Indische Letteren. Jaargang 28
(2013)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||
De arrestatie van Tjoet Nja Din
| ||||||||
Tjoet Nja Din: toen en nuTjoet Nja Din is de omstreeks 1850 geboren dochter van Oeloebalang (landvorst) Nanta Setia te Lampadang, een dorp aan de noordkust van Atjeh, niet ver van de havenplaats Oleh-leh. Haar naam laat zich alsvolgt verklaren. Ze heet Tjoet omdat ze | ||||||||
[pagina 19]
| ||||||||
van adel is, Nja betekent hooggeboren vrouwe, de titel die ze krijgt als ze getrouwd is, en Din betekent waskleurige, omdat ze een fijne lichte huid bezat. In 1858 trouwde ze met Ibrahim, de zoon van een imam, en kreeg haar eigen woning in Lampadang. De Atjehse vorsten bestreden elkaar soms te vuur en te zwaard. In 1873, toen de Nederlanders op het toneel waren verschenen, brak de Atjeh-oorlog uit. Twee jaar later moest Din vluchten; haar huis in Lampadang ging in vlammen op. Haar echtgenoot, Teukoe Ibrahim Lamgna, werd verraden en sneuvelde bij de Glitaroenpas. Bij het terugtrekken op de geconcentreerde linie laaide de strijd weer op. Kort na de dood van haar man hertrouwde ze met haar neef Teukoe Oemar, een gewiekste opportunist. Zij dwong hem de heilige oorlog tegen de kaffers nieuw leven in te blazen. Hij bracht haar naar zijn kampong, Lampisang. Aanvankelijk trad hij in dienst van het gouvernement - waar Din niet gelukkig mee was. De Nederlanders bouwden een huis voor hem in Lampisang, waar hij samen met Din ging wonen. Een gerieflijke woning, waar de ontwikkelde Oemar op zijn gemak Nederlandse en Engelse kranten zat te lezen.
Teukoe Oemar te midden van zijn lijfwacht te Lampisang (uit: Nieuwenhuys 1988, p. 162).
| ||||||||
[pagina 20]
| ||||||||
Zodra hij echter over een eigen legertje met moderne wapens beschikte, keerde hij in 1896 de Nederlanders de rug toe, hiertoe ongetwijfeld aangemoedigd door zijn onverzoenlijke echtgenote. Dat is wat wij het verraad van Teukoe Oemar noemen. Omstreeks 1900 werden in Nederland straatliedjes gezongen met teksten als ‘Teukoe Oemar die moet hangen’ en ‘aan een touw, aan een touw, Teukoe Oemar en zijn vrouw’.Ga naar eind4 Drie jaar lang heeft Oemar de strijd kunnen voortzetten, totdat hij in 1899 de dood vond bij een hinderlaag op het strand bij Meulaboh. Zijn echtgenote gaf zich niet gewonnen. Met een kleine groep getrouwen voerde zij een guerrillaoorlog tegen de gehate Hollanders. In 1905 was zij er slecht aan toe: reumatisch, half blind en volkomen uitgeput. Uit medelijden werd zij verraden door haar eigen legeraanvoerder Pang La'ot, die een Nederlandse patrouille naar haar schuilplaats bracht. Het hele gebeuren wordt in de roman beeldend beschreven: Op 6 November trekt de patrouille de bergen in. Op een afgesproken plaats, in het holst van de nacht, ontmoeten zij Pang La'ot, die hen voorgaat om de weg te wijzen. Het heeft ontzettend geregend, moeizaam omhoog klimmend over de glibberige bospaden, kruipend over rotspartijen, zich ophijsend aan lianen en boomwortels, besluipt de patrouille het ‘roversnest’, dat wel bijna ontoegankelijk hoog in het gebergte ligt, maar verder alleen maar een deerniswekkend gehuchtje van boshutten is. Op het pleintje, in de grijze, natte ochtendschemer, is een houtvuur ontstoken, waaromheen een kleine groep mensen zit neergehurkt.Ga naar eind5 Op dat moment moet er toen per ongeluk een geweer zijn afgegaan. De groep op het plein stoof alle kanten op. Een lange Atjeher met een baard neemt een klein, blijkbaar invalide vrouwtje op zijn rug. Hij rent met haar de wildernis in. Na een klopjacht van een half uur moet hij zich, uitgeput, gewonnen geven. Maar het vrouwtje legt zich daar niet bij neer: Tjoet Nja Din, in haar blindheid en hulpeloosheid, weert, met opgestoken uitgespreide vingers, vol afschuw en krijtend van woede, het op haar toekomende gevaar af. In haar wanhoop klaagt zij nog haar God aan: ‘Allah, o Almachtige! Moest Gij mij dit aandoen? Mij in de heilige maand der Vasten in handen van de kaphé laten vallen?’ Maar dan buigt zij zich over haar drager heen, grijpt tastend naar zijn kris en zou zich die in het hart gestoken hebben, als niet de luitenant van Vuuren bijtijds haar pols gegrepen had. Wild tracht zij zich aan zijn greep te ontrukken: ‘Blijfvan me áf, onreine kaphé! Bezoedel mij niet!!’Ga naar eind6 | ||||||||
[pagina 21]
| ||||||||
Al snel moet zij begrepen hebben, aan wie zij deze onverhoedse overval te danken had. Uit de woorden die tot haar gesproken werden, kon zij dat natuurlijk ook wel opmaken: Pang La'ot treedt op haar toe om haar te kalmeren: ‘Wees niet bang, Tjoet Nja Din, geen leed zal u overkomen, men zal u met de grootste eerbied behandelen!’ En schreiend van ontroering wil hij haar omarmen en vertroosten. Maar zij stoot hem van zich af: ‘Vuile verrader!! Heb liever medelijden met mij door mij dood te steken!!’Ga naar eind7 Vervolgens werd de woedende vorstin in een draagstoel van zeildoek afgevoerd naar een militaire post. Aanvankelijk raasde en tierde zij nog, maar toen vroeg de kapitein Veltman haar, of zij werkelijk wel Tjoet Nja Din was, want hij kon zich niet voorstellen, dat deze zich zou gedragen als een volksvrouw. Dat hielp. Zij hervond haar waardigheid en zweeg. Ineengekrompen, alsof zij zelfs de aanraking met de bezoedelde lucht om zich heen wilde vermijden, heeft zij zich laten vervoeren en in een vertrek laten opsluiten. Tijdens haar gevangenschap vroegen Atjehse hoofden haar hulde te mogen brengen. Daar kregen ze ook toestemming voor. Meerdere Hollandse officieren hebben ervoor gepleit haar in alle rust te Lampisang te laten sterven. Maar juist omdat ze nog zoveel aanzien genoot, heeft generaal Van Daalen het beter geacht om haar niet temidden van haar volk te laten. Hij heeft haar naar Java verbannen. Zo is zij overgebracht naar Soemedang, in de Preanger Regentschappen. Daar is zij op 9 november 1908 overleden.
In Indonesië geniet Tjoet Nja Din groot aanzien. Soekarno heeft haar in 1965 tot nationale heldin uitgeroepen. Daarbij is het boek van Madelon Székely-Lulofs als basis gebruikt. Niet alle beschikbare informatie werd echter overgenomen. Zo zijn sarcastische opmerkingen over de Nederlanders weggelaten. Ook het feit dat Din haar echtgenoot de baas bleef, is verdwenen. Nu zijn ze meer aan elkaar gewaagd. De negatieve kanten van Oemars persoonlijkheid, zoals diefstal, goklust en opiumverslaving, zijn onder het tapijt geveegd. Men noemt zijn verraad een slimme tactiek.Ga naar eind8 Het huis in Lampisang, waar zij met Teukoe Oemar heeft gewoond, is na diens verraad met de grond gelijk gemaakt. Inmiddels is het herbouwd en ingericht als museum. Het is fascinerend om daar rond te lopen. De woning mag dan niet meer authentiek zijn - alleen de waterput is authentiek - de inrichting geeft wel een mooi beeld hoe zij daar leefden. Ook het uitzicht is nagenoeg onveranderd gebleven. | ||||||||
[pagina 22]
| ||||||||
Het huis van Tjoet Nja Din te Lampisang (foto: Peter van Zonneveld).
