Indische Letteren. Jaargang 28
(2013)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||
Gevangen schrijvers
| |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
nalist die daar het slachtoffer van werd was H.J. Lion. Hij werd beschouwd als de ‘schepper’ van de Indische journalistiek. In 1858 werd hij redacteur van het Bataviaasch Handelsblad, waarin hij op een in de kolonie ongekend felle en persoonlijke manier kritiek leverde op de Nederlandse koloniale politiek en het Indische gouvernement. Zo stond hij aan de wieg van de voor de Indische journalistiek zo kenmerkende ‘tropenstijl’. Bij zijn lezers werd hij daardoor heel populair; de overheid daarentegen had hem het liefst met onmiddellijke ingang uit de kolonie verbannen. Maar juist zijn grote populariteit was er de oorzaak van dat het gouvernement aarzelde om hem aan te pakken. Daardoor hield hij het nog ruim een jaar vol, totdat hij in 1859 twee artikelen publiceerde die duidelijk te ver gingen. Wegens ‘laster, hoon en smaad’ werd hij voor het gerecht gedaagd en veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf.
Gouverneur-generaal James Loudon.
Van zijn straf heeft Lion niet meer dan twee maanden uitgezeten. In de gevangenis werd hij zo ziek, dat men hem toestond om voor herstel van zijn gezondheid naar Nederland te gaan. Later keerde hij wel weer als journalist in Indië terug, maar hij was voorzichtiger geworden, en paste er wel voor op om niet opnieuw veroordeeld te worden.Ga naar eind1 Na Lion zijn verschillende andere journalisten op min of meer dezelfde gronden veroordeeld. Vooral in de tijd dat James Loudon gouverneur-generaal was, hadden Indische journalisten het zwaar. Loudon was een eigengereide en autoritaire bestuurder die niet gewend was aan tegenspraak, en allergisch voor kritiek op zijn beleid. Tegelijkertijd was dat beleid zeer omstreden. Hij had nog geen jaar nadat hij was aangetreden de oorlog verklaard aan Atjeh, in april 1873. Die oorlog bracht alleen maar ellende, en zou eigenlijk nooit meer ophouden. Dat konden ze in 1873 nog niet weten, maar dat Loudon aan een krankzinnig avontuur begonnen was, daarvan waren nagenoeg alle journalisten overtuigd. Deze oppositie was voor Loudon de be- | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
vestiging dat de pers in Indië een kwaad was dat niet genoeg bestreden kon worden. Het liefst had hij het bestaande drukpersreglement terzijde geschoven en alle kranten onder nog strengere censuur gebracht, maar toen dat niet haalbaar bleek, richtte hij zijn energie op het benutten van de mogelijkheden die het drukpersreglement hem bood. Hij joeg de hem vijandig gezinde journalisten schrik aan door te dreigen met gevangenisstraf - en die in een enkel geval ook op te leggen - en door de redacteur van de Samarangsche Courant, C.P.K. Winckel, op 2 mei 1873 uit de kolonie te verbannen. Maar ondanks deze drastische maatregelen wist Loudon de pers niet de mond te snoeren. Zijn felste tegenstander vond hij in de redacteur van de Java-Bode, H.B. van Daalen, die niet ophield om het Atjehse avontuur op alle mogelijke manieren te veroordelen. Voor Loudon was dat aanleiding om de uitgever van de Java-Bode te waarschuwen: als de krant op die manier voortging oppositie te voeren, zou de regering zich verplicht voelen de drukkerij te sluiten. Zo werd Van Daalen gedwongen om zijn toon te matigen, maar hij gaf zijn verzet niet op, en in 1874 kon hij zijn woede over het bestuur van Loudon niet langer onderdrukken. In de Java-Bode noemde hij de door Loudon ontketende Atjeh-oorlog ‘de onrech[t]vaardigste, afschuwlijkste, en met de meeste dolzinnigheid ondernomen veroveringstocht, waartoe ooit een Landvoogd van N.I. heeft last gegeven’. Hierop werd Van Daalen voor het gerecht gedaagd wegens hoon en smaad jegens de gouverneur-generaal en veroordeeld tot een jaar gevangenis. Hoewel Loudon op die manier de kritiek op hem wist te beteugelen, zou hij het niet lang volhouden: in 1875 - drie jaar na zijn komst - vroeg hij zijn ontslag, dat hem vanuit Nederland graag werd verleend.Ga naar eind2 | |||||||||||||
