De economische opbloei bracht een nieuw elan in de Bandanese samenleving. De perkenier P.C. Hartog richtte in 1875 de Stoomvaartreederij Banda op. Hij liet | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||
in Glasgow een stoomschip bouwen waarmee hij de verbindingen tussen de Zuid-oost-Molukken, Australië en Java wilde verbeteren. Hij noemde dat schip de Egeron en bracht daarnaast in 1876 nog een klein stoomscheepje in de vaart dat de Adeka heette.Ga naar eind24 Ook op cultureel gebied werden nieuwe initiatieven genomen. De Bandanese rederijkerskamer Adeka richtte zich op het ‘liefhebberij-toneel’.Ga naar eind25 Zij kreeg rond 1875 de beschikking over een gebouw met een toneelzaal.Ga naar eind26 Dit Adeka-gebouw, ook wel de Adeka-schouwburg genoemd, werd in 1885 verluchtigd met twee wandgrote aquarellen met taferelen uit de geschiedenis van Egeron en Adeka.Ga naar eind27 De zaal werd gebruikt voor voorstellingen waarin veelal uit Nederland ingebrachte blijspelen en kluchten werden opgevoerd, en fungeerde bij gelegenheid ook als feestzaal.Ga naar eind28 De Bandanese perkeniers gaven de geschiedenis van Egeron en Adeka in deze periode een nieuwe betekenis. Het moet voor hen een manier zijn geweest om herinneringen te verdringen aan een verleden waaraan men liever niet terugdacht. In de voorgaande eeuwen heerste op Banda het sociale klimaat van een strafkolonie. Niet alleen de slaven leefden in onvrijheid, ook de perkeniers die immers voor de Compagnie werkten en in armoede leefden. De ambtenaren en militairen van de Compagnie zaten er jarenlang opgesloten op afgelegen eilandjes waar de dood door natuurgeweld en tropische ziekten nooit ver weg was. Het verleden moet voor alle bevolkingsgroepen op Banda het karakter van een boze droom hebben gehad. Nu de toekomst de perkeniersfamilies leek toe te lachen, gingen zij de personages van Egeron en Adeka idealiseren: zij vertegenwoordigden een gouden tijdperk waarin Banda een arcadische samenleving was en de bevolking in vrede en onschuld leefde. De perkeniers droomden van een nieuw gouden tijdperk van vrede en voorspoed. Zij spiegelden een gedroomde toekomst aan een door Helmers gedroomd verleden. Het spreekt vanzelf dat men zich op Banda bezighield met de intrigerende vraag hoe de verbeelding van Helmers zich verhield tot de historische werkelijkheid. Er waren vanaf het begin twijfels over de historische betrouwbaarheid van het verhaal. De predikant De Gaay Fortman probeerde omstreeks het midden van de eeuw vergeefs om van lokale informanten nadere gegevens over Adeka los te krijgen en noteerde ontmoedigd: ‘Is het verhaal van Helmers eene fiktie? Mij dunkt, dat het toch altijd eenen historischen grondslag moet hebben, al heeft hij ook ongetwijfeld veel opgesierd en romantisch ingekleed‘.Ga naar eind29 De behoefte aan een ‘historische grondslag’ was hardnekkig. Het artikel over ‘prinses Adeka’ dat in 1918 verscheen in Eigen Haard, begint met een treffende kenschets van Helmers' dichtwerk.Ga naar eind30 Volgens de auteur is het ‘geen “heldendicht”, doch | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||
'n idylle, welke als treurspel eindigt’. Banda wordt voorgesteld als ‘een Arcadië, zooals ons dat geschilderd wordt in de pastorale poëzie der 17e en 18e eeuw’; het landschap doet denken aan Italië, ‘het land dat Helmers waarschijnlijk voor oogen heeft gehad’, maar een ‘lauwerbosch’ of ‘digt citroenwoud’ is op Banda niet te vinden. De auteur constateert ook dat de weergave van Bandanese zeden en gebruiken niet deugt: ‘Koning Egeron was geen Grieksch vorst uit den tijd van Homerus; het liefdeleven der Alfoeren uit zich geheel anders dan dat van Italiaansche edelvrouwen en haar geliefden’. Bovendien staat het verhaal, waarin de Nederlanders de ‘schoone rol van wrekers der vermoorde onnozelheid’ krijgen toebedeeld, met de geschiedenis