Lampisang ligt aan de rand van de vallei van Groot-Atjeh; direct achter het huis beginnen de bergen. Zowel hier als in het museum in de hoofdstad Banda Aceh wordt met veel waardering over hen beiden gesproken. Dankzij de overeenkomst met de Indonesische regering van 2005, waardoor Atjeh meer autonomie kreeg, kan nu ook op de scholen meer aandacht aan de eigen geschiedenis worden besteed. | ||||||||
De rol van de persHoe heeft de pers op haar arrestatie gereageerd? Ik ben nagegaan wanneer de belangrijkste Indische kranten het bericht van haar aanhouding publiceerden en wat zij toen schreven. Zulke kranten bevatten regelmatig korte berichten over militaire operaties in het onrustige noorden van Sumatra. Men gebruikte daarbij een vast patroon en een speciale terminologie. Zo schrijft de Deli-Courant op 13 november 1905: | ||||||||
[pagina 23]
| ||||||||
Wij ontvangen de volgende berichten uit Atjeh: Het nieuws over de arrestatie is dan nog niet doorgedrongen. In september 1905 hadden de Indische kranten medegedeeld dat Tjoet Nja Din bij een militaire actie was gedood. De Java-Bode kan dit bericht op 14 november als eerste herroepen: Koetaradja, 13 november. Vier dagen later, op 18 november, komt het nieuws ook in de Deli-Courant: Men meldt ons uit Koeta Radja, dato 13 November: | ||||||||
[pagina 24]
| ||||||||
Het bericht van haar arrestatie op 7 november kan dus zes dagen later vanuit Koeta Radja - het huidige Banda Aceh - bekend worden gemaakt. De details van haar aanhouding zouden pas later volgen. Ook de Nederlandse kranten besteedden daar aandacht aan. Zo bevat het Nieuws van den Dag van 21 december 1905 een kleurrijk verslag van wat zich anderhalve maand tevoren in de binnenlanden van Atjeh heeft afgespeeld.Ga naar eind9 Het is hier niet de plaats om uitgebreid in te gaan op de verschillen met de versie die Madelon Székely-Lulofs geeft in haar boek, maar ze zijn er wel. Zo greep Din in het verslag de rentjong van Pang La'ot en haalde ze uit naar diens onderbuik, hield ze haar gezicht krampachtig met een sarong bedekt en wenste ze kapitein Veltman aanvankelijk niet te woord te staan. Daarna vroeg ze hem haar dood te schieten, omdat zij anders toch in Meulaboh zou worden doodgeslagen, waarna haar lijk in zee zou worden geworpen. Het zou interessant zijn de berichtgeving in de pers en die verschillen met de roman nader in kaart te brengen (zie bijlage). | ||||||||
BesluitMadelon Székely-Lulofs heeft getracht haar boek vanuit Atjehs perspectief te schrijven. Het bevat echter ook passages over de Nederlanders, waarin sprake is van ‘wij’. Het is geen antikoloniaal pamflet, al bevat het meerdere sarcastische opmerkingen over wat de Hollanders daar hebben aangericht. Ze schreef het boek in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog, die volgens Rob Nieuwenhuys van beslissende betekenis is geweest: ‘Haar eigen verlangen naar vrijheid, haar eigen protest en haat tegen de Duitse bezetter heeft zij overgebracht op Tjoet Nja Din en van haar een verzetsheldin tegen de Nederlanders gemaakt.’Ga naar eind10 Op de laatste bladzijde van haar boek geeft Székely-Lulofs een beeld van Tjoet Nja Din in ballingschap. Ze leefde op Java in de stand die bij haar paste, ze werd met eerbied behandeld en was omringd door dienaressen. Omdat ze in Kota Radja al aan haar ogen was geopereerd, kon ze