L'Ange HuetNa Loudon kwamen er andere gouverneur-generaals, en al maakten zij het niet zo bont als hij, als journalist moest je blijven opletten. Niet alleen met wat je zelf schreef, maar ook als je een stuk van iemand anders plaatste. De redactie - in de negentiende eeuw was dat in de regel één persoon - was verantwoordelijk voor alles wat er in de krant stond. Iemand die dat tot zijn schade zou ondervinden, was Joost l'Ange Huet. Hij was een neef van de veel bekendere Nederlandse schrijver Conrad Busken Huet. Zelf was Busken Huet van 1868 tot 1876 journalist in Indië geweest; eerst als redacteur van de Java-Bode, en daarna als redacteur van zijn eigen krant: het Algemeen Dagblad van Nederlands Indie. Als journalist is Busken Huet, evenals Lion, een mooi voorbeeld van de hiervoor genoemde ‘tropenstijl’. Hij wist dat zijn lezers een | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
krant wilden lezen met felle polemieken, en amusement.
Zoals Gerard Termorshuizen in zijn studie over de Indische pers vaststelt, was het leven in Indië vaak saai en een krant met gepeperde artikelen, met roddels en gewaagde toespelingen vormde daarin een welkome afleiding. Een Indische krant kon slechts succes hebben als hij voldeed aan een ‘dubbele roeping’: behalve nieuws en een geëngageerde opinie diende zij de lezer ook amusement te verschaffen.Ga naar eind3 Busken Huet deed dat: hij vulde zijn kolommen met feuilletons en schreef korte stukken - tegenwoordig zouden wij ze columns noemen - over actuele zaken. Daar bleef hij ook na zijn vertrek uit Indië mee doorgaan. In 1885 werd één van die columns, geschreven onder | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
het pseudoniem Fantasio, l'Ange Huet fataal. Hierin liet Busken Huet zich in zulke denigrerende woorden over het koningshuis uit - hij noemde koning Willem III ‘eene in de pijp gebrande nachtkaars’ en koningin Emma ‘eene keulsche pottemeid, [die] hare jeugd uit eerzucht heeft weggeworpen aan een afgeleefd man’ - dat l'Ange Huet voor de rechter moest verschijnen.Ga naar eind4 En hoewel tijdens de rechtszitting overtuigend werd aangetoond, dat niet de Bataviase redacteur, maar zijn Parijse neef de schrijver was van de brief, werd de eerste niettemin als verantwoordelijk redacteur tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld; een straf die in hoger beroep werd teruggebracht tot één maand. Van 19 augustus tot 19 september 1886 heeft l'Ange Huet die straf uitgezeten in 's Lands gevangenis te Weltevreden. De strafwas zwaar. Het was hem uitdrukkelijk verboden om gedurende deze maand ook maar iets voor de krant te schrijven. Hij mocht geen enkel bericht versturen, dat voor een dagblad bestemd kon zijn. Bovendien was hij verplicht om acht uur per dag met de andere gevangenen gedwongen arbeid te verrichten. Onmiddellijk na zijn vrijlating publiceert l'Ange Huet een verslag over het leven in de gevangenis, dat opvalt door de milde en laconieke toon. De enige echte klacht die hij heeft, is dat de acht uur gedwongen arbeid vaak zo nutteloos was. 's Morgens van zeven tot twaalfen 's middags van twee tot vijf uur zaten de gevangenen in een werkplaats boeken in te naaien. Maar bij gebrek aan voldoende nieuw drukwerk liet men ze ook oude regeringsreglementen innaaien, die eigenlijk bestemd waren voor het oud papier.Ga naar eind5
Josst l'Ange Huet.
