Indische Letteren. Jaargang 27
(2012)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| ||||||||||
Springer en de anderen
| ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
Harry Bekkering. Achter de tafel: Peter van Zonneveld (foto: Alte de Boer).
Zoals gezegd, ik las Bougainville. Wat een ongelooflijk rijk boek! Ik was verkocht. Met deze roman steeg Springer wat mij betreft ver uit boven pure anekdotiek, Bougainville is immers veel meer dan een stilistisch fraai geschreven verhaal. Bougainville werd dan ook bekroond met de F. Bordewijk-prijs. Ad Zuiderent geeft in zijn recensie in Vrij Nederland precies aan, waarom hij en ik de roman zo bewonderden: Van hoeveel boeken kan niet gezegd worden dat ze vrolijk en treurig tegelijk zijn? Dat ze in de beschrijving van iemands privé-beslommeringen een hele wereld tonen? Dat de schrijver een stilist is van hier tot gunter. Dat ze ondanks een rijkdom aan anekdotiek veel aan de verbeelding van de lezer overlaten. Arme F. Springer, schrijvend in Luanda (Angola), moet het zonder de opgeblazen publiciteit doen waar Peskens, Hermans, en Mulisch zo geil op zijn. Hij doet het met een pen, een uitgever en een recensent (hier bedoelt Zuiderent ongetwijfeld zichzelf, H.B.). En met het vermogen een boek als hierboven bedoeld te schrijven.Ga naar eind3 | ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
ExegesedrangIk was dus om, en wel zozeer om, dat ik de roman tot onderwerp van een reeks colleges maakte aan de universiteit van Nijmegen. Ik heb zeven weken lang, twee uur in de week, samen met een vijftiental studenten, de roman van A tot Z geanalyseerd en geïnterpreteerd. Dat leverde zoveel gegevens op, dat ik een lang artikel aan de roman heb gewijd, getiteld ‘Namen, namen, meer dan namen. De literaire sprongen van F. Springer’.Ga naar eind4 Een artikel waarin ik mijn exegesedrang de vrije loop liet, die drang hoeft namelijk niet altíjd een gesel te zijn voor de literatuur. Hoe gelaagder, hoe geslaagder, inderdaad. Ik legde verbanden met Multatuli's Max Havelaar. Daar is in de eerste plaats het pak paperassen, dat de ik-figuur (Bo) thuisgestuurd krijgt, paperassen die hem inzicht geven in het leven van zijn vriend Tommie Vaulant en diens grootvader, waarbij vooral de getuigenissen van de laatste de roman een historische en koloniale diepgang geven. Zó functioneert immers ook het beroemde pak van Sjaalman. Er zouden nog veel meer relaties gelegd kunnen worden met één van onze grootste Nederlandse schrijvers, ik beperk me tot een enkele. Evenals Multatuli aan het eind van zijn leven een oude, afgeleefde en in betrekkelijk kleine kring geëerde figuur was, zo is ook opa de Leeuw (met de bijnaam ‘Toean Mata Hari’, naar eigen zeggen is hij immers ‘met Mata Hari ter kooi gegaan’) een revolutionair, afgedankt, weliswaar vol ideeën (sic!) en belezen als geen ander, maar er is niemand die nog wil luisteren. Zo wordt er over hem gedacht: ‘Mooie verhalen had ie wel, de oude fantast. Hij beweert zelfs nog door Multatuli over de bol te zijn geaaid’, maar zelfs dat verhaal kon hij niet echt bewijzen. Zijn strijd tegen de onderdrukking van de Javaan eindigt in een kale cel: naakt, dronken, en voor gek versleten. Het interessante is nu - en daardoor zijn de namen meer dan namen - dat dat beeld van Multatuli en zijn qua formaat onaanzienlijker remplaçant Johan de Leeuw doorgezet wordt in het bestaan van Bo, de werkelijke hoofdfiguur van Bougainville, middels een andere literaire grootheid. Die andere grootheid is André Malraux. Zo leidt Springer hem eerst in: ‘Niets sprak daar (in Bangladesh, 1972) in die donkere moerassen zó tot hun verbeelding als de woorden van Malraux, de grootste Revolutionair, Vrijheidsstrijder, Verzetsheld van allen, die bovendien de vlammendste pen en de briljantste welsprekendheid bezat’. Dat is niet mis. De werkelijke Malraux in Bangladesh is toch van een andere, aardsere, orde en de overeenkomst in situatie met Multatuli en ‘Coeur de Lion’ (een andere bijnaam van Opa de Leeuw) springt in het oog. Bo woont een toespraak van Malraux voor de Alliance Française in Dacca | ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