weer zien: En, ziende, heeft zij het prachtige berglandschap van de Preanger gezien, bergen, zoals in haar eigen land. Maar het zijn niet de bergen van haar eigen land! En ik kan mij voorstellen, hoe zij, stilletjes op een voorgalerij gezeten, in de verte starend, door déze bergen heen, altijd dat andere landschap ziet.Ga naar eind11 Ze vouwde haar handen en legde ze in haar schoot. Zou dit het verzoend-zijn betekenen, vraagt de verteller zich af. Dan volgt een evocatie van alle plaatsen en mo- | ||||||||
[pagina 25]
| ||||||||
menten die in haar leven een rol hebben gespeeld, en die de lezer zich herinnert uit het verhaal. Daarbij eerst de neutrale, en vervolgens die welke met oorlog en geweld verbonden zijn, zoals het verbrande Lampadang, de pas waar Ibrahim sneuvelde, het graf van Oemar en het moment waarop de paketboot naar Java zich losmaakte van de Atjehse wal. Uiteindelijk besluit Madelon Székely-Lulofs haar epos dan met die onvergetelijke slotzin:
De arrestatie van Tjoet Nja Din. Links Pang La'ot (uit: Nieuwenhuys 1988, p. 163).
Zullen wij dan niet tenminste de haat gunnen aan haar, die aan ons alles verloor, wat zij bezeten heeft en liefgehad?Ga naar eind12 | ||||||||
Bibliografie
| ||||||||
[pagina 26]
| ||||||||
| ||||||||
[pagina 27]
| ||||||||
Bijlage Ned. Oost-Indië. Atjeh, 25 Nov. Ned. Mail.De gevangenneming van Tjoet Nja Din Omtrent het aanhouden van Tjoet Nja Din, de weduwe van Toekoe Oemar, geeft een correspondentie in de N. Rott. Ct. nieuwe bijzonderheden. Men herinnert zich dat aanvankelijk stellig werd bericht dat de energieke vrouw was gesneuveld. Bij de overvalling van een schuilplaats door luitenant Vastenou, in Meulaboh, was immers een oude, blinde vrouw om het leven gekomen en algemeen werd eerst geloofd dat dit Tjoet Nja Din zelve was. Wat nimmer vermoed werd gebeurde. Eerst voorzichtig, langzamerhand luider wordende, deed in Boven Meulaboh het gerucht de ronde, dat de weduwe van onzen voormaligen tegenstander nog in leven was en wederom voor de zooveelste maal, haar ouderdom en haar gebrek ten spijt, den dans was ontsprongen en, sain et sauf, uit de Gajolanden weergekeerd, zich wederom in de aan Boven-Meulabòh grenzende streken bevond. Een ongeloovig schouderophalen over een zoo driest beweren was het antwoord op de tijding door den gouverneur gegeven. Wie zich daardoor van de kook liet brengen, de commandant in het Meulabòhsche niet. Zijne berichtgevers stonden te veel in voor het door hen medegedeelde, dan dat hij hunne woorden in twijfel kon trekken, en waarom zou, evenals voorheen zoo dikwijls ten aanzien van eveneens gesneuveld gewaande personen was gebleken, ook nu niet een als dood gemelde kunnen verrijzen? De correspondent geeft een overzicht van de bewegingen der patrouilles in Bentong onder kapt. Veltman en de luits. Van Vuuren en Dersjant, die op 21 Oct. elkander ontmoetten te Koeta Baroh. In den vroegen ochtend marcheerden zes brigades marechaussees, waarbij ook de luitenants Dersjant en Van Vuuren, langs een nog nimmer door patrouilles gevolgd bergpad in de richting van Pameuë. Om 3 uur 's middags werd op een hoogte van pl.m. 1800 meter, waar voor 't laatst een weinig water in een kom werd aangetroffen, een bivak betrokken. Ontlastte eerst een dwangarbeider de officieren van al hunne menagebenoodigdheden, nu was een tweede aan den haal gegaan