Voor zover bekend is l'Ange Huet de eerste journalist die verslag doet van zijn ervaringen in de cel. En hoewel hij de indruk wekt dat het meeviel, heeft het hem zwaarder aangegrepen dan hij hier wil toegeven. Kort voor zijn veroordeling was Busken Huet in Parijs overleden, en dat betekende het einde van de krant en zijn leven als journalist. In het laatste nummer neemt hij niet zonder opluchting afscheid van zijn lezers. Hij had schoon genoeg van het beroep van journalist, een werkkring die hem meer ellende dan voorspoed had gebracht.Ga naar eind6 Ruim tien jaar geleden was hij in Nederlands-Indië aangekomen, en nu, schreef hij mistroostig | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
aan een kennis, was hij ‘wie so weit wie zuvor; maar helaas elf jaar ouder; naar ik hoop, nog niet te oud, om ergens 't zij bij koffie, of bij tabak, op Java of op Deli, dat zal de tijd nog leeren, een opzienersbaantje te krijgen’.Ga naar eind7 Hier spreekt een gedesillusioneerd man die niets meer van het leven verwacht. Het door hem gezochte baantje heeft hij gevonden en in alle eenzaamheid, afgesneden van de Europese samenleving, heeft hij op een kleine koffieplantage in Bantam een vegeterend bestaan geleid, totdat de dood hem op hoge leeftijd, in 1925, uit zijn aardse lijden heeft verlost.Ga naar eind8 | |||||||||||||
DaumVier maanden na de vrijlating van l'Ange Huet ontving dezelfde gevangenis een nieuwe redacteur, de bekende ‘journalist en romancier van tempo doeloe’ P.A. Daum. Begonnen als redacteur bij het in Semarang verschijnende dagblad De Locomotief was hij in 1883 voor zichzelf begonnen als eigenaar van de plaatselijke concurrent Het Indisch Vaderland. Om lezers te trekken publiceerde hij hierin als feuilleton onder het pseudoniem Maurits zijn eerste romans Uit de suiker in de tabak, Hoe hij raad van Indië werd en het eerste deel van de tetralogie ‘In en uit 's lands dienst’: De Van der Lindens c.s.Ga naar eind9 Die romans zouden later ook in boekvorm verschijnen en zijn naam als schrijver vestigen. Behalve door deze feuilletons wist hij zijn lezers ook aan zich te binden door met overtuiging mee te doen aan het bekende Indische spel van felle kritiek op het gouvernement. Dat laatste zou hem opbreken. ‘Om te “besturen” in Indie gelijk thans geschiedt’, schreef hij op 23 september 1885, ‘kunnen wij Z.E. den Gouverneur Generaal O. Van Rees zeer goed missen.’ Dat liet Van Rees niet over zijn kant gaan. Op 9 oktober ontving Daum een telegram met daarin het besluit dat de drukkerij van Het Indisch Vaderland voor onbepaalde tijd gesloten werd en dat er een gerechtelijke vervolging tegen hem werd ingesteld. Het betekende het einde van de krant. De rechtszaak liet nog even op zich wachten, maar van de ene op de andere dag was Daum verstoken van alle inkomen en moest hij op zoek naar nieuw werk.Ga naar eind10 Begin november reisde hij naar Batavia, waar hij zijn diensten aanbood aan D.A. Hooijer, directeur van de bekende Bataviase uitgeverij G. Kolff & Co., die al langer rondliep met het plan om een nieuw dagblad in het leven te roepen.Ga naar eind11 Hooijer ging op het aanbod in en op 1 december 1885 - dus nog geen twee maanden nadat Van Rees hem definitief leek te hebben uitgeschakeld - trad hij aan als redacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad.Ga naar eind12 Hooijer moet vooral gecharmeerd geweest zijn van de romancier Daum, want in de maand voorafgaand aan de verschijning van het nieuwe | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
dagblad plaatste Hooijer in de drie andere Bataviase kranten een raadselachtige advertentie, waarin de naam van een vrouw - ‘Mevr. L. van Velton-van der Linden’ - werd gevolgd door de mededeling: ‘Zie: Bataviaasch Nieuwsblad’.Ga naar eind13 Het prikkelde de nieuwsgierigheid, al had een oplettende lezer kunnen weten dat het hier om het vervolg van de in Het Indisch Vaderland begonnen tetralogie ging. Zo werd Daum door Hooijer nadrukkelijk als romancier ingezet om lezers te trekken, en de eerste aflevering van het nieuwe feuilleton verscheen in het eerste nummer van de nieuwe krant.Ga naar eind14
De gevangenis in weltevreden.
