Ik ben ook nagegaan wat er met de betrokkenen na de Indonesische revolutie en de souvereiniteitsoverdracht in 1949 is gebeurd. Zesmaal wordt vermeld dat de vrouw met de man (en kinderen) mee gaat naar Nederland. Twee vrouwen wensen zelf om in Indonesië te blijven, wat mij een verstandige keuze lijkt, ook al was de prijs hoog. In 1950 ging één van hen overigens toch nog naar Holland. Twee vrouwen blijven met de man in Indonesië wonen.
Zevenmaal wordt vermeld dat na de souvereiniteitsoverdracht (of ca. 1949) de kinderen zonder de moeder naar Nederland zijn vertrokken. Er staat uitdrukkelijk ‘vertrokken’ en niet ‘gestuurd’.
Dat levert in de biografietjes schijnbaar laconieke zinnen op:
zij zou geen van haar kinderen ooit weer zien;
de kinderen heeft ze nooit meer gezien;
zij overlijdt in 1953 in Jakarta, ver van haar kinderen en kleinkinderen. Die waren toen allen al in Nederland;
hoe het haar daarna is vergaan en hoe ze tenslotte is geëindigd, dat weet niemand. Ook haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen niet;
in de jaren na de Japanse capitulatie vertrokken de kinderen één voor één naar Holland;
na de bevrijding ziet zij de kinderen nog eenmaal. Eén voor één vertrokken haar nakomelingen naar Nieuw-Guinea of Nederland. [Zij] zou geen van hen meer zien. In 1953 is zij in alle eenzaamheid gestorven.
In de biografietjes staat helaas niets vermeld over hoe het vertrek van de kinderen ging. Gingen ze vrijwillig of werden ze gestuurd? Hoe oud waren ze bij het vertrek? Gingen ze alleen? Maar niet zozeer het feit dat de kinderen vertrokken, maar dat de moeders achterbleven en dat het contact met hen verloren ging, vind ik schokkend om te lezen.
Deze trieste kant van de Indo-diaspora vind ik aangrijpend. Daarover zou iemand eens een mooi boek of artikel moeten schrijven. Heel navrant vind ik dat hier, in een ingewikkeld complex van factoren en met alle respect voor ieders overwegingen en motieven, door de kinderen het gedrag van de (voor)vader herhaald werd.