op gespannen voet: ‘In werkelijkheid is het verhaal van ons optreden op Banda een der donkerste bladzijden uit onze geschiedenis’. Na deze ter zake kundige en kritische kanttekeningen merkt de schrijver echter geheel onverwachts op dat het niet bekend is wanneer Adeka heeft geleefd. Hij gelooft dat er toch een kern van historische waarheid in het verhaal schuilt en om dit aannemelijk te maken beroept hij zich op een overlevering onder de nakomelingen van de oorspronkelijke Bandanezen: 't Treurige lot der Bandasche Antigone wekte zoozeer het medelijden, dat na honderden jaren de inboorlingen dezer eilanden het elkaar nog mededeelen. Wel is het volk van Adeka grootendeels uitgeroeid of naar elders gevlucht, maar de inlanders, waarmee Banda nadien is bevolkt, hebben het verhaal van de weinige overlevenden vernomen en aan hun kinderen en kindskinderen medegedeeld.Ga naar eind31 In perkenierskringen wilde men graag geloven dat de ‘legenden’ en ‘sagen’ van Bandanese vertellers een historische grondslag hebben. Men kon zich niet voorstellen dat de voorouderlijke verhalen in een voortdurend proces van herschepping zouden kunnen zijn beïnvloed en geïnfiltreerd door een Nederlands literair verhaal zoals de geschiedenis van Egeron en Adeka. Het verhaal van Helmers zou dus gebaseerd zijn op een bestaande ‘legende’ of ‘sage’ van de ‘inboorlingen’, of op zijn minst verbazingwekkende overeenkomsten daarmee vertonen. Het was een comfortabele gedachte, want oncontroleerbare vaagheden en aanwijsbare onjuistheden in de historische beeldvorming konden nu op het conto van Bandanese vertellers worden geschreven. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||
Receptie bij Bandanese vertellersDe negentiende-eeuwse perkeniers konden de veronderstelling dat het verhaal van Adeka onder de inheemse bevolking generaties lang was doorverteld, niet staven omdat zij volstrekt niet bekend waren met de sacrale voorouderlijke geschiedenissen van de Bandanezen. Hierin kwam in het begin van de twintigste eeuw enige verandering, toen sommige vooraanstaande Bandanezen de voorouderlijke geschiedenissen op schrift begonnen te stellen en de manuscripten ter inzage gaven aan belangstellende Europeanen. Deze verhalen waren weliswaar niet direct herkenbaar waren als een Bandanese versie van de geschiedenis van Egeron en Adeka, maar lijken soms toch te zijn beïnvloed door het beeld van Banda's verleden dat de perkeniers koesterden. Een interessant voorbeeld is een manuscript met de historie van het plaatsje Lontor. Het is een compilatie van verschillende stukken, samengesteld door Saleh Nerabati, de regent van het dorp, en door hem gedagtekend op 22 december 1922.Ga naar eind32 Omstreeks 1926 heeft hij een afschrift aangeboden aan de latere maritiem historicus J.C.M. Warnsinck. Dit exemplaar kwam vervolgens in handen van de hoogleraar Maleise taal- en letterkunde Ph.S. van Ronkel die in 1945 een uittreksel ervan publiceerde in het tijdschrift Cultureel Indië.Ga naar eind33 Van Ronkel geeft een vrij uitvoerige samenvatting van het eerste deel, over een prinses en haar zes broeders die in prekoloniale tijden de islam op Banda hebben gebracht. De volgende stukken, over ‘de inwendige geschiedenis der rijkjes op de eilanden’, vond hij voor de lezers minder interessant, maar zijn belangstelling leefde weer op bij een stuk over de vestiging van de Portugezen en de Nederlanders op Banda. Hij vertaalde de openingspassage: In den aanvang wisten de lieden van Banda dat de notemuskaat-boom en -vrucht hun van nut waren. In oude tijden kwam een vorst van Timor de dochter des konings Mahmoed van Banda ten huwelijk vragen, wat geweigerd werd tot verontwaardiging van den pretendent. Hij was een Hindoe en beklaagde zich bij zijn hoofd, den chef der bangsa Porteges [Portugezen]; deze beloofde hem hulp - het ging om de specerijen - maar de Bandaneezen weigerden den Portugeezen land af te staan. Toen hebben omstreeks 1509 de orang Porteges de Banda-menschen bedrogen; ze maakten vele doodskisten, laadden die in hunne schepen, en verzochten om een stuk land ten einde hunne dooden te begraven ..., het verzoek werd ingewilligd, zij beloofden het in goud- en zilverstukken te betalen ...Ga naar eind34 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||