met alle aan den commandant toebehoorende lijfgoederen. Het was geen aangenaam vooruitzicht vermoedelijk het drie weken lang zonder verschooning te moeten stellen, te minder omdat de dagelijksche zware regenbuien de kleeding tot op het lijf toe doorweekten. Het ergste was evenwel dat ook de sleutels van de in Meulabóh achtergelaten geldkist waren verdwenen, en daar het niet onmogelijk was, dat de gedrosten daarvan gebruik zouden kunnen maken, zat er niets anders op dan door het zenden eener brigade naar Meulabóh dit voornemen te verijdelen. De briefschrijver vertelt nu verder hoe men op den 24sten het doel, Pameuë, bereikt, maar hoe een eigenlijke overvalling mislukte. De voornaamste man die men zocht, Habib Ponjang, wist door een sprong in een ravijn te ontkomen. Deze tocht naar Pameuë was slechts eene demonstratie om Tjoet Nja Din in haar schuilplaats in Beutông niet te verontrusten. De commandant achtte nu echter den tijd aangebro- | ||||||||
[pagina 28]
| ||||||||
ken om zijn geluk te beproeven en richtte daartoe den 28sten October zijne schreden naar Beutông, dat een drietal dagen daarna onder dagelijksche stortbuien werd bereikt. Tegen middernacht verscheen de spion met den Panglima La'ôt, ten einde over de overvalling van Tjoet Nja Din's schuilplaats te beraadslagen. Panglima La'ôt, gewezen onderaanvoerder van T. Oemar, scheen in den laatsten tijd niet bijzonder het vertrouwen te genieten van Tjoet Nja Din, zoodat hij niet precies de juiste plaats wist aan te geven van bedoelde schuilplaats. Hij verzocht den commandant ook niet noodeloos de menschen dood te schieten, daar Tjoet Nja Din bewaakt wordt door slechts een zes- of achttal volgelingen, die geen vuurwapens bij zich hebben. De Djambo van de weduwe moet dus nog gezocht worden, wat, volgens Panglima La'ôt, gemakkelijk kan geschieden door voetsporen te volgen. Den 31en October werd al zoekende door zwaar geaccidenteerd terrein gemarcheerd. Een paar verlaten schuilplaatsen van Tjoet Nja Din werden gevonden. Deze schuilplaatsen lagen zoodanig verborgen, dat onze patrouilles haar zonder aanwijzing zeker niet gevonden zouden hebben. Volgens mededeeling van de gidsen zou Tjoet Nja Din eens in de 8 à 10 dagen van schuilplaats verwisselen. Zij lagen ook niet zooals gewoonlijk aan een aloeë, doch hoog in het zwaar begroeide gebergte verscholen, terwijl ze hun water kregen uit een of ander gegraven kuiltje. Op een gegeven moment was men alle mogelijke aanwijzingen kwijt, zoodat besloten werd, na nog overal te vergeefs gezocht te hebben, terug te marcheeren. Hoewel reeds alle levensmiddelen verbruikt waren - er was geen zout enz. in de colonne - (alleen rijst is in voldoende hoeveelheid in de gampongs te verkrijgen) werd besloten, niet eerder van Beutông te vertrekken, alvorens Tjoet Nja Din te hebben gevonden. Panglima La'ôt gaf ook de verzekering, dat ze onmogelijk ver af kon wezen, terwijl dagelijks volgelingen van haar te vergeefs in de gampong kwamen om rijst te fourageeren. Daarom werd één brigade aangewezen om 's anderen daags naar Babah Kroëng Manggi te marcheeren en met het benoodigde aan levensmiddelen zoo spoedig mogelijk terug te keeren. Zoo goedmogelijkwerd door het schieten van varkens in den leeftocht voorzien tot aan de terugkomst van de uitgezonden brigade. Doch hierin alleen bestonden de werkzaamheden van de