bij. Diens toespraak is bijna niet te verstaan, hijzelf wordt beschreven als een in elkaar gedoken gestalte, die af en toe met trillende handen in de lucht gebaart, zijn zakdoek verliest en onverstaanbaar is door zijn dodelijk vermoeide stem. Zijn jasje is doorweekt van transpiratie, zijn haren liggen nat in de magere nek. Het summum van droefgeestige ironie vind ik het zinnetje: ‘op zijn glinsterende wang een snee, van het uitgegleden scheermes’, wat toch op zijn minst een sabel had moeten zijn. Voorwaar geen beschrijving van een grote held, van de grote revolutionair én schrijver André Malraux!Ga naar eind5 Het enige zinnetje, dat Bo aan deze auteur tijdens de bijeenkomst kwijt kan - gelegenheid tot meer krijgt hij niet van de plaatselijke celebrity hunters -, is: ‘Je suis, je suis compatriote d'Eddy du Perron’.Ga naar eind6 Als de naam van Malraux valt, is die van Du Perron inderdaad niet ver weg. Het beroemdste boek van Malraux, La condition humaine is, zoals bekend, opgedragen aan Eddy du Perron, ‘mijn beste vriend’, die het later ook vertaalde onder de titel Het menselijk tekort. In zijn Antimémoires mijmert Malraux over het eiland Balékambang dat Du Perron hem schonk, toen hij La condition humaine aan hem opdroeg. Bo memoreert deze herinneringen, maar een paar pagina's daarvoor lezen we Bo's eigen gedachten met betrekking tot Tommie Vaulant, zíjn beste vriend: Allerlei jeugdherinneringen kwamen terug. Al hadden Tommie en ik elkaar in de laatste twintig jaar misschien maar een vier of vijf keer gezien, onze vriendschap had er niet onder geleden. Hij was en bleef mijn beste vriend.Ga naar eind7 Dan wordt ook aan de ondertitel van de roman zin gegeven, ‘een gedenkschrift’; Bougainville is opgedragen aan zijn beste vriend Tommie. Maar op deze wijze, en Ad Zuiderent heeft daar terecht op gewezen, eigent Bo zich, door aan dat eiland van Du Perron aan Malraux te refereren, uit de nalatenschap van zijn beste vriend Tommie, het eiland ‘Bougainville’ toe. In mijn opstel legde ik verbanden met Proust, het mooiste meisje van de klas heet natuurlijk niet voor niets Madeleen.Ga naar eind8 De filosoof Nietzsche komt impliciet langs door het voortdurend opduikende zinnetje ‘Also sprach ...’. Door Springer bewonderde auteurs als Robert Lowell, Von Kleist (‘“Zij was zo ontzéttend blond, dat het me sprakeloos maakte”. Ach nee, zo opende Kleist niet’.) en Scott Fitzgerald (‘Ach nee, zo begint Gatsby niet’) worden op een natuurlijke wijze meer of minder expliciet in het verhaal opgenomen. Maar niet alleen literaire grootheden passeren de revue, Springer is bij mijn weten één van de weinige Nederlandse auteurs, die films | ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
en filmacteurs meer laat zijn dan uitsluitend couleur locale. Zo wordt Tommie in het begin van de roman door Bettina, de arts in dienst van het Rode Kruis, met Montgomery Clift vergeleken en wordt diens beroemde rol genoemd als de nerveuze trompetspeler in From here to eternity, een omineuze titel in het licht van wat er te gebeuren staat met Tommie. En zo zou ik nog wel even door kunnen gaan met dit soort voorbeelden uit deze ongemeen rijke roman.Ga naar eind9 | ||||||||||