Van Ronkel verhaalt vervolgens hoe de Portugezen in de doodskisten hun wapentuig aan land brachten, een kamp inrichtten en de Bandanezen op een onbewaakt ogenblik door het afvuren van de kanonnen een panische schrik op het lijf joegen. Veel Bandanezen vluchtten naar andere eilanden waar ‘hunne graven tot heilige graven werden’, anderen hielden zich verborgen in ‘holen en spleten’. Ten slotte ‘gaf de vorst zijn land en volk aan de Portugeezen over’. De Portugezen paaiden de Bandanezen door de oogsten van nootmuskaat en foelie op te kopen en over de hele wereld bekend te maken. De Bandanezen gaven echter de voorkeur aan de Nederlanders die alleen de bladeren van de nootmuskaatbomen wilden kopen, en zij nodigden Toean Coen [Heer Coen] uit om zich op Banda te vestigen, waarna zij ‘siang hari malam tinggal dengan boeat Pesta atau Pelsir’ (van de vroege ochtend tot de late avond bleven feestvieren).Ga naar eind35 Evenals in de geschiedenis van Egeron en Adeka manifesteren de Portugezen zich in Nerabati's historie als onbetrouwbare en gewelddadige tirannen en wacht de Nederlanders een warm welkom. Een opvallende overeenkomst tussen beide verhalen is het gegeven dat de gebeurtenissen in gang worden gezet met een huwelijksaanzoek van een ‘vorst van Timor’ aan een Bandanese koningsdochter. Het wekt de indruk dat Nerabati bekend is geweest met het verhaal van Helmers zoals dat in perkenierskringen circuleerde, en dat hij het heeft herschapen tot een historie die voor de Lontorezen verenigbaar was met hun beeld van de Bandanese geschiedenis. Evenals de geschiedenis van Egeron en Adeka is Nerabati's verhaal in schrille tegenspraak met wat er uit de historische bronnen bekend is. De Portugezen hebben Banda niet gewelddadig overheerst: zij hadden in Lontor dezelfde status als de Aziatische handelaren. Lontor was bij de komst van de Nederlanders een prominente handelsnederzetting en sloot als eerste een contract met hen.Ga naar eind36 Het duurde echter niet lang of de Lontorezen toonden zich de voornaamste tegenstrevers van een handelsmonopolie op nootmuskaat en foelie voor de Compagnie. Om het monopolie af te dwingen zette Jan Pietersz Coen in 1621 zo'n tweeduizend manschappen in om Lontor te veroveren. De zwaar versterkte nederzetting leek een onneembaar bolwerk totdat zij vanaf de achterzijde werd overrompeld. Lontor had voorop gestaan in de strijd voor het behoud van de vrije handel, maar het sleepte in zijn val alle Bandanezen mee. Het overgrote deel van de bevolking kwam om het leven, werd afgevoerd naar Batavia of vluchtte naar omringende eilanden. Tegen deze achtergrond wekt het bevreemding dat Lontor zich aan het begin van de twintigste eeuw profileerde als een bijzonder gezagsgetrouwe nederzetting. Het | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||
lijkt slechts te verklaren uit de ambitie om, ook na het onherstelbare verlies van soevereiniteit, een prominente plaats in de Bandanese samenleving te blijven innemen. Van de oorspronkelijke Bandanese nederzettingen resteerden aan het begin van de twintigste eeuw nog slechts zeven ‘adatdorpen’ waar afstammelingen van de oorspronkelijke Bandanezen zouden wonen en waar de Bandanese adat zou worden onderhouden.Ga naar eind37 Tussen Lontor en de overige adatdorpen was er sprake van gespannen verhoudingen en een voortdurend opflakkerende rivaliteit: deze dorpen lieten zich erop voorstaan dat zij zich, in tegenstelling