achterblijvenden geenszins. Onophoudelijk doorkruisten patrouilles het terrein, maar niettemin was 't Panglima La'ôt, die, niet uit verraad, maar gedreven door de zorg voor zijn voormalige meesteres, die thans in kommer en ellende van den eenen schuilhoek naar den anderen voortstrompelde, ons de noodige aanwijzingen verschafte. Op een goeden nacht kwam hij met een jeugdigen volgeling van de vrouw in 't bivak. Van 't kereltje werd vernomen dat Tjoet Nja Din sedert 8 dagen geen rijst meer had genuttigd. Verder dat de ontmoeting van Habib Panjang, die zich zonder aarzeling in een diep ravijn liet vallen, het gevolg was van eene oproeping zijner meesteres om haar naar Geumpang te begeleiden, iets wat door de demonstratie naar Pameuë verijdeld werd. Veltman beloofde het ventje dat Tjoet Nja Din geen leed zou worden aangedaan, op welke belofte hij op zich nam hare schuilplaats aan te wijzen. Eenige uren later was Veltman met | ||||||||
[pagina 29]
| ||||||||
zijne luitenants en drie brigadiers op pad naar het verblijf van de oude vrouw. Na een zeer moeielijken marsch, waarbij een paar hooge bergbruggen werden overgetrokken en de beddingen van bruisende bergstroomen waren gevolgd, stond men voor de hutten die T. Oemar's weduwe zouden herbergen. Het bevel luidde geen schot te lossen, doch door snel voorwaarts te rukken, het wegloopen van de vrouw te voorkomen. Dersjant zou met één brigade den rechtervleugel omtrekken, van Vuuren's opdracht luidde in front op de nederzetting aan te marcheeren.
Postzegel uit 1979 met beeltenis van Tjoet Nja Din.
Hoewel getracht werd dit ongezien te doen, mislukte die poging, waarom van Vuuren zonder zich te bedenken met z'n brigade vooruit rende en al spoedig zijn roep weerklonk: ‘we hebben haar’. Wel had de oude vrouw getracht te ontkomen, maar blind als ze was, struikelde ze weldra en viel zoo in onze handen. Toen daarna een donderend hoera van de zijde der manschappen opging, kende de woede van Tjoet Nja Din geen grenzen. Ze trok de renttjong van Panglima La'ot en deed een steek naar diens onderlijf. Spoedig ontwapend, werd zij, ondersteund door dien Panglima, medegevoerd. Deze, begaan met haar lot, kon z'n tranen niet langer bedwingen en zeide tot haar: ‘Waarom wilde u mij zoo juist doodsteken? Ik deed het toch voor uw bestwil, ik kon het niet langer aanzien dat u in het bosch gebrek lijdt, terwijl ik overtuigd ben, dat u bij de Keumpeni geen leed zal overkomen.’ Tjoet Nja begon toen ook te huilen en antwoordde: ‘Ik dacht, dat je me voor geld aan de Keumpenie had overgeleverd.’ Veltman wenschte zij niet te woord te staan. Haar gezicht hield ze krampachtig met een sarong bedekt. Eindelijk zeide ze: ‘Waarom schiet u me niet dood? Waarvoor is 't noodig, dat u me naar Meulabóh brengt om me daar dood te slaan en mijn lijk in zee te werpen?’ Hoe rampzalig de arme haar bestaan voortsleepte, blijkt wel daaruit dat in de djambo, waarin hoogstens 8 man plaats konden vinden, niets anders werd gevonden dan een pannetje sajoer van pisangstam, een paar geroosterde wilde pisangs en drie vischjes, elk ter grootte van een lucifer. Men had in 8 dagen geen rijst geproefd. In een tandoe werd zij naar het bivak gevoerd, om eenige dagen later over Babah Kroeëng Manggi naar Meulaboh te worden overgebracht.
Uit: Het nieuws van den dag: Kleine Courant 21-12-1905. Nummer 11036. KB C 226. |