Minder gelukkig zal Hooijer geweest zijn met de rechtszaak waarin Daum verwikkeld was. Hierdoor liep hij het risico dat hij zijn nieuwe redacteur gedurende een aantal maanden zou moeten missen. Het proces vond plaats in Semarang, waar Daum diep door het stof ging. Tijdens de zitting gaf hij toe dat hij de grenzen van het toelaatbare had overschreden. Hij verontschuldigde zich daarvoor en verklaarde zijn gedrag uit een toestand van ‘overprikkeling en zenuwachtige opgewondenheid’ die hem ‘minder doordachte bewoordingen’ had doen kiezen dan onder ‘normale psychische omstandigheden het geval zou zijn geweest’.Ga naar eind15 Op de officier van justitie maakte deze verklaring geen enkele indruk: hij eiste achttien maanden opsluiting. De rechtbank nam de eis gedeeltelijk over en maakte er een jaar van. Maar een jaar was natuurlijk nog een buitensporige straf. Daum ging in hoger beroep, en met succes, want het Hooggerechtshof veroordeelde hem tot een maand. Die straf mocht hij in Batavia uitzitten. Bovendien hadden hij en de uitgever het geluk dat hij zijn werk als redacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad in de gevangenis vrijwel ongestoord kon voortzetten. Ook hoefde hij niet samen met de andere misdadigers gedwongen arbeid te verrichten.Ga naar eind16 Hij dankte die voorrechten aan de eerdere opsluiting | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
van l'Ange. Achteraf vonden de autoriteiten dat de straf voor l'Ange Huet wel wat te zwaar was geweest.Ga naar eind17 Op 10 januari 1886 meldde Daum zich bij de gevangenis in Weltevreden, die hij op 10 februari weer mocht verlaten. Tot nu toe is altijd aangenomen dat Daum over zijn verblijfin de gevangenis gezwegen heeft, maar bij toeval stuitte ik op een verslag dat hij onder de titel ‘Gevangenis-indrukken van een redacteur’ in het Bataviaasch Nieuwsblad heeft gepubliceerd. Hij schreef het met tegenzin, dat wel. Omdat l'Ange Huet zijn ervaringen in de krant had gepubliceerd, verwachtte het publiek van hem hetzelfde: ‘nog geen tweemaal vier en twintig uren sta ik op [vrije] [...] voeten, en reeds verneem ik van verschillende zijden de vraag: komt er niet “iets” in de courant over de gevangenis?’ Daum beschouwde het als een verzwaring van zijn straf dat hij er ook nog een stukje over moest schrijven. Ook al was zijn straf lichter dan die van l'Ange Huet, hij heeft het er veel moeilijker mee gehad. Hij werd opgesloten in dezelfde cel als zijn voorganger - ‘blok één, kamer no. 3’ -, een klein vierkant vertrek met witte muren, een stenen vloer en ijzeren tralies. Daar moest hij zijn tijd doorbrengen. Om 5 uur 's morgens werd hij een uurtje gelucht en mocht hij heen en weer lopen door een galerij langs een grintpleintje. Vanaf hier kon hij de muren van de gevangenis zien - ‘van boven bekroond met een eindeloozen hanenkam van ingemetselde glasscherven’ - waar een hoge boom van buiten nog net boven uitstak en de toppen van een dozijn ‘djoars’. Op het grintplein zelf groeiden een paar haveloze pisangbomen. Meer natuur zou hij niet zien, en dan alleen nog als hij gelucht werd. Daum moet toegeven dat de bewakers vriendelijk zijn en het eten niet slecht, maar de eenzame opsluiting en de omstandigheden in zijn cel vallen hem zwaar. Hij heeft last van vleermuizen en wordt belaagd door muskieten en wandluizen. Eigenlijk, vindt hij, is een gevangenisstraf onmenselijk. Een korte straf van een maand is nog wel vol te houden, maar er is iets mis met ‘onze humaniteit’ als wij mensen voor jaren veroordelen. Daum heeft vanwege zijn bevoorrechte positie weinig aanraking met andere gevangenen, maar genoeg om op te merken dat langgestraften zich ‘totaal verloren’ voelen, dat sommigen liever de kogel hadden gehad. Hij heeft daar alle begrip voor: ‘Ik zou er niet tegen opzien een man te veroordelen tot rottingstraf; ik zou mijn geweten niet bezwaard vinden door het slaan desnoods van een doodvonnis. Maar voor geen geld veroordeelde ik iemand tot tien of vijftien jaren tuchthuisstraf.’ Hij wenst zijn lezers dan ook toe dat zij voor altijd van zo'n ervaring ‘verschoond’ mogen blijven.Ga naar eind18 Daum, zo blijkt ook uit het begin van zijn verslag, wil deze ellende het liefst zo snel mogelijk vergeten. Dat verklaart waarom hij in zijn romans nooit van deze er- | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
varing gebruikt gemaakt heeft, terwijl hij anders voor zijn verhalen en personages altijd naar hartenlust uit het werkelijke leven putte.Ga naar eind19 | |||||||||||||
Nieuwe wetgevingEen van de laatste slachtoffers van het Drukpersreglement was Matthijs Vierhout, en de rechtszaak tegen hem was mede aanleiding om dit verfoeide reglement eindelijk eens te herzien. In 1904 was Vierhout aangetreden als redacteur van De Locomotief. Hij was een vrijzinnig democraat, een intelligente en goed schrijvende journalist, maar vooral een bijzonder innemende man. Hij was hartelijk, behulpzaam en volstrekt integer: iemand van wie men nooit gedacht had dat hij in de gevangenis terecht zou komen. Maar het gebeurde wel. In juni 1905 werd hij gegijzeld vanwege een persdelict. Hij had twee ingezonden stukken in de krant geplaatst over geruchten dat de Russische marine richting Indië zou varen en daarmee samenhangende troepenbewegingen van het Indische leger. Het waren geen wereldschokkende onthullingen, maar het was verboden om over dit onderwerp te schrijven. De overheid gebood hem de namen van de auteurs te noemen en toen Vierhout dat weigerde, werd hij gegijzeld in de centrale gevangenis voor Europeanen te Semarang. Zijn collega-journalisten waren geschokt: ‘Thijs Vierhout achter de tralies - dat was eigenlijk te erg om zich voor te stellen’, schreef een van hen. Een andere collega zocht hem op in zijn cel. De ruimte waarin Vierhout was opgesloten, viel nog wel mee, en ook op de behandeling door het gevangenispersoneel was weinig aan te merken, maar de rioollucht die er hing was onverdraaglijk. Vierhout bleef er stoïcijns onder: ‘Van den heer Vierhout hoorde ik geen schaduw van klacht. Opgeruimd als altijd neemt hij de zaken, zooals ze zijn, gesterkt door de sympathie van ons allen.’ Maar lang moest deze gevangenisstraf niet duren, want de onhygiënische toestand in de gevangenis vormde een bedreiging voor zijn gezondheid. Om zes uur nam het bezoek met een bezwaard hart afscheid: ‘Van zes uur worden geen bezoekers toegelaten en is de heer Vierhout aan zich zelfovergelaten, alleen met zijn gedachten, met muskieten, met ratten en muizen en met de intense rioollucht.’ Na drie weken werd Vierhout vrijgelaten. Nadat de inzenders van de gewraakte berichten hem toestemming hadden gegeven om hun namen aan justitie te noemen kwam er een einde aan de rechtszaak tegen hem.Ga naar eind20 Het proces tegen Vierhout was een van de tekenen dat het Drukpersreglement uit 1856 zijn tijd had overleefd. Omdat die mening door de overheid gedeeld werd, | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