tot Lontor, niet tot een contract met de Compagnie hadden laten verleiden.Ga naar eind38 Ze zagen dan ook met lede ogen aan dat Lontor vereerd werd met bezoeken van de gouverneurs-generaal J.P. van Limburg Stirum, in oktober 1919, en A.C.D. de Graeff, in oktober 1927, en dat de hoofden van Lontor zich beijverden om de banden met het gouvernement aan te halen. De beslissing van Nerabati om in 1922 een historie van Banda samen te stellen die nadrukkelijk getuigt van loyaliteit jegens het gouvernement, en zijn besluit om dit geschrift ook buiten Lontor te laten circuleren, kan mede door de lokale politieke verhoudingen gemotiveerd zijn geweest. | ||||||||||||||||||||||||
Vluchtige sporenHet verhaal van Helmers lijkt, toen het eenmaal door de perkeniers was omarmd als cultureel erfgoed en toen men de Gunung Menangis en het graf van Adeka tot plaatsen van herinnering had verklaard, enige sporen te hebben nagelaten in de historische beeldvorming van de inheemse bevolking. Deze sporen zijn echter niet van blijvende aard geweest. Het Bandanese verhaal over de komst van tirannieke Portugezen en deugdzame Hollanders, afkomstig van een regent van Lontor die zich als bijzonder gezagsgetrouw wilde profileren, heeft bijvoorbeeld niet standgehouden. In 2006 publiceerde de Bandanese politicus en ondernemer Des Alwi Sejarah Banda Naira, een boek over de geschiedenis van Banda, waarin hij onder meer aandacht besteedt aan het manuscript van regent Nerabati.Ga naar eind39 Hij zaait nadrukkelijk twijfel over de authenticiteit van Nerabati's historie van Banda. Zo zou de gouverneur-generaal De Graeff bij zijn bezoek aan Lontor in 1927 een afschrift hebben gekregen, waarna een Nederlandse historicus zou hebben vastgesteld dat dit manuscript niet een afschrift of vertaling van een oud document betrof, maar een tekst van recente datum. Een afschrift van Nerabati's historie is volgens Alwi in de jaren dertig ook voorgelegd aan | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||
de latere vicepresident van Indonesië Mohammad Hatta, toen deze als politiek balling op Banda verbleef, en deze zou het geschrift korzelig hebben gekwalificeerd als ‘dongengan’, sprookjes. Zelf voert Alwi als reden tot scepsis aan dat er geen overeenkomstige historie is opgetekend in gezaghebbende oude bronnen zoals Rijali's Hikayat Tanah Hitu of Valentijns Oud en Nieuw Oost-Indiën.Ga naar eind40
Straatnaambord bij Gunung Menangis, Bandaneira (collectie auteur).
Alwi drukt in Sejarah Banda Naira vervolgens zelf een ander document met de titel Hikayat Lontor [Historie van Lontor] af, maar deze historie heeft uitsluitend betrekking op de verbreiding van de islam op Banda.Ga naar eind41 Nerabati's verhaal over de vestiging van de Portugezen en Nederlanders op de nootmuskaateilanden heeft voor de Bandanezen van nu afgedaan als authentieke Bandanese historie. Intussen zijn er nauwelijks nog nakomelingen van perkeniers op Banda. Ook de nootmuskaatcultuur is nog slechts een schim van wat ze ooit geweest is. De straat die naar Gunung Menangis leidt, heet tegenwoordig Jalan Adika, de Adekastraat. Voor het overige herinnert op Banda Neira bijzonder weinig aan het verhaal van Helmers. Het straatnaambord is dan ook te beschouwen als een literair-historische bezienswaardigheid. | ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||
Hans Straver was van 1986 tot 2011 verbonden aan het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers. Hij publiceerde De zee van verhalen (1993) over de Molukse orale cultuur, verzorgde de bloemlezing Wonder en Geweld - De Molukken in de verbeelding van vertellers en schrijvers (2007) en schreef een reeks historische verhalen in Vensters op de Molukse geschiedenis 1450-1950 (2011). In 2013 verscheen zijn leeseditie van Q.M.R. Ver Huell, Christina Martha - Oosters, romantisch historisch tafereel. |
|