SpringertoonIn elk geval was ik niet ontevreden over wat ik allemaal aan literaire en filmische dwarsverbanden gevonden had. Zo tevreden, dat ik de vrijheid nam het artikel op te sturen naar de auteur. Vrij snel kreeg ik een uitgebreide brief terug, ik heb die - uiteraard - bewaard. Ik geef enkele citaten, de typische Springertoon zit ook in zijn brieven: ‘Ik moet U bekennen’, zo schrijft hij, Vervolgens maakt hij enkele opmerkingen over mijn bevindingen:
| ||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||
De slotzin van de brief las ik ook met veel genoegen: Het lijkt me onvermijdelijk dat een deskundig lezer soms meer uit een boek haalt dan de schrijver er bewust in gelegd heeft, maar dat is juist het aardige van artikelen als het uwe - deze schrijver althans heeft bij lezing ervan af en toe uitgeroepen: verdomd, hij heeft gelijk!Ga naar eind10 Ik kreeg dus de goedkeuring van de auteur zelve, wat wil je als interpretator nog meer? | ||||||||||
Teheran, een zwanezangMaar wat lees ik vele jaren later, in 1992, in een interview met Springer in het Vlaamse tijdschrift Knack, afgenomen naar aanleiding van het verschijnen van Teheran, een zwanezang?Ga naar eind11 Dit: Dat is eigenlijk waar ik op uit ben: een verhaal vertellen. Er zitten nauwelijks dubbele bodems in - die worden wel opgespoord door de wetenschappers. Er moét, geloof ik, iets ondergronds in zitten, wil het bevredigen, hè? Bij een hoop mensen. Nu, ik ben daar nooit voor gaan zitten hoor, om dat erin te leggen. Echt niet. Gewoon een verhaal vertellen is al moeilijk genoeg, om er dan ook nog allerlei metafysische kluifjes voor de wetenschapper in te verstoppen, dat heb ik nooit in mijn achterhoofd gehad. Ik spreek het ook nooit tegen, ik wil de mensen het brood niet uit hun mond stoten. Ik geef ze er ook altijd een compliment voor.Ga naar eind12 Nu heet een bundel van Springer uit 2002 weliswaar Allemaal gelogen, maar diende ik dan in het geheel geen geloof te hechten aan het schouderklopje voor mijn interpre- | ||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||
tatie van Bougainville? Was het enkel een loos compliment geweest? Onder meer dit interview en dan met name de geciteerde uitspraak was voor mij aanleiding om me intensief bezig te houden met deze, in het oeuvre van Springer meest volumineuze roman, en er een artikel aan te wijden. Ik wilde het stuk overigens ook schrijven, omdat ik meende dat de roman in de kritiek onrecht was aangedaan. Teheran werd door nogal wat recensenten weggezet als een veredeld jongensboek, als een simpele avonturenroman, als een roman met vele overbodige passages. Quod non, vond ik. Mijn beschouwing kreeg een titel en een ondertitel, en vooral de laatste doet denken aan die van mijn stuk over Bougainville: ‘Geen metafysische kluifjes? F. Springers Teheran: meer dan een schelmenroman’. Hieruit kunt U tevens afleiden dat mijn lezershouding in die jaren niet wezenlijk veranderd was. De lead bij het artikel legt daar ook getuigenis van af: Blijkens uitspraken in interviews beschouwt F. Springer zich eerst en vooral als ‘een verteller van een verhaal’. Daarmee doet hij zich en zijn werk te kort. Zijn latere werk vanaf Bougainville biedt meer dan alleen een goed verteld verhaal. Teheran, een zwanezang vormt daarvan het zoveelste bewijs. Je moet, zo blijkt, een schrijver nooit op zijn woord geloven.Ga naar eind13 In dat artikel besteedde ik derhalve veel aandacht aan literaire oplichters in het werk van James Morier (The adventures of Hajji Baba of Isphahan) en Willem Elsschot (Boorman in Lijmen/Het been), aan de spionageverhalen van Somerset Maugham (Ashenden or British agent), aan Omar Khayyam, maar ook aan The Beatles (Fool on the