kwam er in 1906 een herziening van het reglement, waarin met name de artikelen die betrekking hadden op censuur vooraf geschrapt werden. Maar achteraf een journalist voor de rechter dagen, kon nog altijd. Daardoor was de herziening meer een symbolische daad dan een werkelijke verandering. Het toonde aan dat de pers volwassen was geworden, een machtsfactor waar ook het gouvernement rekening mee te houden had, maar in de praktijk veranderde er weinig.Ga naar eind21 Bovendien leidde het opkomende Indonesische nationalisme tot nieuwe maatregelen. Dat nationalisme uitte zich onder andere in de eigen Maleise pers, wat leidde tot botsingen met reactionaire Indische journalisten. Over en weer werd er met minachting over elkaar geschreven, waardoor de hele koloniale samenleving onder spanning kwam te staan. De overheid was gedwongen hier iets aan te doen, en in 1914 werden de zogenaamde ‘haatzaai-artikelen’ in het Indisch Wetboek voor Strafrecht opgenomen. Van nu af aan was het opwekken van gevoelens van vijandschap tussen de verschillende bevolkingsgroepen in de archipel verboden. In 1918 werd het in een herziene versie van het artikel als volgt geformuleerd: ‘Hij die in het openbaar uitdrukking geeft aan gevoelens van vijandschap, haat en minachting tegen bepaalde groepen van inwoners van Nederlandsch-Indië is strafbaar.’Ga naar eind22 De bedoeling was misschien wel goed, maar de willekeur waarmee de ‘haatzaai-artikelen’ werden gehanteerd, zorgde alleen maar voor meer spanningen. Vooral Indonesiërs waren er het slachtoffer van, terwijl ze in de regel ook veel zwaarder werden gestraft dan Europeanen.Ga naar eind23 In een nieuwe poging om de pers in het gareel te krijgen, volgde nog een aanscherping van het repressieve beleid door de invoering van de Persbreidelordonnantie die de overheid de bevoegdheid gaf om kranten een verschijningsverbod op te leggen.Ga naar eind24 Kortom, al was het negentiende-eeuwse Drukpersreglement in de twintigste eeuw afgeschaft, persvrijheid is er in Indië nooit geweest, en schrijvers en journalisten raakten geregeld verstrikt in processen, waarbij gevangenisstraf altijd dreigend boven hun hoofd hing. Je kon niet alles schrijven, je kon zelfs niet alles zeggen, zoals Willem Walraven zou ondervinden. | |||||||||||||
WalravenGa naar eind25Walraven is de laatste Indische schrijver geweest die achter de tralies is gezet. Hij heeft het in zekere zin ook opgezocht. Het wilde zoiets weleens meemaken om over het leven in de gevangenis van binnenuit te kunnen schrijven. Dat heeft hij ook ge- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
daan, maar als hij van tevoren geweten had wat zo'n straf inhield, had hij zich wel twee maal bedacht. De aanleiding voor zijn rechtszaak was ridicuul. Op 20 december 1940 had hij in Soerabaja een paar flessen bier gedronken en vervolgens in een vrolijke stemming de trein naar Malang genomen. In de trein maakte hij een paar spottende opmerkingen over de verdediging van Nederlands-Indië. Er gingen geruchten over een Duitse of Japanse inval. Een Indo-Europeaan bij hem in de coupé, zei dapper dat zij dan zouden vechten, waarop Walraven spottend antwoordde: ‘Ja, jullie zullen “ajo” roepen’. Hij voegde er nog aan toe dat hij Indië graag zou willen verlaten. Drie andere passagiers gingen zich ermee bemoeien. Een van hen, een Indo-Europese matroos, vroeg Walraven of hij soms een NSB'er was. Walraven antwoordde dat hij in Duitsland onmiddellijk in een concentratiekamp zou worden opgesloten. Hij had in de krant immers herhaaldelijk tegen fascistische bewegingen en het nationaal-socialisme geschreven. Maar dat wisten zijn reisgenoten niet; zij begrepen hem verkeerd en dachten een NSB'er te pakken te hebben. In Malang droegen ze hem over aan de commissaris van politie, die proces-verbaal opmaakte. Tot zijn grote verbazing werd er een rechtszaak tegen hem aangespannen waarin Walraven zichzelf verdedigde. Hij leverde een verzameling krantenknipsels in die duidelijk maakten dat hij het tegendeel van een NSB'er was. Waarschijnlijk was alles met een sisser afgelopen, als Walraven tijdens de zitting niet een paar buitengewone domme opmerkingen had gemaakt. Hij wist het niet zeker, zei hij, maar hij sloot niet uit dat hij iets over het ‘ajo, ajo’ roepen door Indo-Europeanen had gezegd. Hij had, legde hij uit, grote bezwaren tegen Indo's die voortvloeiden uit zijn ervaringen met zijn eigen Indo-Europese kinderen. Hij hekelde hun sloomheid en hun minachting voor de ‘blanda’. En ja, gaf hij toe, hij had nu 26 jaar in Indië gewoond en vond dat ‘26 jaar te lang’. Hij ging het liefst vandaag nog naar Nederland. De officier van justitie nam hem zijn minachtende uitspraken over de Indo-Europeanen zeer kwalijk en ook zijn verlangen om Indië te verlaten op een moment dat Nederland in oorlog was. Op 26 mei 1941 werd hij door de rechtbank veroordeeld tot een maand gevangenisstraf wegens minachting van een bevolkingsgroep en sympathie voor de vijand. In eerste instantie ging Walraven tegen het vonnis in hoger beroep, maar twee maanden later trok hij het weer in. De straf, vond hij, viel eigenlijk wel mee. In het vonnis was bepaald dat hij alleen op werkuren in de gevangenis hoefde te blijven; daarna mocht hij naar buiten om zijn journalistieke werk voort te zetten. Naar huis kon hij niet - hij woonde in Blimbing - en moest zijn straf uitzitten in de gevangenis | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
Soekamiskin in Bandoeng. Maar kon hij in Bandoeng een logeeradres vinden, dan mocht hij zijn ‘vrije uren’ daar doorbrengen. Dat was voor Walraven geen probleem. D.M.G. Koch, de redacteur van Kritiek en Opbouw, een tijdschrift waaraan Walraven af en toe meewerkte, was bereid om hem onderdak te verschaffen. Toen dat geregeld was, vroeg Walraven het vonnis uit te voeren. Hij zag een verblijf in de gevangenis als een unieke kans om een grote hoeveelheid kopij te verzamelen over een onderwerp waar de lezers van de krant in geïnteresseerd zouden zijn. Walraven zag de situatie veel te zonnig in, want wat hij zich niet gerealiseerd had, was dat de bepaling in het vonnis dat hij alleen de werkuren in de gevangenis hoefde door te brengen, afhankelijk was van de goedkeuring van de assistent-resident van Malang. En die gaf die toestemming niet. De assistent-resident was een Indo-Europeaan die geen enkele reden had om Walraven ter wille te zijn. In plaats van zich min of meer vrij door de gevangenis te kunnen bewegen en 's avonds in alle rust zijn indrukken in het huis van Koch aan het papier toe te vertrouwen, werd hij behandeld als een gevaarlijke politieke delinquent die het niet was toegestaan om met medegevangenen te praten. Op 8 oktober 1941 werd hij overgebracht naar de gevangenis in Soerabaja, en onmiddellijk besefte Walraven dat dit niet was wat hij zich had voorgesteld, toen hij om de uitvoering van zijn straf had gevraagd. Er werd geen rekening meer gehouden met wat hij te zeggen had: ‘Toen het eenmaal kwam tot executie van het vonnis, scheen ik plotseling niet meer te zijn wat ik tot dan toe was geweest, nl. een mens, waarmee men afspraken kon maken, die dan ook werden nagekomen.’Ga naar eind26 Op een vernederende manier werd hij gevisiteerd: hij moest al zijn kleren uitdoen, die grondig werden geïnspecteerd, en toen hij naakt voor de onderadministrateur stond, kreeg hij het bevel te bukken, zodat een hulpje in zijn ‘fundament’ kon ‘loeren’, om te zien of hij daar geen ‘contrabande’ verstopt had. Een paar dagen later werd hij overgebracht naar Bandoeng, waar hij als politieke gevangene eveneens zoveel mogelijk van de anderen werd weggehouden. Dat ‘verzwaarde de straf aanzienlijk. Het maakte de aanvankelijk zachtzinnig bedoelde straf tot een echte celstraf.’Ga naar eind27 Afgezien van de twee keer per dag dat hij een half uur gelucht werd, zat hij de hele dag in zijn cel, waar dag en nacht een lamp brandde.Ga naar eind28 Hij voelde dat onder deze omstandigheden zijn persoonlijkheid veranderde: Mijn humor vloeide traag; ik was veel minder dan gewoonlijk in staat mij te troosten met het opzeggen van gedichten en proza, hetgeen mij gedurende mijn gehele leven steeds een bron van genot en vermaak is geweest. Trachtte ik te | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