hill), The Everly Brothers (Bye, bye love) en aan een song als Suicide is painless, welke song je bijna niet meer kunt beluisteren zonder aan Robert Altmans bekende (beruchte?) oorlogsfilm Mash te denken, wat gezien de situatie in Iran niet geheel zonder betekenis is. Ik sloot mijn artikel af met het eerder gegeven citaat uit Knack. Aan de slotzin daarvan (‘Ik geef ze er ook altijd een compliment voor’) voegde ik toe: ‘Ik ben benieuwd’. Om daarachter te komen heb ik het stuk opgestuurd naar de auteur. En opnieuw kreeg ik snel een reactie: U bent benieuwd en daarom mag ik U niet laten wachten. [...]. U hebt mij zeer gelukkig gemaakt en dat meen ik écht. Teheran ligt mij zeer na aan het hart - ik heb lang met dit boek geworsteld, misschien omdat ik er zo veel (te veel?) in | ||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||
kwijt wou, maar ik kon niet anders. Teheran heeft zich in de afgelopen jaren een fervente groep ‘fans’ verworven, waarmee ik anonieme lezers bedoel en niet de profi's, die zoals U gemerkt zult hebben, merendeels het boek met gemakzuchtige arrogantie in 10 tot 20 regels de grond in boorden. Het is toch altijd triest om te constateren hoe sommige van die zgn. gerenommeerde critici elkaars mening domweg overschrijven (óók bij gunstige ontvangst is dat vaak het geval). Enfin, je krijgt eelt op je ziel, maar in het geval van Teheran deed deze en gene nitwit mij met zijn oordeel wel even pijn. Daar komt nog bij dat je als schrijver geacht wordt je bek te houden, ook al weet je dat ze het mis hebben. Maar je mag niet als ‘bad loser’ te boek staan en de indruk te wekken dat je niet tegen kritiek kunt. Dáárom ben ik een zeer gelukkig mens: na 3 jaar krijg je de gedegen apologie van het boek onder ogen waarop je heimelijk hebt gehoopt. Uw analyse van Teheran is impeccable: de thema's die ik wou behandelen (Boormantype, Hadji Baba, actuele politieke situatie, eigen ervaringen als consul (er is op dit punt weinig gelogen!) - buitenstaanders in problemen waar ze geen greep op hebben - etc.) hebt U er allemaal uitgehaald. Hij verontschuldigt zich er vervolgens voor dat hij niet nog dieper op mijn beschouwing in kan gaan, omdat hij op het punt staat naar Frankrijk af te reizen, om zijn gezicht te vertonen in het kader van Les belles Étrangères - Les Pays Bas, een tweeweekse rondreis door de provincie, na enige manifestaties in Parijs. En wat dan volgt is typisch Springer, de zin moet mijns inziens namelijk met de nodige zelfspot gelezen worden: Ik ben benieuwd, en ook een beetje bevreesd, of ik mij tijdens dat événement litteraire als eenvoudig verhalenverteller zal weten te handhaven tussen onze grote coryfeeën als Mulisch, Haasse, Nooteboom, De Moor, De Winter, Palmen. Hoe dan ook: Uw artikel kwam net op tijd om mij voor dit Franse avontuur een hart onder de riem te steken. (Later vertelde hij mij, met een twinkeling in zijn ogen: ‘Harry, het Duits van Harry Mulisch mag dan goed zijn, aan zijn Frans schort bepaald het een en ander, dat behoeft toch werkelijk enige verbetering’.) Onderaan de brief volgde nog een P.S.: ‘Van mij zult Ú in de toekomst geen opmerkingen meer horen over “metafysische kluifjes e.d.”’.Ga naar eind14 Nadien heb ik Springer nog menigmaal geïnterviewd (in Leeuwarden, in Apeldoorn, in Delft, in Nijmegen | ||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||
en in de documentaire Alias Springer)Ga naar eind15 en ik kan zeggen, hij heeft niet gelogen en zich aan zijn woord gehouden. | ||||||||||
Bibliografie
Harry Bekkering (1944) is emeritus hoogleraar Taal- en cultuurstudies, Radboud Universiteit Nijmegen. In diverse tijdschriften publiceerde hij over het werk van F. Springer. |
|