zingen, dan kwam ik op onverklaarbare wijze steeds terecht in het melancholieke genre, terwijl ik toch, wat mijn oude repertoire betreft, wel kans zie geheel alleen een avond te vullen met internationale cabaretliedjes.Ga naar eind29 Terwijl hij zijn tijd zoveel mogelijk liggend op bed doorbracht, wist hij zich omringd door ‘oude en nieuwe vijanden’ die hij niet kon verdrijven.Ga naar eind30 Naast het lezen van boeken vond hij alleen afleiding in het verplichte werk; het was geestdodend werk - hij moest papiersnippers op kleur sorteren - maar het hielp om de tijd te doden. Zo zwaar viel hem zijn eenzame opsluiting dat hij vroeg om dit werk ook op zon- en feestdagen - dagen waarop niet gewerkt werd - te mogen doen. Walraven: ‘het verkortte de dag en was dus een zegen.’Ga naar eind31 Het eten in de gevangenis was op zich niet slecht, maar Walraven hield niet van rijst en had weinig eetlust. Hij viel dan ook sterk af, wat volgens de directeur van de gevangenis geen probleem was, omdat hij met zijn 95 kg bij een lengte van 1 meter 73 veel te zwaar was.Ga naar eind32 Walraven kon daar de humor nog wel van inzien, maar hij voelde zich vernederd toen hij tijdens het luchten werd weggesnauwd, omdat hij een bord bekeek, waarop een paar krantenknipsels waren geplakt. Als politiek gevangene mocht hij geen kranten lezen.Ga naar eind33 Sterk vermagerd verliet Walraven op 7 november 1941 de gevangenis, waar hij buiten werd opgewacht door zijn vrouw Itih. Zijn blijdschap was ongekend: Sedert wel meer dan dertig jaar beleefde ik geen gelukkiger ogenblik, dan 's morgens om 6 uur van de 7de november 1941, toen ik de grote poort van de strafgevangenis Soekamiskin uitstapte en daar als eerste om mij te begroeten mijn vrouw vond. Zulk een overweldigende vreugde had ik niet meer mogelijk geacht.Ga naar eind34 Thuis schreef hij zijn ervaringen op, maar de krant waarvoor hij normaal schreef durfde het niet te plaatsen. Hij stuurde het naar Kritiek en Opbouw dat het in vier delen publiceerde, het laatste deel in het nummer van 5 februari 1942. Dat was ook het laatste nummer van dit tweewekelijkse tijdschrift, want in maart 1942 werd Indië door Japan bezet. In 1978 verzorgde zijn neef Frans Schamhardt er een boekuitgave van onder de titel: Een maand in het boevenpak, een novelle. | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
SlotVoor alle genoemde schrijvers is de gevangenisstraf een traumatische ervaring geweest, waar ze liever niet meer aan terug dachten, en iets wat ze zeker niet wilden herhalen. Walraven trof het ongeluk dat hij een half jaar na zijn vrijlating opnieuw werd geïnterneerd. Dit keer door de Japanners, en nu voor onbepaalde tijd. In juli 1942 werd hij naar het kamp Kesilir vervoerd, waar hij werd ondergebracht in een zwaar vervuilde woning. Het eten was er slecht, de hygiëne liet veel te wensen over en de plaats was vergeven van de muggen. Walraven kreeg last van malaria en dysenterie en vermagerde snel. Toen Itih hem opzocht, herkende ze hem bijna niet: ze zag een uitgemergelde man met een grijze baard. Op 13 februari, zeven maanden nadat hij in Kesilir was aangekomen, overleed hij.Ga naar eind35 | |||||||||||||
Bibliografie
|
|